In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te Ouderkerk aan de Amstel, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 17 augustus 2021 aan de eiser is opgelegd. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van de eiser ongegrond in een uitspraak op bezwaar van 14 september 2021, waarna de eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 23 februari 2022 was de eiser aanwezig, vergezeld door zijn echtgenote, en de heffingsambtenaar was vertegenwoordigd door een ambtenaar.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de auto van de eiser geparkeerd stond zonder dat er parkeerbelasting was betaald. De eiser stelde dat hij zich voldoende had ingespannen om de parkeerkosten te voldoen, onder andere via een parkeerapp en een bezoekersvergunning van zijn zwager. De rechtbank oordeelde echter dat de zwager van de eiser niet over voldoende saldo beschikte om de parkeersessie te starten, wat leidde tot de naheffingsaanslag. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de vergunninghouder is om ervoor te zorgen dat er voldoende saldo beschikbaar is.
De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, ongeacht de goede intenties van de eiser. Parkeerbelasting is een objectieve belasting, wat betekent dat de intentie van de betrokkene niet relevant is voor de verplichting om te betalen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.