ECLI:NL:RBAMS:2022:1441

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
AMS 22/513
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van WIA-uitkering en voorlopige voorziening bij zelfstandig ondernemerschap

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 1 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens WIA-uitkering per 1 januari 2022 is geschorst. De schorsing is het gevolg van een onderzoek naar de werkzaamheden van verzoeker als zelfstandig ondernemer, waarbij de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) twijfels heeft over het recht op de uitkering. Verzoeker ontving sinds 7 november 2018 een WIA-uitkering, maar er zijn aanwijzingen dat hij tijdens deze periode als zelfstandig ondernemer heeft gewerkt en inkomsten heeft genoten, wat hij ontkent. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij zonder inkomen zou komen te zitten.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 22 februari 2022, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker verplicht is om alle relevante informatie over zijn recht op uitkering te verstrekken, wat hij niet heeft gedaan. De voorzieningenrechter concludeert dat er voldoende aanwijzingen zijn dat verzoeker als zelfstandig ondernemer heeft gewerkt en dat de schorsing van de WIA-uitkering gerechtvaardigd is. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het bestreden besluit naar verwachting stand zal houden in een eventueel bodemgeding. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/513

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 maart 2022 in de zaak tussen

[verweerder] , te Amsterdam, verzoeker

(gemachtigde: mr. B.J.P. Toonen),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (gemachtigde: mr. V.N.P.A.D. Imamkhan).

Procesverloop

In het besluit van 4 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de uitkering die verzoeker ontving in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geschorst per 1 januari 2022, omdat verweerder niet kan vaststellen of verzoeker nog recht heeft op een WIA-uitkering.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de rechtbank een ongelakt onderzoeksrapport toegezonden met een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de stukken in een aparte, gesloten envelop zijn ontvangen. Verzoeker heeft de rechtbank toestemming verleend kennis te nemen van het ongelakte onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 februari 2022 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig [naam 1] , partner van verzoeker.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Wat aan deze procedure voorafging
2. Sinds 7 november 2018 heeft verzoeker een WIA-uitkering ontvangen, gebaseerd op een volledige arbeidsongeschiktheid. Op 18 augustus 2021 heeft verweerder een interne melding ontvangen dat verzoeker gedurende zijn WIAuitkering werkzaam is als zelfstandig ondernemer. Naar aanleiding van deze melding heeft verweerder een onderzoek ingesteld. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport. Het bestuursrechtelijk onderzoek is afgesloten en de zaak is overgedragen voor verdere
strafrechtelijke afhandeling. Daarnaast wordt op dit moment onderzoek naar verzoeker verricht door de Nederlandse Arbeidsinspectie en de belastingdienst/FIOD.
3. Verweerder is van mening dat uit het verrichte onderzoek naar voren komt dat verzoeker als zelfstandig ondernemer heeft gewerkt terwijl hij een WIA-uitkering ontving en dat hij hieruit inkomsten heeft genoten. Verzoeker heeft bij verweerder geen opgave gedaan van de werkzaamheden en de inkomsten als zelfstandig ondernemer. Verzoeker heeft dit ontkend, maar verweerder acht deze ontkenning niet aannemelijk. Gelet op de onderzoeksbevindingen kan verweerder verzoekers recht op de WIA-uitkering niet vaststellen. Om die reden heeft verweerder de betaling van verzoekers uitkering per 1 januari 2022 geschorst.
Standpunt van verzoeker
4. Verzoeker betoogt dat verweerder zijn WIA-uitkering onrechtmatig heeft geschorst. Hij voert aan dat zijn zoon de regie heeft gehad over zijn eenmanszaak en daarmee ook over zijn zakelijke bankrekening. De eenmanszaak van verzoeker is per 22 december 2021 opgeheven. Gelet op de inhoud van het dossier begrijpt verzoeker dat er nader onderzoek wordt verricht naar het recht op uitkering over het verleden, maar hij ziet geen enkele reden om zijn uitkering vanaf 1 januari 2022 te schorsen voor onbepaalde tijd. Er is immers geen enkel belastend bewijs of (sterke) aanwijzing dat hij vanaf 1 januari 2022 werkzaamheden verricht of inkomsten heeft naast de uitkering. Ten slotte voert verzoeker aan dat hij spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening, omdat hij op dit moment geen inkomen heeft en zijn kosten van levensonderhoud niet meer kan betalen.
Oordeel van de voorzieningenrechter
5. De voorzieningenrechter heeft het toepasselijke juridisch kader opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
6. De voorzieningenrechter ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder in het geval van verzoeker toepassing heeft kunnen geven aan artikel 67, tweede lid, van de Wet WIA. Anders dan verzoeker meent, moet deze vraag bevestigend worden beantwoord.
7. De voorzieningenrechter overweegt dat uit het door verweerder opgemaakte onderzoeksrapport voldoende concrete aanwijzingen naar voren komen dat verzoeker in de afgelopen jaren regelmatig als zelfstandig ondernemer werkzaamheden heeft verricht. Als eerste wijst de voorzieningenrechter erop dat verzoeker verplicht is zo spoedig mogelijk alle informatie, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering aan verweerder te verstrekken. [1] Dat heeft hij niet gedaan. Verzoeker heeft sinds 1 januari 2002 ingeschreven gestaan bij de Kamer van Koophandel als zelfstandige met de onderneming ‘ [naam 2] ’. Hij heeft geen werkzaamheden of inkomsten doorgegeven aan verweerder. Het betoog van verzoeker dat zijn zoon de regie had over zijn eenmanszaak, volgt de voorzieningenrechter niet. Uit het onderzoeksrapport blijkt dat de zoon van verzoeker heeft verklaard al vier jaar geen contact te hebben met verzoeker. Daarnaast is gebleken dat verzoeker zelf aanvragen heeft ingediend op grond van de NOW-regeling [2] , de TVL-regeling [3] en de TOZO [4] . Hij heeft € 170.460,- van verweerder ontvangen op grond van NOW-regeling, € 58.762,01 van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland op grond van de TVL-regeling en betalingen van de gemeente Amsterdam in het kader van de TOZO ontvangen. Het betoog van verzoeker dat zijn eenmanszaak sinds
22 december 2021 is opgeheven, laat dan ook onverlet dat verweerder verder onderzoek kan doen en dat het recht op uitkering op dit moment niet kan worden vastgesteld.
Conclusie
8. De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat het bestreden besluit in bezwaar hoogstwaarschijnlijk zal standhouden. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wijst de voorzieningenrechter daarom af.
9. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.H.E. Swinkels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Bijlage
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Artikel 27
1. De verzekerde die een aanvraag voor een uitkering heeft ingediend of een recht heeft op een uitkering op grond van deze wet en de instelling waaraan op grond van artikel 71 (https://wetten.overheid.nl/BWBR0019057/2022-01-01) een uitkering op grond van deze wet wordt uitbetaald, verstrekt op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering, waaronder mede is begrepen informatie in het kader van reïntegratie, aan het UWV. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het UWV kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
[…]
Artikel 67
[…]
2. Het UWV schort de betaling van de uitkering op of schorst de betaling, indien het op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat:
a. het recht op uitkering niet of niet meer bestaat;
b. recht op een lagere uitkering bestaat;
c. de persoon, die recht heeft op een uitkering of zijn wettelijke vertegenwoordiger een verplichting als bedoeld in artikel 27, 28, 29 of 30 of een instelling als bedoeld in artikel 71 een verplichting als bedoeld in artikel 27, niet of niet behoorlijk is nagekomen.
[…]
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:29
1. Partijen die verplicht zijn inlichtingen te geven dan wel stukken over te leggen, kunnen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het geven van inlichtingen dan wel het overleggen van stukken weigeren of de bestuursrechter mededelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken.
[…]
3. De bestuursrechter beslist of de in het eerste lid bedoelde weigering onderscheidenlijk de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
4. Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de weigering gerechtvaardigd is, vervalt de verplichting.
5. Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, kan hij slechts met toestemming van de andere partijen mede op de grondslag van die inlichtingen onderscheidenlijk die stukken uitspraak doen. Indien de toestemming wordt geweigerd, wordt de zaak verwezen naar een andere kamer.

Voetnoten

1.Artikel 27, eerste lid, Wet WIA.
2.De tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid.
3.De Tegemoetkoming Vaste Lasten in verband met COVID-19.
4.Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers.