In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Klager, geboren in 1978, heeft een klaagschrift ingediend voor de teruggave van een personenauto, een Mercedes Benz C320 CDI, die in beslag was genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank had eerder, op 7 mei 2020, het klaagschrift ongegrond verklaard, maar deze beslissing werd op 2 november 2021 door de Hoge Raad vernietigd en de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor herbehandeling.
Tijdens de zitting op 2 maart 2022 is klager gehoord, evenals zijn raadsvrouw en de officier van justitie. De beslagene, die in de Mercedes reed, was niet verschenen. Klager stelde dat hij de rechthebbende was van de auto, die hij van zijn spaargeld had gekocht. De officier van justitie verzet zich tegen de teruggave, omdat er geen nieuwe feiten waren die de teruggave rechtvaardigden. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat het beslag niet was geëindigd, ondanks de eerdere vrijspraak van klager en de beslagene voor witwassen en valsheid in geschrifte.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat klager redelijkerwijs als rechthebbende kan worden beschouwd, gezien de overgelegde documenten en getuigenverklaringen. De rechtbank heeft het klaagschrift gegrond verklaard en gelast dat de Mercedes aan klager wordt teruggegeven. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door rechter H.E. Hoogendijk, met de griffier A. Gordon aanwezig. Klager heeft het recht om binnen veertien dagen beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.