In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 7 april 2022 een vonnis gewezen in een geschil tussen Intrum Nederland B.V. en een gedaagde die niet is verschenen. De eiseres, Intrum Nederland B.V., heeft bij dagvaarding van 19 november 2021 gevorderd dat de gedaagde zal worden veroordeeld tot betaling van € 3.225,13, met nevenvorderingen. De gedaagde heeft niet tijdig geantwoord op de dagvaarding, waardoor verstek is verleend.
De kern van de zaak betreft de vraag of er sprake is van een overeenkomst met een consument. Eiseres stelt dat gedaagde als consument een overeenkomst heeft gesloten met Nuon Sales Nederland N.V., thans Vattenfall Sales Nederland N.V. Echter, uit de contractbevestiging van 10 februari 2014 blijkt dat het gaat om een energieleveringsovereenkomst voor een bedrijf, gevestigd op een ander adres dan het woonadres van de gedaagde. De kantonrechter concludeert dat er geen sprake is van een overeenkomst met een consument, waardoor ambtshalve toetsing niet aan de orde is.
Hoewel de kantonrechter vaststelt dat eiseres de feiten in de dagvaarding niet naar waarheid heeft gepresenteerd, ziet hij geen aanleiding om hieraan gevolgen te verbinden, omdat niet is gebleken dat de gedaagde hierdoor benadeeld is. De vordering van eiseres wordt niet onrechtmatig of ongegrond geacht en wordt daarom toegewezen. De kantonrechter veroordeelt de gedaagde tot betaling van een totaalbedrag van € 2.268,94 aan hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten, en verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad. Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.