ECLI:NL:RBAMS:2022:1485

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
13.190253.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling, diefstal en vuurwapenbezit op treinstation met langdurig conflict

Op 10 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling, diefstal en verboden wapenbezit. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 11 juli 2021 op station Amsterdam Sloterdijk, waar de verdachte samen met een medeverdachte de aangever mishandelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte de aangever meermalen hebben geslagen en getrapt, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel, waaronder een gebroken kaak. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van medeplegen van zware mishandeling, aangezien de verdachten gezamenlijk en bewust handelden.

Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan diefstal van een Cartier bril van de aangever, die hij had weggenomen tijdens de mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich de bril wederrechtelijk had toegeëigend, ongeacht zijn verklaring dat hij de bril als borg wilde houden. Tot slot werd de verdachte veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, die bij hem thuis werden aangetroffen.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van achttien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, de impact op de aangever en de noodzaak van een strenge straf, gezien het geweld en het gebruik van een vuurwapen in een openbare ruimte. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.190253.21
Datum uitspraak: 10 maart 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 februari 2022. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Refos, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.S. Avagyan, en de advocaat van de benadeelde partij, mr. M-J. Bouwman, naar voren hebben gebracht.

2.De beschuldiging

Verdachte wordt – kort gezegd – beschuldigd van:
Medeplegen van (poging tot) zware mishandeling van [slachtoffer] op 11 juli 2021 te Amsterdam. Voor het geval (poging tot) zware mishandeling niet kan worden bewezen is aan verdachte openlijke geweldpleging tenlastegelegd;
Medeplegen van diefstal met geweld van een Cartier bril van [slachtoffer] op 11 juli 2021 te Amsterdam;
Het voorhanden hebben van een pistool en 49 patronen op 16 juli 2021.
De tenlastelegging staat in bijlage I.

3.Inleiding

Op 11 juli 2021 heeft op station Amsterdam Sloterdijk een confrontatie plaatsgevonden tussen enerzijds verachten [verdachte] en [medeverdachte] en anderzijds aangever [slachtoffer] . Op 16 juli 2021 is verdachte aangehouden en werd bij hem een vuurwapen met munitie aangetroffen. Bij de doorzoeking in zijn woning werd later nog een aantal patronen gevonden.
Niet ter discussie staat dat verdachten op 11 juli 2021 geweld hebben gebruikt en dat [slachtoffer] letsel heeft opgelopen. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of dit geweld met letsel kan worden gekwalificeerd als zware mishandeling dan wel een poging daartoe en zo niet of er dan sprake is van openlijke geweldpleging. Ook zal de rechtbank beoordelen of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal met geweld en verboden wapenbezit.

4.De waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat zware mishandeling kan worden bewezen. Ook vindt hij dat de diefstal kan worden bewezen, maar niet de onderdelen medeplegen en geweld. Tot slot kan volgens de officier van justitie ook het voorhanden hebben van het vuurwapen worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van zware mishandeling, omdat hij geen opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Op de stills van camerabeelden is bovendien geen trappende beweging van verdachte te zien. Enkel is daarop zichtbaar dat verdachte over aangever heen stapt.
Verdachte erkent de bril te hebben meegenomen, maar had geen oogmerk van wederrechtelijke toeëigening. Hij wilde de bril enkel als borg meenemen, totdat aangever zijn schuld aan verdachte had voldaan. Daarnaast was het toepaste geweld niet gericht op het vergemakkelijken van de diefstal.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank over feit 3.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Veroordeling voor zware mishandeling van [slachtoffer]
De rechtbank vindt zware mishandeling van [slachtoffer] door [verdachte] en [medeverdachte] bewezen.
Mishandeling
[verdachte] heeft op de zitting bekend dat hij aangever heeft geslagen en gestompt. [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij met aangever heeft gevochten. Aangever heeft bij de politie verklaard dat twee mannen hem hebben geslagen en getrapt. Hij werd hierbij meermalen in zijn gezicht geslagen, werd tegen zijn hand getrapt en werd nadat hij uit balans raakte op zijn rug, armen en gezicht getrapt. De mishandeling is vastgelegd op camerabeelden van station Amsterdam Sloterdijk. De politie heeft opgeschreven dat op de camerabeelden is te zien dat verdachten aangever op het gezicht slaan, dat aangever door de klappen ten val komt, dat verdachten daarna nog een aantal klappen en schoppen in het gezicht van aangever geven en dat een van de verdachten, toen aangever op de grond lag, nog twee keer op het gezicht van aangever trapte. Hiermee is bewezen dat verdachten op 11 juli 2021 te Amsterdam samen aangever hebben mishandeld.
Zwaar lichamelijk letsel
Onder zwaar lichamelijk letsel wordt op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
Aangever kreeg na de mishandeling in het ziekenhuis te horen dat zijn kaak op drie plaatsen was gebroken en moest de volgende dag worden geopereerd. Er was dus onmiddellijk na de mishandeling medisch ingrijpen nodig. Na de operatie kreeg hij twee metalen plaatjes in zijn gezicht die zijn kaak op zijn plek houden. Deze plaatjes moet aangever de rest van zijn leven in zijn gezicht houden. Dat geeft aan dat zijn kaak hoogstwaarschijnlijk niet meer volledig zal herstellen. In ieder geval is een lange hersteltermijn noodzakelijk. Dat aangever eerder letsel aan zijn kaak had opgelopen doet daar niets aan af. Uit de letselverklaring van het OLVG volgt dat sprake is van high impact letsel doordat aangever in elkaar is geslagen en dat er multiple aangezichtsfracturen zijn. De zenuwen in de linkerwang van aangever zijn beschadigd, waardoor hij geen gevoel meer heeft in een deel van zijn gezicht en aangever heeft enige tijd na de mishandeling niet normaal kunnen eten, maar alleen gemalen voeding tot zich kunnen nemen. Ook heeft aangever door de mishandeling een hersenschudding opgelopen. Dit alles bij elkaar moet zowel naar normaal spraakgebruik als gelet op bovenstaande factoren worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Medeplegen
De betrokkenheid bij een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezen als sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Daarvan is sprake als er een gezamenlijke uitvoering van het feit door de verdachten is geweest of als verdachte een materiële en/of intellectuele bijdrage heeft geleverd die van voldoende gewicht is.
In deze zaak concludeert de rechtbank dat sprake is van een gezamenlijke uitvoering. [verdachte] en [medeverdachte] hebben immers samen en tegelijkertijd [slachtoffer] in elkaar geslagen. Verdachten hebben weliswaar zelf niets over elkaars aandeel willen of kunnen verklaren, maar de politie heeft opgeschreven dat op de camerabeelden is te zien dat de ene verdachte de andere te hulp schoot. Ook aangever heeft verklaard dat zowel de ene als de andere verdachte na de eerste vuistslag op zijn neus door bleef gaan met slaan op zijn gezicht en dat verdachten uiteindelijk ook samen via de hoofdingang naar buiten renden. Het doet er daarom niet toe welke geweldshandeling precies tot het zware lichamelijke letsel van [slachtoffer] heeft geleid. Naar de uiterlijke verschijningsvorm hebben verdachten nauw en bewust samengewerkt om [slachtoffer] te mishandelen.
Opzet op zwaar lichamelijk letsel
Verdachten hebben met hun handelen op zijn minst voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Voor bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet is vereist dat verdachten bewust de aanmerkelijke kans dat hun handelen tot zwaar lichamelijk letsel zou leiden hebben aanvaard. Met een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel wordt, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis en de rechtspraak, een niet verwaarloosbare, reële kans bedoeld, dat iemand door een handeling zwaar lichamelijk letsel oploopt. Verdachten hebben meermalen geslagen, getrapt, geschopt en gestompt tegen onder andere kwetsbare delen als het gezicht en het hoofd van aangever. Uit het letsel blijkt dat dit allemaal met kracht is gebeurd. Gelet hierop vindt de rechtbank dat de kans op zwaar lichamelijk letsel reëel en dus in juridische zin aanmerkelijk was. Dat verdachte wetenschap had van deze aanmerkelijke kans blijkt bovendien uit zijn verklaring op de zitting dat hij zich wel realiseerde wat er kon gebeuren toen hij sloeg. Het handelen van verdachten is naar de uiterlijk verschijningsvorm zodanig gericht op het zwaar mishandelen en pijnigen van aangever dat daaruit ook de bewuste aanvaarding van die aanmerkelijke kans kan worden afgeleid.
4.3.2.
Veroordeling voor diefstal
De rechtbank vindt ook diefstal van een Cartier bril bewezen. Aangever heeft verklaard dat verdachte de bril van hem heeft afgepakt nadat hij deze uit zijn handen had geschopt en verdachte heeft op de zitting bekend dat hij de bril heeft gepakt. Ook als verdachte de intentie had om de bril slechts tijdelijk als borg onder zich te houden heeft hij zich de bril toegeëigend zonder dat hij daartoe het recht had. Verdachte heeft zich hierdoor als heer en meester over de bril gedragen zonder toestemming van aangever. Daarmee is juridisch gezien sprake van diefstal. Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank het eens dat niet kan worden bewezen dat het door verdachten gepleegde geweld gericht was op de diefstal en dat [medeverdachte] enige rol bij de diefstal heeft gehad. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van die onderdelen van de tenlastelegging die betrekking hebben op het medeplegen en op het geweld of de bedreiging daarmee.
4.3.3.
Veroordeling voor verboden munitie- en wapenbezit
Bij de verdachte is een vuurwapen aangetroffen met in het patroonmagazijn acht patronen en bij hem thuis zijn nog eens 41 patronen aangetroffen. Verdachte heeft op de zitting bekend dat hij dit vuurwapen bij iemand heeft gehaald om zichzelf en zijn gezin te beschermen. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een wapen en munitie.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 1, primair:
op 11 juli 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en meerdere breuken in het gezicht, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer]
- meermalen tegen de neus en in het gezicht te slaan en stompen en
- met geschoeide voet tegen de hand te trappen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen, en vervolgens
- terwijl die [slachtoffer] op de grond ligt meermalen in het gezicht te slaan en stompen en
- terwijl die [slachtoffer] op de grond ligt meermalen met geschoeide voet tegen de rug en de armen en in het gezicht te trappen en schoppen;
feit 2:
op 11 juli 2021 te Amsterdam een bril (merk Cartier), die aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om zich die bril wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 3:
op 16 juli 2021 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een getransformeerd pistool, van het merk Walther, model PK 380, kaliber 9x17mm (synoniem .380 auto) van origine 9mm P.A.K., zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 49 patronen, kaliber 9x17mm (synoniem .380 auto), merk Pvri Partizan, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.De motivering van de straf

6.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daaraan moeten de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met het feit dat zijn cliënt nog jong is, al lange tijd niet meer veroordeeld is voor strafbare feiten en bereid is om mee te werken met de reclassering. De rechtbank wordt verzocht om de straf vooral in voorwaardelijke vorm op te leggen met eventueel bijzondere voorwaarden
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Dit geweld vond plaats op klaarlichte dag in de hal van het station waar zich meerdere reizigers bevonden die ongewild werden geconfronteerd met het geweld. Verdachten vormden met zijn tweeën een overmacht tegenover aangever die geen schijn van kans had. Verdachten hebben een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Aangever heeft hevige pijn ervaren tijdens de mishandeling en er zwaar lichamelijk letsel aan overgehouden. Verdachte heeft zich ook nog schuldig gemaakt aan diefstal en het voorhanden hebben van een wapen en munitie. Verdachte heeft de bril van aangever gestolen om hem daarmee te bewegen tot het betalen van een schuld. Het lijkt erop dat verdachte voor eigen rechter wilde spelen om problemen die hij met aangever had op te lossen. Daarbij heeft hij het gebruik van geweld en diefstal niet geschuwd.
Dit vindt de rechtbank zorgelijk, net als de omstandigheid dat verdachte snel en gemakkelijk aan een wapen en munitie kan komen en daarmee in de openbare ruimte rondloopt. Wapengebruik leidt tot veel schade, geweld en dodelijke gevolgen, vooral in Amsterdam. Niet voor niets staan hier hoge straffen op gesteld.
De Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht – dat zijn afspraken die rechtbanken hebben gemaakt over straffen in soortgelijke zaken – geven als uitgangspunt voor een zware mishandeling zoals in deze zaak een gevangenisstraf van zes maanden. Voor het voorhanden hebben van een wapen in de openbare ruimte is dit een gevangenisstraf van acht maanden. Gelet op deze uitganspunten, de bewezen diefstal en aanwezigheid van munitie, het strafblad van verdachte en bovengenoemde strafverzwarende omstandigheden vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie alleszins redelijk. Ook gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte en omdat verdachte op de zitting inzicht in zijn handelen heeft getoond en spijt heeft betuigd zal de rechtbank de eis van de officier van justitie volgen. De rechtbank komt mede tot deze beslissing omdat de reclassering nog aanknopingspunten ziet voor een behandeling in het kader van een voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank vindt het van belang dat verdachte de kansen aangrijpt die de reclassering en de Waag hem willen bieden om zijn impulsieve gedrag te leren beheersen en zijn leven te verbeteren, zodat dat hij geenstrafbare feiten meer zal plegen en voor zijn gezin zal zorgen.
Verdachte zal daarom worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daaraan worden de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbonden. Omdat er volgens de reclassering ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen.

7.Het beslag

Onder verdachte zijn een vuurwapen, munitie, een telefoon en kleding in beslag genomen. Het vuurwapen en de munitie worden onttrokken aan het verkeer. De telefoon moet worden teruggegeven aan verdachte. De rechtbank beveelt ook de teruggave van de kleding, nu beslag in het kader van de waarheidsvinding niet meer noodzakelijk is. Omdat het Openbaar Ministerie ook conservatoir beslag op de kleding heeft gelegd voor de schadevergoedingsmaatregel zal verdachte te kleding niet terugkrijgen

8.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 1.263,62 aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede € 1.912,- aan proceskosten. Met een beroep op artikel 51f Wetboek van Strafvordering is namens de benadeelde partij aangegeven dat nog niet bekende schade of in een later stadium alsnog optredende schade als gevolg van de zware mishandeling bij de burgerlijke rechter gevorderd kan worden.
8.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de vordering tot vergoeding van de materiële schade geheel kan worden toegewezen. De vordering tot vergoeding van immateriële schade moet worden toegewezen tot € 2.000,-. Een en ander hoofdelijk en te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De vordering tot vergoeding van materiële schade wordt betwist voor wat betreft de schade aan de bril en de reiskosten van de gemiste treinreis. De raadsman stelt dat niet is gebleken dat de bril bij de vechtpartij is beschadigd en ook niet dat de reparatie ziet op dezelfde bril. De niet genoten treinreis levert volgens de raadsman geen schade op, omdat de benadeelde partij niet heeft ingecheckt. Ook betwist de verdediging de post ‘eigen risico’, omdat de benadeelde partij in februari 2021 een operatie heeft gehad, waardoor kan worden aangenomen dat het eigen risico al geheel is verbruikt. De immateriële schadevergoeding moet worden gematigd, omdat sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Met de raadsman vindt de rechtbank dat de post ‘eigen risico’ moet worden afgewezen, nu de advocaat van de benadeelde partij op de zitting heeft bevestigd dat de benadeelde partij in februari 2021 een operatie heeft ondergaan. Aannemelijk is dat hij voor die operatie zijn eigen risico geheel heeft verbruikt. Voor de post van de niet gemaakte treinreis wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, nu niet is onderbouwd dat deze kosten zijn gemaakt. Voor het overige wordt de vordering tot vergoeding van materiële schade toegewezen. Het ligt voor de hand dat de bril door het geweld en het op de grond vallen is beschadigd. Ook is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij in het ziekenhuis heeft gelegen en ziekenhuiskosten, parkeerkosten en reiskosten heeft gemaakt. Hetzelfde geldt voor de proceskosten.
Ook staat vast dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit en verdachten het oogmerk hadden om leed/angst toe te brengen. Op het moment van de mishandeling had de benadeelde partij geen eigen aandeel aan het letsel en de pijn die hij heeft ondervonden, wat er verder ook zij van het achterliggende conflict dat aanleiding was voor de mishandeling. De vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt toegewezen tot € 3.000,-. Een en ander hoofdelijk en te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De proceskosten worden toegewezen tot (3 x € 478,- / 2) + € 478,- = € 1.195,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan, ook gelet op het beroep op artikel 51f Wetboek van Strafvordering, het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 36f, 47, 57, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
9.1.
De beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1, primair:
medeplegen van zware mishandeling
feit 2:
diefstal
feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beveelt dat een gedeelte, groot
8(
acht) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
Stelt alsalgemene voorwaarden:
1. Veroordeelde maakt zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig aan een strafbaar feit;
2. Veroordeelde verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan;
3. Veroordeelde verleent medewerking aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt alsbijzondere voorwaarden:
1. Meldplicht bij reclassering en houden aan aanwijzingen
Veroordeelde meldt zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering op het adres [adres reclassering] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Tevens houdt veroordeelde zich aan de aanwijzingen van de reclassering.
2. Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
3. Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem/haar heeft opgesteld.
4. Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met [slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
5. Volgen van opleiding (volwassenenstrafrecht)
Veroordeelde volgt een opleiding Sport bij [naam en locatie school] of bij een soortgelijke instelling.
6. Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
De rechtbank geeft de reclassering opdracht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde daarbij te begeleiden.
De rechtbank beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
Pistool (Omschrijving: g6079964, Walther)
Patroonhouder (Omschrijving: g6079973)
Munitie
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1. Telefoon (Apple) (goednummer: PL1300-2021146291-6079965)
Kleding (jas Moncler Dons) 2 stuks (goednummer: PL1300-2021146291-6080032)
2. Kleding (sjaal Louis Vuitton) (goednummer: PL1300-2021146291-6080034)
3. Kleding (hoofddeksel muts Louis Vuittion) (goednummer: PL1300-2021146291-6080035)
4. Kleding (riem Louis Vuitton) (goednummer: PL1300-2021146291-6080036)
5. Kleding (schoeisel Louboutin Dorado) (goednummer: L1300-2021146291-6080037)
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 3.360,72 (drieduizenddriehonderdzestig euro en tweeënzeventig cent)en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij,
[slachtoffer], van dit bedrag, bestaande uit € 360,72 (driehonderdzestig euro en tweeënzeventig cent) materiële schade en € 3.000,- (drieduizend euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2021 tot de dag van de algehele voldoening.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer,
[slachtoffer], van een bedrag van
€ 3.360,72 (drieduizenddriehonderdzestig euro en tweeënzeventig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2021 tot de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzelingworden toegepast van maximaal
43 dagen.
De rechtbank bepaalt dat als en voor zover door of namens verdachte is voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op
€ 1.195,-.
Wijst de vordering tot vergoeding van materiële schade ten aanzien van de post ‘eigen risico’ af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige materiële en immateriële deel niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. C.W. Bianchi en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 maart 2022.