ECLI:NL:RBAMS:2022:1424

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
AMS 20/6044
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige toepassing van spoedeisende bestuursdwang en kostenverhaal

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Het college had op 23 januari 2020 spoedeisende bestuursdwang toegepast door de woning van eisers te ontruimen, omdat er volgens een inspecteur sprake was van een brandgevaarlijke situatie. De kosten van deze ontruiming werden op eisers verhaald. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, stellende dat het besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand was gekomen en niet deugdelijke motivering had.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieve maatregelen en dat de inspecteur niet op de juiste wijze heeft gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur zich niet correct heeft gelegitimeerd en dat de brandveiligheidsdeskundige de situatie niet in persoon heeft beoordeeld. Dit alles leidde tot de conclusie dat de toepassing van bestuursdwang niet rechtmatig was. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de besluiten van 23 en 31 januari 2020 herroepen. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eisers.

De rechtbank benadrukte dat bestuursdwang een ingrijpende maatregel is die met grote zorgvuldigheid moet worden toegepast. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college niet voldoende heeft aangetoond dat er acuut gevaar was en dat de persoonlijke belangen van eisers niet adequaat zijn afgewogen. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de zorgvuldigheidseisen die gelden bij het toepassen van bestuursdwang en het kostenverhaal daarop.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/6044

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te Amsterdam, eisers

(gemachtigde: mr. R.A. Korver),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: R.R. Offenberg).

Procesverloop

Op 23 januari 2020 heeft het college spoedeisende bestuursdwang achteraf opgelegd voor ontruiming van de woning aan de [adres] te Amsterdam.
Op 31 januari 2020 heeft het college de kosten van de spoedeisende bestuursdwang op eisers verhaald.
Op 8 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 14 februari 2022. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door mr. M.M.P.M. Lousberg, kantoorgenoot van gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eisers wonen samen in de huurwoning aan de [adres] . Op 20 januari 2020 is een inspecteur van de gemeente Amsterdam op huisbezoek geweest wegens een melding. De woning van eisers zou nauwelijks te betreden zijn en er zou sprake zijn van een brandgevaarlijke situatie. Niet in geschil is dat de woning zo vol lag met boeken en papieren als opera-partituren dat deze nauwelijks te betreden was, ook op en naast gaskachels. Ook waren er vele oude radio’s aanwezig die verbonden waren met electriciteitsdraden.
2. Op basis van de bevindingen van de inspecteur en een fotoreportage is in overleg met een handhavingsjurist en een brandveiligheidsdeskundige spoedeisende bestuursdwang toegepast. Er zou sprake zijn van een acuut gevaar voor brand in combinatie met een grote hoeveelheid spullen, waardoor een onbeheersbare brand zou kunnen ontstaan in de woning en de direct omliggende woningen. De woning is daarom leeggeruimd en schoongemaakt op 20 en 21 januari 2020.
3. De bezwaarschriftencommissie heeft het college geadviseerd om het bezwaar van eisers gegrond te verklaren, omdat niet is onderzocht of in plaats van onmiddellijk ingrijpen ook een afdoende alternatieve voorziening getroffen had kunnen worden. Het college is het niet met dat advies eens, en heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
Het oordeel van de rechtbank
4. In geschil is of het college in redelijkheid kon overgaan tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang. De rechtbank stelt voorop dat het toepassen van bestuursdwang voor eisers een belastend karakter heeft. Daarom is het aan het college om deugdelijk onderzoek te doen en de noodzaak in het handhavingsbesluit deugdelijk te motiveren.
5. Eisers voeren aan dat zij de inspecteur tijdens het huisbezoek op 20 januari 2020 niet vrijwillig in de woning hebben binnengelaten. Deze heeft zich pas gelegitimeerd toen hij al in de woning stond. De inspecteur was volgens eisers aanvankelijk alleen en niet samen met een collega op huisbezoek. Ook heeft hij niet overlegd met een handhavingsjurist alvorens hij met een ploeg tot ontruiming is overgegaan.
6. De rechtbank overweegt dat wat eisers zeggen wordt tegengesproken door het rapport van 22 januari 2020. Dit rapport is door de inspecteur op ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend. Dat betekent dat de rechtbank in beginsel dient uit te gaan van de juistheid van hetgeen in het rapport wordt gesteld en verklaard. Dat is alleen anders als tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. Eisers zeggen dat het anders is gegaan dan uit het rapport blijkt, maar zij hebben daarvoor verder geen bewijs kunnen leveren. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van wat in het rapport staat over hoe het binnentreden en ontruimen is verlopen.
7. Eisers vinden dat het college de alternatieven onvoldoende heeft onderzocht. Als al sprake was van acuut brandgevaar, dan kon dat bijvoorbeeld ook worden weggenomen door de verlengsnoeren te ontkoppelen of door het papier weg te halen rondom de kachels.
8. De rechtbank oordeelt dat het college de alternatieve mogelijkheden onvoldoende heeft onderzocht. Het ontruimen van de woning maakte een grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van eisers en het besluit daartoe had met grote zorgvuldigheid moeten worden genomen. Daarbij hoort dat wordt onderzocht wat de minst bezwarende wijze is waarop aan de overtreding een einde kan worden gemaakt. Tijdens de bezwaarfase is het college in de gelegenheid gesteld om nader toe te lichten welke mogelijkheden zijn onderzocht anders dan ontruiming, en waarom daarvoor niet gekozen is. Daarop is namens het college in bezwaar geen goed antwoord gekomen. In beroep is dat niet anders.
9. Eisers voeren verder aan dat de brandveiligheidsdeskundige de spoedeisendheid niet kon vaststellen op afstand aan de hand van een fotorapportage. Zeker nu geen termijn werd gegeven voor de toepassing van bestuursdwang, had deze deskundige de situatie in persoon moeten beoordelen. Bovendien is de vakkennis van de brandveiligheidsdeskundige volgens eisers verouderd.
10. De rechtbank oordeelt dat de brandveiligheidsdeskundige de situatie ten onrechte niet in persoon beoordeeld heeft. Het college heeft onder meer gesteld dat er brandgevaar bestond doordat er radio’s met kabels en kroonsteentjes aan elkaar waren gekoppeld. Eiser [eiser 2] heeft op de zitting echter gezegd dat het hier gaat om kabels waarop laagspanning stond en die verbonden waren met speciale klemmetjes. Deze situatie is volgens eisers niet brandgevaarlijk, alleen al omdat er bij gevaar voor brand een veiligheidsmechanisme in werking zou treden. De gemachtigde van het college heeft op de zitting gereageerd dat bij dit soort kabels juist een verhoogd gevaar voor brand bestaat, omdat ze sneller warm worden. Geen van hen is echter een brandveiligheidsdeskundige. De rechtbank oordeelt het juist van belang om vooraf van een deskundige te weten of op 20 januari 2020 in de woning sprake was van
acuutgevaar voor brand. Gelet op de vereiste zorgvuldigheid, had die beoordeling in persoon moeten plaatsvinden. Alleen zo kon het brandgevaar worden afgewogen tegen de persoonlijke belangen van eisers.
11. Verder is de rechtbank niet gebleken dat er aanleiding was voor het toepassen van spoedeisende bestuursdwang door het bezwijkingsgevaar van de vloer zonder brand. Daarvoor noemt het college als onderbouwing dat de betrokken bouwinspecteur van de gemeente Amsterdam bevestigde dat de woning schuin afliep en dat hij zei blij te zijn dat de woning werd opgeruimd, maar dat is niet voldoende.
12. Eisers wijzen erop dat het college geen proces-verbaal heeft opgemaakt van de meegevoerde zaken. Eisers verwijzen naar een uitspraak van de Raad van State van 12 februari 2014. [1] Veel persoonlijke zaken van eisers zijn vernietigd in plaats van opgeslagen.
13. Het college moest van het meevoeren en opslaan proces-verbaal opmaken. Dat staat in artikel 5:29, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het college heeft op de zitting gezegd dat het proces-verbaal van de meegevoerde zaken bestaat uit de fotorapportage. De rechtbank gaat daar niet in mee, alleen al omdat op de foto’s slechts verhuisdozen staan waarvan de inhoud verder onbekend blijft. De rechtbank komt echter als gevolg van hetgeen zij hierboven heeft overwogen al tot de conclusie dat de kosten van de spoedeisende bestuursdwang niet ten laste van eisers behoren te komen.
14. Voor zover het beroep is gericht tegen het feitelijk handelen van het college, overweegt de rechtbank dat de vraag of de bestuursdwang feitelijk correct is uitgevoerd, niet aan de orde is. De rechtbank toetst namelijk alleen of het bevoegde bestuursorgaan rechtmatig tot het besluit om bestuursdwang toe te passen is overgegaan. [2] De wijze waarop feitelijk uitvoering is gegeven aan de bestuursdwang betreft feitelijk handelen, en is onderworpen aan het oordeel van de burgerlijke rechter. In het kader van het kostenverhaal kan belang bestaan bij een beoordeling, [3] maar ook dat is niet aan de orde nu de rechtbank al op grond van het voorgaande vindt dat de kosten niet ten laste van eisers behoren te komen.
Conclusie
15. Het bestreden besluit is niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen, berust niet op een deugdelijke motivering [4] en kan daarom niet in stand kan blijven. Als gevolg daarvan kunnen de kosten die verbonden zijn aan de toepassing van bestuursdwang niet op eisers worden verhaald. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet tevens aanleiding om te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en om de besluiten van 23 januari 2020 en 31 januari 2020 te herroepen. Herstel van het geconstateerde gebrek is namelijk niet meer mogelijk.
16. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, moet het college het door eisers betaalde griffierecht vergoeden.
17. De rechtbank veroordeelt het college in de door eisers gemaakte proceskosten in bezwaar en in beroep. De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.141,- (3 punten in bezwaar overeenkomstig het advies van de bezwaaradviescommissie, met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1, en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept de besluiten van 23 januari 2020 en 31 januari 2020;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 3.141,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.L. Bolkestein, rechter, in aanwezigheid van
mr.R. Camps, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1618.
4.Het besluit is daarom in strijd met de met artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.