ECLI:NL:RBAMS:2022:1440

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
AMS 22/441 en AMS 21/5103
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep van omwonenden tegen omgevingsvergunning voor bouwkundige splitsing van een woning in zeven woningen

In deze zaak hebben omwonenden beroep ingesteld tegen een omgevingsvergunning die is verleend voor het bouwkundig splitsen van een woning in zeven zelfstandige woonruimten, inclusief het plaatsen van een dakopbouw en een aanbouw. De voorzieningenrechter heeft op 3 maart 2022 uitspraak gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep. De omwonenden vrezen voor overlast en hebben bezwaren geuit over de handhaving van de vergunningvoorschriften, de eisen van het Bouwbesluit, en de noodzaak van een Bibob-onderzoek. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de vergunning terecht is verleend, omdat deze in overeenstemming is met het bestemmingsplan en de relevante wetgeving. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het beroep ongegrond verklaard, met de conclusie dat er geen reden is voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 22/441 en AMS 21/5103
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 maart 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen

[verzoeker 1] ,

[verzoeker 2] ,
[verzoeker 3] ,
[verzoeker 4] ,
[verzoeker 5] ,
[verzoeker 6] ,
[verzoeker 7] ,
[verzoeker 8] ,
[verzoeker 9] en
[verzoeker 10] ,allen te Amsterdam, verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. M. Louwe).
Als derde-partij heeft aan deze zaak deelgenomen:
[vergunninghouder], te Amsterdam, vergunninghouder (gemachtigde: mr. J.D. Poot).

Procesverloop

In het besluit van 18 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghouder voor het bouwkundig splitsen van
een zelfstandige woonruimte naar zeven zelfstandige woonruimten, het plaatsen van een dakopbouw en het realiseren van een vergunningsvrije aanbouw aan de achterzijde van de woning aan de [adres] te Amsterdam.
In het besluit van 7 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 februari 2022 op zitting behandeld.
Verzoekers [verzoeker 1] en [verzoeker 2] zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Feiten en omstandigheden
2. Vergunninghouder is de eigenaar van de woning gelegen aan de [adres] te Amsterdam. Verzoekers wonen in de [adres met huisnummers] Vergunninghouder wil de zelfstandige woonruimte bouwkundig splitsen in zeven zelfstandige woonruimten en daarvoor een dakopbouw en een aanbouw aan de achterzijde van de woning plaatsen. Hij heeft daarom een omgevingsvergunning aangevraagd.
Bestreden besluit
3. Verweerder heeft in het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, de omgevingsvergunning voor het splitsen van de woonruimte in zeven zelfstandige woonruimten, het plaatsen van een dakopbouw en het realiseren van een vergunningsvrije aanbouw verleend.
Juridisch kader
4.1.
Het bestemmingsplan dat geldig is op het perceel van het bouwplan is het bestemmingsplan ‘De Aker’, vastgesteld op 20 april 2016.
4.2.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
4.3.
Bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning moet worden getoetst aan de weigeringsgronden die in artikel 2.10 van de Wabo zijn opgenomen. Het systeem van dit artikel is dwingend en limitatief. Dit betekent dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd als de bouwactiviteit in strijd is met één of meer van deze weigeringsgronden. Als de bouwactiviteit niet in strijd is met één van deze weigeringsgronden moet de omgevingsvergunning juist worden verleend.
4.4.
In artikel 2 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) staat een lijst van activiteiten waarvoor geen omgevingsvergunning vereist is. In die lijst staat in lid 3 ook een aanbouw.
4.5.
In artikel 5 van bijlage II bij het Bor staat dat bij toepassing van de artikelen 2, 3 en 4 het aantal woningen gelijk blijft behoudens bepaalde uitzonderingen.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Handhaving van de vergunningsvoorschriften
5.1.
Verzoekers hebben op de zitting toegelicht dat zij vrezen dat de voorschriften van de omgevingsvergunning niet zullen worden gehandhaafd. Verzoekers zeggen dat er op dit moment al schade is aan de tuin op [huisnummer] , er veel rotzooi is en dat de communicatie met vergunninghouder niet goed loopt. Daarnaast heeft vergunninghouder geheid in de tuin. De woningen zijn gelegen op een dijk en dan is heien niet toegestaan. Daar is ook geen vergunning voor verleend.
5.2.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de handhaving van de voorschriften van de omgevingsvergunning losstaat van de vraag of verweerder een omgevingsvergunning mocht verlenen. Door verzoekers is niet aangevoerd dat de voorschriften niet handhaafbaar zijn. Bij problemen of overtreding van de voorschriften moeten verzoekers bij verweerder verzoeken om handhaving. In het geval van dijkbeheer moeten verzoekers bij het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht verzoeken om handhaving. De voorzieningenrechter heeft verweerder er op de zitting wel op gewezen dat het aan hem is om erop toe te zien dat de werkzaamheden in overeenstemming met de vergunningvoorschriften plaatsvinden en worden uitgevoerd.
Bouwbesluit
6.1.
Verzoekers voeren aan dat het bestreden besluit niet voldoet aan de vereisten van het Bouwbesluit inzake de elektriciteit, ventilatie, brandveiligheid, toegankelijke buitenruimte en de oppervlakten van de ruimtes.
6.2.
De voorzieningenrechter oordeelt dat toepassing van het relativiteitsbeginsel van artikel 8:69a van de Awb inhoudt dat verzoekers zich niet kunnen beroepen op de normen van het Bouwbesluit die niet strekken tot bescherming van de belangen van verzoekers. De voorzieningenrechter vindt daarbij steun in uitspraken van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (hierna: Afdeling) [1] . Op voorschriften van het Bouwbesluit over brandveiligheid die strekken tot bescherming van de veiligheid van de bewoners en gebruikers van aangrenzende panden, kunnen omwonenden wel een beroep doen. De voorzieningenrechter overweegt dat de voorschriften die zien op de inpandige brandveiligheid, zoals het aantal vluchtroutes, ventilatie, toegankelijke buitenruimte en de oppervlakten van de ruimtes echter niet strekken tot de bescherming van de belangen van verzoekers. Over het beroep van verzoekers op brandvoorschriften die strekken tot bescherming van aangrenzende panden overweegt de voorzieningenrechter dat bij de bouw van de woningen is voldaan aan deze voorschriften. Overigens heeft de vergunninghouder op de zitting toegelicht dat hij zich aan brandvoorschriften moet houden en dat tijdens en na de bouw gecontroleerd wordt door verweerder. Dit is ook door verweerder bevestigd. De beroepsgrond slaagt niet.
Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob)
7.1.
Volgens verzoekers stelt verweerder zich ten onrechte op het standpunt dat een Bibob-onderzoek niet nodig is, omdat alleen de kosten van de verbouwing relevant zijn en niet de aankoopprijs. Vergunninghouder houdt zich bedrijfsmatig bezig met onroerend goed in Amsterdam, daarom moet volgens het beleid van verweerder een Bibob-toets plaatsvinden.
7.2.
De voorzieningenrechter oordeelt dat toepassing van het relativiteitsbeginsel van artikel 8:69a van de Awb ook betekent dat verzoekers zich niet kunnen beroepen op de Wet Bibob. Deze normen strekken niet tot bescherming van de belangen van verzoekers. De voorzieningenrechter vindt daarbij steun in uitspraken van de Afdeling [2] . De beroepsgrond slaagt niet.
Besluit omgevingsrecht
8.1.
Verzoekers hebben aangevoerd dat geen sprake is van een vergunningvrije aanbouw, omdat het aantal woningen niet gelijk blijft. Verzoekers verwijzen naar artikel 5 van bijlage II bij het Bor. Dit betekent dat de omgevingsvergunning in strijd is met het Bor.
8.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat de aanbouw uitdrukkelijk buiten de aanvraag is gehouden en daarom geen onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning. Voor zover verzoeker betoogt dat voor de uitbouw gelet op artikel 5 van bijlage II bij het Bor wel een omgevingsvergunning vereist is, oordeelt de voorzieningenrechter als volgt. Gelet op de jurisprudentie van de Afdeling moet bij de bepaling of het aantal woningen gelijk blijft aansluiting worden gezocht bij de bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt en niet bij de feitelijke situatie. [3] Het bestemmingsplan De Aker heeft op dit punt geen beperkingen. De beroepsgrond slaagt dus niet.
Huisvestingswet
9.1.
Verzoekers voeren aan dat sprake is van een discrepantie tussen de verleende omgevingsvergunning voor zeven zelfstandige woonruimten en de verleende omvormingsvergunning op grond van de Huisvestingswet voor zes zelfstandige woonruimten. Dit betekent dat niet aan beide vergunningen tegelijkertijd kan worden voldaan. Daarnaast voeren verzoekers aan dat twee van de zeven zelfstandige woonruimten niet voldoen aan de eisen van de Huisvestingswet.
9.2.
Hoezeer de voorzieningenrechter ook begrijpt dat de situatie voor verzoekers niet wenselijk is, kan het betoog van verzoekers niet slagen. De voorzieningenrechter overweegt dat de omvormingsvergunning op grond van de Huisvestingswet geen onderdeel is van deze procedure op grond van de Wabo en dat verweerder nog op het bezwaar van verzoekers tegen die Huisvestingswetvergunning moet beslissen. Daarnaast staat de omgevingsvergunning voor het bouwkundig splitsen los van de omvormingsvergunning. Het gaat immers om twee verschillende beoordelingskaders. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning heeft verweerder daarom terecht niet getoetst aan de bepalingen in de Huisvestingswet.
Gebonden beschikking
10.1.
Verzoekers hebben verder aangevoerd door de verzevenvoudiging van het aantal woningen te vrezen voor parkeeroverlast, geluidoverlast en afvalproblemen. Zij zijn bang voor de nadelige gevolgen op het woon- en leefklimaat. Het is verder onbekend wie er komen te wonen en verzoekers vinden dat sprake is van huisjesmelkerij.
10.2.
Hoewel de door verzoekers aangevoerde aspecten begrijpelijk zijn vanuit hun standpunt, zijn dit geen aspecten waar verweerder bij het verlenen van deze omgevingsvergunning rekening mee had moeten houden. In deze zaak past de aanvraag binnen het bestemmingsplan en is sprake van een gebonden beschikking. Van een belangenafweging waarbij deze aspecten een rol zouden kunnen spelen, is dus geen sprake.
Conclusie
11. Uit het voorgaande volgt dat het beroep van verzoekers ongegrond is. Omdat de voorzieningenrechter met deze uitspraak op het beroep heeft beslist, is er geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door verzoekers betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.H.E. Swinkels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:514.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1954.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1373.