ECLI:NL:RBAMS:2022:1408

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
RK 21/2059 en 21/2060
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding en kostenvergoeding ex artikel 530 en 533 Sv na voorlopige hechtenis

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, uitgesproken op 2 maart 2022, zijn verzoeken van een gewezen verdachte om schadevergoeding en kostenvergoeding behandeld. De verzoeker, geboren in 2002, had een verzoek ingediend voor een schadevergoeding van € 3.420,- wegens schade door ondergane verzekering en voorlopige hechtenis, en voor de kosten van zijn raadsman, die hij op € 21.382,52 had gesteld, plus € 680,- voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De rechtbank heeft het verzoekschrift op 14 april 2021 ontvangen en na een schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie op 17 mei 2021, is de zaak op 2 maart 2022 in openbare raadkamer behandeld. De verzoeker was niet verschenen, maar zijn raadsman heeft het verzoek toegelicht. De officier van justitie heeft zich verzet tegen de toekenning van de standaardvergoeding voor de kosten van de raadsman, maar de rechtbank oordeelde dat de opgevoerde kosten niet bovenmatig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker in totaal vier dagen op een politiebureau en 29 dagen in een huis van bewaring heeft doorgebracht. De rechtbank kent een schadevergoeding toe van € 130,- per dag voor de dagen op het politiebureau en € 100,- per dag voor de dagen in het huis van bewaring. De totale schadevergoeding voor de voorlopige hechtenis bedraagt € 3.420,-. Daarnaast wordt de vergoeding voor de kosten van de raadsman en de kosten voor het opstellen van het verzoekschrift toegewezen. De rechtbank heeft ook de verrekening van de vergoedingen met openstaande geldboetes besproken, waarbij een totaalbedrag van € 25.169,52 aan de verzoeker zal worden uitgekeerd, na verrekening van de openstaande bedragen aan de Staat. De beschikking is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel de verzoeker als de officier van justitie.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/241931-19 en 13/001090-20
RK: 21/2059 en 21/2060
Beschikking op de verzoeken ex artikel 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman,
mr. R.C. Fransen, [kantooradres] ,
verzoeker.

De procesgang

Het verzoekschrift is op 14 april 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 17 mei 2021 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 2 maart 2022 de gemachtigd raadsman en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.
Verzoeker is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 3.420,- voor de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis stelt te hebben geleden.
Het verzoek strekt daarnaast tot het toekennen van een vergoeding van € 21.382,52 voor de kosten van de raadsman en € 680,- voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
In raadkamer heeft de raadsman ter aanvulling op het verzoekschrift en naar aanleiding van het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Er is veel contact geweest met de zaaksofficier en de parketsecretaris over de strafzaak. Dit contact was noodzakelijk om de juiste feiten en de waarheid boven water te krijgen. De raadsman heeft er alles aan gedaan om de zaak vroegtijdig te stoppen en heeft daartoe een uitgebreid sepotverzoek ingediend. Over de opgevoerde kantoorkosten heeft de raadsman gesteld dat hij die altijd heeft opgevoerd, maar dat hij die bij volgende verzoeken niet meer in rekening brengt.
Wat betreft de verrekening heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – met verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen het toekennen van de standaardvergoeding voor de kosten van de raadsman. De raadsman heeft heel vaak gecorrespondeerd met het Openbaar Ministerie over de stand van zaken. Daarbij valt het op dat deze posten tegen een hoog advocatentarief zijn opgevoerd en er kennelijk nooit een administratief medewerker met de zaak bezig is geweest. De officier van justitie betwist de noodzaak daarvan omdat het geen omvangrijk dossier is. Ook de opgevoerde kantoorkosten worden in twijfel getrokken.
De officier van justitie heeft erop gewezen dat op grond van artikel 534 lid 3 Sv verrekening dient plaats te vinden met bedragen die in het overzicht van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (hierna: het CJIB) staan vermeld. Niet voor verrekening komt in aanmerking de op grond van de WAHV opgelegde boete. Wel voor verrekening komen in aanmerking de bij strafbeschikking opgelegde boete van € 164,-, de bij vonnis opgelegde geldboetes van respectievelijk € 99,- en € 194,-.

De beoordeling

Verzoeker is in de zaak met parketnummer 13/241931-19 op 8 oktober 2019 aangehouden en dezelfde dag in verzekering gesteld op verdenking van een straatroof. Op 10 oktober 2019 is de bewaring bevolen en op 23 oktober 2019 is de gevangenhouding van verzoeker bevolen voor de duur van veertien dagen. Op 6 november 2019 is de gevangenhouding van verzoeker verlengd. De voorlopige hechtenis is geschorst per 7 november 2019.
Op 13 februari 2020 is verzoeker aangehouden op verdenking van het bezit van een vuurwapen. Op 14 februari 2020 heeft de officier van justitie de kinderrechter verzocht om de schorsing van de voorlopige hechtenis van verzoeker op te heffen, omdat hij het contactverbod zou hebben overtreden. De kinderrechter heeft dit verzoek afgewezen. Verzoeker is op 14 februari 2020 weer in vrijheid gesteld.
In de zaak met parketnummer 13/001090-20 is verzoeker op 9 augustus 2019 als
verdachte gehoord.
De politierechter in deze rechtbank heeft verzoeker op 18 februari 2021 in beide zaken vrijgesproken, daarbij is het – geschorste – bevel voorlopige hechtenis opgeheven.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel of als wel een straf en/of maatregel is opgelegd, maar op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, kan de rechtbank op grond van artikel 533 Sv op verzoek van de gewezen verdachte, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Indien de zaak een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt aan de gewezen verdachte op zijn verzoek op grond van artikel 530 lid 1 Sv een vergoeding toegekend voor zijn ten behoeve van het onderzoek en de behandeling der zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, berekend op de voet van het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde en kan aan de gewezen verdachte op zijn verzoek op grond van artikel 530 lid 2 Sv uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, in de kosten van een raadsman.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
Op grond van artikel 534 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoeker is op 18 februari 2021 onherroepelijk geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
Het verzoek is tijdig ingediend.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 533 Sv
De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen en rekening houdend met de levensomstandigheden van verzoeker, gronden van billijkheid aanwezig een schadevergoeding toe te kennen tot een bedrag van na te noemen hoogte.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat verzoeker gedurende zijn voorarrest in een politiecel en/of huis van bewaring heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed. Ook indien de inverzekeringstelling is aangevangen én geëindigd op een en dezelfde dag (en het voorarrest dus tot enkele uren beperkt is gebleven) wordt een vergoeding toegekend naar de maatstaf van een volledige dag.
Verzoeker heeft in totaal vier (4) dagen op een politiebureau en 29 dagen in een huis van bewaring doorgebracht. De rechtbank kent een standaardvergoeding toe van € 130,- per dag die op het politiebureau is doorgebracht en € 100,- per dag die in een huis van bewaring is doorgebracht.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 530 Sv
De officier van justitie heeft de opgevoerde kosten van de raadsman betwist omdat deze niet in verhouding staan tot het niet erg omvangrijke dossier. De rechtbank is van oordeel dat de verzochte kosten niet in het oog springend bovenmatig zijn en ziet geen reden om anders te oordelen, ook niet ten aanzien van de opgevoerde kantoorkosten.
De rechtbank acht dan ook, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsman. De opgegeven kosten worden gestaafd door de overgelegde urenspecificaties en declaraties. De gevraagde vergoeding zal dan ook worden toegekend.
De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen.
Ten aanzien van het verrekenen ex artikel 534 lid 3 Sv
Indien de rechter naar aanleiding van een verzoek ex artikel 533 en/of 530 Sv beslist tot het toekennen van (schade)vergoeding, wordt op grond van artikel 534 lid 3 Sv, het uit te keren bedrag verrekend met geldboeten en andere aan de Staat verschuldigde geldsommen, tot betaling waarvan de verzoeker bij onherroepelijk geworden vonnis of arrest in een strafzaak is veroordeeld of tot betaling waartoe de verzoeker op grond van een jegens hem uitgevaardigde, onherroepelijk geworden strafbeschikking verplicht is indien die nog niet door hem zijn voldaan.
Uit gegevens van het CJIB blijkt dat verzoeker op grond van een jegens hem in het kader van een strafbeschikking een opgelegde geldboete van € 164,- (CJIB nr. 2132 5420 0438 8024) en in de zaak met parketnummer 96/124832-19 een geldboete van € 149,- (CJIB nr. 7022 5424 0339 9999), verplicht is in totaal € 313,- aan de Staat te betalen. Ten aanzien van de opgelegde geldboete van € 99,- is onvoldoende duidelijk of deze boete onherroepelijk is. Dit bedrag zal niet in de verrekening worden meegenomen.
De op grond van artikel 530 en/of 534 Sv aan verzoeker uit te keren (schade)vergoedingsbedragen zullen worden verrekend met het hierboven genoemde bedrag.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

De beslissing

Ten aanzien van het verzoek ex artikel 533 Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 3.420,- (drieduizend vierhonderdtwintig euro) voor de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 530 Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 21.382,52 (eenentwintigduizend driehonderdtweeëntachtig euro en tweeënvijftig eurocent) voor de kosten van de raadsman.
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 680,- (zeshonderdtachtig euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Ten aanzien van de verrekening ex artikel 534 lid 3 Sv:
De (schade)vergoedingsbedragen worden verrekend met het bedrag dat verzoeker de Staat nog moet betalen met dien verstande dat aan verzoeker € 25.169,52 (vijfentwintigduizend eenhonderdnegenenzestig euro en tweeënvijftig eurocent) zal worden uitgekeerd en aan de Staat in de persoon van het CJIB € 313,- (driehonderddertien euro).
Deze beslissing is gegeven door
mr. H.E. Hoogendijk, rechter,
in tegenwoordigheid van A. Gordon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2022.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open, voor de officier van justitie binnen veertien dagen
en voor verzoeker binnen een maand na betekening van deze beschikking,
in te stellen ter griffie van deze rechtbank.
De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 25.169,52 (vijfentwintigduizend eenhonderdnegenenzestig euro en tweeënvijftig eurocent) op IBAN-nummer [IBAN-nummer 1] , ten name van Stichting Beheer Derdengelden Fransen & Pothast Advocaten te Amsterdam, onder vermelding van vergoeding 533 en 530 Sv, inzake: [naam] .
De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 164,- (eenhonderdvierenzestig euro) en € 149,- (eenhonderdnegenenveertig euro) op respectievelijk IBAN
[IBAN-nummer 2] (Strafbeschikking)
[IBAN-nummer 3] (Geldboete)
ten name van
Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwardenonder vermelding van respectievelijk CJIB-nummers 2132 5420 0438 8024 en 7022 5424 0339 9999.
Aldus gedaan op 2 maart 2022
door mr. H.E. Hoogendijk, rechter.