ECLI:NL:RBAMS:2022:1405

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
13/751891-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel in strafzaak met betrekking tot hennepteelt en opiumverkoop

Op 22 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Ansbach in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 23 oktober 2020. De opgeëiste persoon, geboren in Iran in 1967, wordt verdacht van betrokkenheid bij hennepteelt en de verkoop van opium in Duitsland tussen augustus 2018 en het voorjaar van 2019. Tijdens de openbare zitting op 8 maart 2022 werd de zaak behandeld, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. I. Wudka, en een tolk in de Iraanse taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, wat betekent dat er geen grondslag meer was voor gevangenhouding. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat het EAB voldoende informatie bevatte over de strafbare feiten. De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd vanwege onvoldoende beschrijving van de betrokkenheid van de opgeëiste persoon, maar de rechtbank verwierp dit verweer.

De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden van toepassing waren. De medische gesteldheid van de opgeëiste persoon werd ook besproken, maar leidde niet tot weigering van de overlevering. De rechtbank besloot uiteindelijk om de overlevering toe te staan, met inachtneming van de relevante wetsartikelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751891-20
RK nummer: 20/5311
Datum uitspraak: 22 maart 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 oktober 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 juni 2020 door het Amtsgericht Ansbach (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Iran) op [geboortedag] 1967,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 maart 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. I. Wudka, advocaat te Maastricht en door een tolk in de Iraanse (Farsi) taal.
De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22, eerste en derde lid, OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding of gevangenneming.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van het Amtsgericht Ansbach (Duitsland) van 30 juni 2020 met referentie 5 Gs 875/20.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat - kort gezegd - de betrokkenheid van de opgeëiste persoon onvoldoende is omschreven.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is en heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
De opgeëiste persoon wordt er van verdacht dat hij in de periode augustus 2018 tot en met het voorjaar van 2019 betrokken is geweest bij hennepteelt in Ettenstad (Duitsland) en de verkoop van opium in Treuchtlingen (Duitsland) en Ettenstad (Duitsland). Hij wordt in het EAB aangeduid als medeplichtige en dader. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de hiervoor genoemde vereisten.
De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat nog sprake is van een lopend strafrechtelijk onderzoek, zodat voorstelbaar is dat de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon nog niet volledig is uitgekristalliseerd.
Het verweer wordt verworpen.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Hoofd Officier Justitie van
Der Leitende Oberstaatsanwalt in Ansbach(Duitsland) heeft bij brief van 28 oktober 2020 de volgende garantie gegeven:
“Hiermee verzeker ik u dat in het geval dat de vervolgde na zijn rechtskrachtige veroordeling door een Duitse rechtbank met zijn terugzending voor het voltooien van de straf naar Nederland instemt, hij de straf daar kan ondergaan.”
Deze garantie is per mail van 22 februari 2022 nogmaals bevestigd. Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

De raadsman van de opgeëiste persoon heeft verzocht de overlevering op grond van artikel 13 OLW te weigeren en heeft daartoe aangevoerd dat de gedragingen waaruit de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten volgt, grotendeels op Nederlands grondgebied zouden hebben plaatsgevonden.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het strafrechtelijk onderzoek is in Duitsland aangevangen;
  • het bewijs bevindt zich in Duitsland;
  • de medeverdachten worden vervolgd in Duitsland;
  • de verdovende middelen zijn in Duitsland in beslag genomen;
  • de hennepplantage is in Duitsland aangetroffen;
  • het Nederlandse Openbaar Ministerie is niet voornemens om de strafvervolging over te nemen van het Duitse Openbaar Ministerie.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde omstandigheden vormt daarom het gegeven dat de feiten geacht worden geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond van artikel 13 OLW toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd maakt dat niet anders.

7.Medische gesteldheid van de opgeëiste persoon; artikel 35 OLW

De raadsman heeft de officier van justitie verzocht om de detentiegeschiktheid van de opgeëiste persoon te onderzoeken omdat hij daarover twijfels heeft in verband met de medische gesteldheid van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon lijdt aan depressie en ondervindt verschillende fysieke problemen waaronder gediagnosticeerde diabetes.
De officier van justitie heeft verwezen naar de hem op grond van artikel 35 van de OLW toekomende bevoegdheden.
De rechtbank stelt vast dat de medische gesteldheid van de opgeëiste persoon niet kan leiden tot weigering van de overlevering, maar wel een rol kan spelen bij de afweging of de feitelijke overlevering (tijdelijk) achterwege zou moeten blijven. Overeenkomstig artikel 35, derde lid, van de OLW is het aan de officier van justitie om te beoordelen of de medische omstandigheden tot uitstel van de feitelijke overlevering zouden moeten leiden.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan het Amtsgericht Ansbach (Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries, C.M. Delstra rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.G. van der Want, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 maart 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.