ECLI:NL:RBAMS:2022:1486

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
13.190210.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling in vereniging op treinstation met langdurig conflict

Op 10 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 11 juli 2021 op station Amsterdam Sloterdijk, waar de verdachte samen met een medeverdachte een slachtoffer heeft mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een langdurend conflict tussen de verdachte en het slachtoffer, wat heeft geleid tot de gewelddadige confrontatie. Tijdens de zitting op 24 februari 2022 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. R. Refos, en de argumenten van de verdediging gehoord. De verdediging pleitte voor vrijspraak van zware mishandeling, maar de rechtbank oordeelde dat het geweld dat het slachtoffer was aangedaan, gekwalificeerd kon worden als zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat het slachtoffer letsel heeft opgelopen, waaronder een gebroken kaak, en dat er sprake was van een gezamenlijke uitvoering van het geweld door de verdachten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot jeugddetentie van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder elektronische controle. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf bevolen, omdat de verdachte zich opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit. De benadeelde partij heeft een vordering ingediend voor schadevergoeding, die gedeeltelijk is toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.190210.21
Parketnummer vordering tul: 13.741193.18
Datum uitspraak: 10 maart 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
wonende op het adres [adres] ,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 februari 2022. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Refos, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. I.R. Rigter, en de advocaat van de benadeelde partij, mr. M-J. Bouwman, naar voren hebben gebracht.

2.De beschuldiging

Verdachte wordt – kort gezegd – beschuldigd van:
Medeplegen van (poging tot) zware mishandeling van [slachtoffer] op 11 juli 2021 te Amsterdam. Voor het geval (poging tot) zware mishandeling niet kan worden bewezen is aan verdachte openlijke geweldpleging tenlastegelegd.
De tenlastelegging staat in bijlage I.

3.Inleiding

Op 11 juli 2021 heeft op station Amsterdam Sloterdijk een confrontatie plaatsgevonden tussen enerzijds verachten [medeverdachte] en [verdachte] en anderzijds aangever [slachtoffer] . Niet ter discussie staat dat verdachten op 11 juli 2021 geweld hebben gebruikt en dat [slachtoffer] letsel heeft opgelopen. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of dit geweld met letsel kan worden gekwalificeerd als zware mishandeling dan wel een poging daartoe en zo niet of er dan sprake is van openlijke geweldpleging.

4.De waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat zware mishandeling kan worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van zware mishandeling. Het bestanddeel ‘zwaar lichamelijk letsel’ kan niet worden bewezen. Het letsel kwalificeert zonder meer als fors letsel, maar niet als zwaar lichamelijk letsel in de zin van het Wetboek van Strafrecht. Over de noodzaak van medisch ingrijpen is vast te stellen dat aangever eenmaal is geopereerd. Over het uitzicht op herstel van het letsel is niet meer informatie voorhanden dan de slachtofferverklaring dat aangever nog steeds last heeft van zijn aangezichtszenuw. Dat wordt niet met stukken onderbouwd. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank over het subsidiair tenlastegelegde.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt zware mishandeling van [slachtoffer] door [medeverdachte] en [verdachte] bewezen.
Mishandeling
[verdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij met aangever heeft gevochten en heeft op de zitting ook bekend dat hij aangever meermalen heeft geslagen en ook meermalen tegen het lichaam heeft geschopt. Aangever heeft bij de politie verklaard dat twee mannen hem hebben geslagen en getrapt. Hij werd hierbij meermalen in zijn gezicht geslagen, werd tegen zijn hand getrapt en werd nadat hij uit balans raakte op zijn rug, armen en gezicht getrapt. De mishandeling is vastgelegd op camerabeelden van station Amsterdam Sloterdijk. De politie heeft opgeschreven dat op de camerabeelden is te zien dat verdachten aangever op het gezicht slaan, dat aangever door de klappen ten val komt, dat verdachten daarna nog een aantal klappen en schoppen in het gezicht van aangever geven en dat een van de verdachten toen aangever op de grond lag nog twee keer op het gezicht van aangever trapte. Hiermee is bewezen dat verdachten op 11 juli 2021 te Amsterdam samen aangever hebben mishandeld.
Zwaar lichamelijk letsel
Onder zwaar lichamelijk letsel wordt op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
Aangever kreeg na de mishandeling in het ziekenhuis te horen dat zijn kaak op drie plaatsen was gebroken en moest de volgende dag worden geopereerd. Er was dus onmiddellijk na de mishandeling medisch ingrijpen nodig. Na de operatie kreeg hij twee metalen plaatjes in zijn gezicht die zijn kaak op zijn plek houden. Deze plaatjes moet aangever de rest van zijn leven in zijn gezicht houden. Dat geeft aan dat zijn kaak hoogstwaarschijnlijk niet meer volledig zal herstellen. In ieder geval is een lange hersteltermijn noodzakelijk. Dat aangever eerder letsel aan zijn kaak had opgelopen doet daar niets aan af. Uit de letselverklaring van het OLVG volgt dat sprake is van high impact letsel doordat aangever in elkaar is geslagen en dat er multiple aangezichtsfracturen zijn. De zenuwen in de linkerwang van aangever zijn beschadigd, waardoor hij geen gevoel meer heeft in een deel van zijn gezicht en aangever heeft enige tijd na de mishandeling niet normaal kunnen eten, maar alleen gemalen voeding tot zich kunnen nemen. Ook heeft aangever door de mishandeling een hersenschudding opgelopen. Dit alles bij elkaar moet zowel naar normaal spraakgebruik als gelet op bovenstaande factoren worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Medeplegen
De betrokkenheid bij een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezen als sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Daarvan is sprake als er een gezamenlijke uitvoering van het feit door de verdachten is geweest of als verdachte een materiële en/of intellectuele bijdrage heeft geleverd die van voldoende gewicht is.
In deze zaak concludeert de rechtbank dat sprake is van een gezamenlijke uitvoering. [medeverdachte] en [verdachte] hebben immers samen en tegelijkertijd [slachtoffer] in elkaar geslagen. Verdachten hebben weliswaar zelf niets over elkaars aandeel willen of kunnen verklaren, maar de politie heeft opgeschreven dat op de camerabeelden is te zien dat de ene verdachte de andere te hulp schoot. Ook aangever heeft verklaard dat zowel de ene als de andere verdachte na de eerste vuistslag op zijn neus door bleef gaan met slaan op zijn gezicht en dat verdachten uiteindelijk ook samen via de hoofdingang naar buiten renden. Het doet er daarom niet toe welke geweldhandeling precies tot het zware lichamelijke letsel van [slachtoffer] heeft geleid. Naar de uiterlijke verschijningsvorm hebben verdachten nauw en bewust samengewerkt om [slachtoffer] te mishandelen.
Opzet op zwaar lichamelijk letsel
Verdachten hebben met hun handelen op zijn minst voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Voor bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet is vereist dat verdachten bewust de aanmerkelijke kans dat hun handelen tot zwaar lichamelijk letsel zou leiden hebben aanvaard. Met een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel wordt, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis en de rechtspraak, een niet verwaarloosbare, reële kans bedoeld, dat iemand door een handeling zwaar lichamelijk letsel oploopt. Verdachten hebben meermalen geslagen, getrapt, geschopt en gestompt tegen, onder andere kwetsbare delen als het gezicht en het hoofd van aangever. Uit het letsel blijkt dat dit allemaal met kracht is gebeurd. Gelet hierop vindt de rechtbank dat de kans op zwaar lichamelijk letsel reëel en dus in juridische zin aanmerkelijk was. Dat verdachte wetenschap had van deze aanmerkelijke kans blijk bovendien uit zijn verklaring op de zitting dat hij zich wel realiseerde wat de gevolgen zouden kunnen zijn toen hij schopte. Het handelen van verdachten is naar de uiterlijk verschijningsvorm zodanig gericht op het zwaar mishandelen en pijnigen van aangever dat daaruit ook de bewuste aanvaarding van die aanmerkelijke kans kan worden afgeleid.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
primair:
op 11 juli 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en meerdere breuken in het gezicht, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer]
- meermalen tegen de neus en in het gezicht te slaan en stompen en
- met geschoeide voet tegen de hand te trappen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen, en vervolgens
- terwijl die [slachtoffer] op de grond ligt meermalen in het gezicht te slaan en stompen en
- terwijl die [slachtoffer] op de grond ligt meermalen met geschoeide voet tegen de rug en de armen en in het gezicht te trappen en schoppen.

6.De motivering van de straf

6.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte met toepassing van het jeugdstrafrecht moet worden veroordeeld tot jeugddetentie van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daaraan moeten de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden met elektronische controle.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte met toepassing van het jeugdstrafrecht te veroordelen tot jeugddetentie van 150 dagen, waarvan 62 dagen voorwaardelijk, met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde voorwaarden en elektronische controle, met een proeftijd van twee jaren. Verdachte heeft lang genoeg vastgezeten en is nu gemotiveerd om met behulp van de hulpverlening een delictvrij leven te gaan leiden. Het is van belang om meteen met die motivatie aan de slag te gaan. Verdachte heeft permanent hulp en begeleiding nodig, ook bij kleine dingen, zoals plannen, op tijd komen, vooruit kijken.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank het eens dat verdachte moet worden veroordeeld met toepassing van het jeugdstrafrecht. Uit de reclasseringsrapporten van 23 juli 2021, 24 augustus 2021, 1 november 2021 en 22 februari 2022 volgt dat de reclassering het jeugdstrafrecht adviseert. Op de zitting heeft [naam] van jeugdreclassering William Schrikker Groep verklaard dat hij nog steeds van oordeel is dat verdachte de motivatie heeft om niet in strafbaar gedrag terecht te komen, maar dat het hem eerder niet is gelukt om op het rechte pad te blijven en zich aan de voorwaarden te houden, omdat hij geen baan had en onvoldoende behandeling ontving. De heer [naam] wil verdachte nog een laatste kans geven en is ervan overtuigd dat de William Schrikker Groep met een strak jeugdkader verdachte kan helpen zijn oude gedragspatronen en negatief sociaal netwerk te doorbreken.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Dit geweld vond plaats op klaarlichte dag in de hal van het station waar zich meerdere reizigers bevonden die ongewild werden geconfronteerd met het geweld. Verdachten vormden met zijn tweeën een overmacht tegenover aangever die geen schijn van kans had. Verdachten hebben een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Aangever heeft hevige pijn ervaren tijdens de mishandeling en er zwaar lichamelijk letsel aan overgehouden.
De Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht – dat zijn afspraken die rechtbanken hebben gemaakt over straffen in soortgelijke zaken – geven bij jeugdigen als uitgangspunt voor een zware mishandeling zoals in deze zaak een jeugddetentie van tussen drie en zes maanden. Gelet op bovengenoemde strafverzwarende factoren vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie alleszins redelijk. De rechtbank vindt het van groot belang dat verdachte nu met het strakke kader dat hem wordt geboden alles op alles zet om een delictvrij leven te gaan leiden. Verdachte is nog jong en heeft een heel leven voor zich. Hij moet zich realiseren dat dit echt de laatste kans is en dat het nu afgelopen moet zijn met strafbare feiten plegen.
Verdachte zal worden veroordeeld tot jeugddetentie van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daaraan worden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbonden met elektronische controle. Omdat er volgens de reclassering ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen.

7.De tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf

Bij de stukken bevindt zich de op 21 februari 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 16-020821-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis 5 februari 2021 van de politierechter te Utrecht, waarbij verdachte is veroordeeld tot jeugddetentie van 42 dagen met aftrek van voorarrest, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 24 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Nu verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een nieuw strafbaar feit, zoals blijkt uit de verdere inhoud van dit vonnis, zal de rechtbank de vordering toewijzen en de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel bevelen.

8.Het beslag

Onder verdachte is een telefoon in beslag genomen. Deze moet aan hem worden teruggegeven.
9. De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 1.263,62 aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede € 1.912,- aan proceskosten. Met een beroep op artikel 51f Wetboek van Strafvordering is namens de benadeelde partij aangegeven dat nog niet bekende schade of in een later stadium alsnog optredende schade als gevolg van de zware mishandeling bij de burgerlijke rechter gevorderd kan worden.
9.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de vordering tot vergoeding van de materiële schade geheel kan worden toegewezen. De vordering tot vergoeding van immateriële schade moet worden toegewezen tot € 2.000,-. Een en ander hoofdelijk en te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De vordering tot vergoeding van materiële schade wordt betwist voor wat betreft de reiskosten van de gemiste treinreis en het eigen risico. De raadsman stelt dat de niet genoten treinreis geen rechtstreekse schade is, dat de post ‘eigen risico’ niet is onderbouwd en dat uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat medische kosten zijn gemaakt met betrekking tot ander letsel dat geen verband houdt met deze strafzaak. Van de post ‘proceskosten’ moet een punt worden afgetrokken, omdat ten aanzien van verdachte een zitting teveel in rekening is gebracht. De immateriële schadevergoeding moet worden gematigd, omdat sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Met de raadsman vindt de rechtbank dat de post ‘eigen risico’ moet worden afgewezen, nu de advocaat van de benadeelde partij op de zitting heeft bevestigd dat de benadeelde partij in februari 2021 een operatie heeft ondergaan. Aannemelijk is dat hij voor die operatie zijn eigen risico geheel heeft verbruikt. Voor de post van de niet gemaakte treinreis wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, nu niet is onderbouwd dat deze kosten zijn gemaakt. Voor het overige wordt de vordering tot vergoeding van materiële schade toegewezen. Het ligt voor de hand dat de bril door het geweld en het op de grond vallen is beschadigd. Ook is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij in het ziekenhuis heeft gelegen en ziekenhuiskosten, parkeerkosten en reiskosten heeft gemaakt. Hetzelfde geldt voor de proceskosten. Hiervan wordt wel één punt afgetrokken.
Ook staat vast dat aan de benadeelde partij door het primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit en verdachten het oogmerk hadden om leed/angst toe te brengen. Op het moment van de mishandeling had de benadeelde partij geen eigen aandeel aan het letsel en de pijn die hij heeft ondervonden, wat er verder ook zij van het achterliggende conflict dat aanleiding was voor de mishandeling. De vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt toegewezen tot € 3.000,-. Een en ander hoofdelijk en te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De proceskosten worden toegewezen tot 3 x € 478,- / 2 = € 717,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan, ook gelet op het beroep op artikel 51f Wetboek van Strafvordering het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 47, 63, 77c, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77za en 77aa van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
primair:
medeplegen van zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
jeugddetentievoor de duur van
7(
zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maandenvan deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
Stelt alsalgemenevoorwaarden:
1. Veroordeelde maakt zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig aan een strafbaar feit;
2. Veroordeelde verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan;
3. Veroordeelde verleent medewerking aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt alsbijzonderevoorwaarden:

1. Begeleiding door jeugdreclassering

Veroordeelde houdt zich aan de meldplicht bij de jeugdreclassering van William Schrikker. Hij houdt zich aan de afspraken en geeft openheid van zaken, onder andere ten aanzien van zijn sociale netwerk. Veroordeelde blijft zich melden op en houdt zich aan de afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.

2. Ambulante behandeling

Veroordeelde werkt mee aan diagnostiek en behandeling bij Boomerang Zorg of De Waag (Topzorg) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.

3. Begeleid wonen of maatschappelijke opvang

Veroordeelde verblijft bij Element begeleid wonen, Boomerang Zorg of een andere instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.

4. Meewerken aan schuldhulpverlening

Veroordeelde werkt mee aan de begeleiding/bewindvoering bij het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.

5. Dagbesteding

Veroordeelde werkt mee aan het verkrijgen en behouden van een structurele vorm van dagbesteding voor ten minste 24 uur per week.

6. Locatieverbod (met elektronische monitoring)

Veroordeelde bevindt zich voor de duur van (ten minste) zes maanden niet in stadsdeel Nieuw West in Amsterdam, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. Veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring van dit locatieverbod. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat hij in Nederland blijft.

7. Locatiegebod (met elektronische monitoring)

Veroordeelde is gedurende (ten minste) zes maanden op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding. Veroordeelde werkt mee aan elektronische controle op dit locatiegebod. Het verblijfadres is [adres 2] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat veroordeelde in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen. De aansluiting van het elektronische controlemiddel kan plaatsvinden op de dag dat veroordeelde uit detentie zal komen. De aansluiting zal plaatsvinden in de [detentieplaats] , of in de instelling waar veroordeelde op dat moment verblijft. De reclassering dient van de betreffende datum op de hoogte te worden gebracht.
De rechtbank beveelt dat de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank geeft de reclassering opdracht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde daarbij te begeleiden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 5 februari 2021, namelijk
jeugddetentie van 24 dagen.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1. Telefoon (Apple Iphone) (goednummer: PL1300-2021146291-6079978)
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 3.360,72 (drieduizenddriehonderdzestig euro en tweeënzeventig cent)en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij,
[slachtoffer], van dit bedrag, bestaande uit € 360,72 (driehonderdzestig euro en tweeënzeventig cent) materiële schade en € 3.000,- (drieduizend euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2021 tot de dag van de algehele voldoening.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer,
[slachtoffer], van een bedrag van
€ 3.360,72 (drieduizenddriehonderdzestig euro en tweeënzeventig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2021 tot de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzelingworden toegepast van maximaal
43 dagen.
De rechtbank bepaalt dat als en voor zover door of namens verdachte is voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op
€ 717,-.
Wijst de vordering tot vergoeding van materiële schade ten aanzien van de post ‘eigen risico’ af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige materiële en immateriële deel niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Heft op de voorlopige hechtenis ten aanzien van feit 2, vermeld op de vordering tot inbewaringstelling.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. C.W. Bianchi en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 maart 2022.