ECLI:NL:RBAMS:2022:1399

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
13.651.030-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Polen

Op 15 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 10 januari 2022 en betreft een vrijheidsstraf van drie jaar die aan de opgeëiste persoon was opgelegd door het District Court in Pszczyna. De opgeëiste persoon, geboren in 1994 in Polen, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Tijdens de openbare zitting op 1 maart 2022 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd er gediscussieerd over de vraag of de overlevering kon worden geweigerd op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De verdediging stelde dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was gesteld van de zitting in Polen, terwijl de officier van justitie betoogde dat de dagvaarding correct was uitgereikt. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon de dagvaarding in persoon had ontvangen, wat betekent dat de overlevering niet geweigerd kon worden op basis van artikel 12 OLW. De rechtbank oordeelde dat er geen weigeringsgronden waren en dat de overlevering moest worden toegestaan. De uitspraak is definitief, aangezien er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.651.030-22
RK nummer: 22/123
Datum uitspraak: 15 maart 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 januari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 september 2021 door
the Circuit Court in Katowice, V Penal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 maart 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T.G.M. Houben, advocaat te Amsterdam, die waarneemt voor mr. M.A.C. de Bruijn, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
Judgment of the District Court in Pszczynavan
9 oktober 2018 met zaaknummer II K 435/18.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1093 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1
Inleiding
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
In het EAB is in rubriek D. optie a) aangekruist:
a. the person was summoned in person on 12th September 2018 (day/month/year) and
thereby informed of the scheduled date and place of the trial which resulted in the decision and was informed that a decision may be handed down if he or she does not
appear for the trial.
In de aanvullende informatie van 4 februari 2022 is door de uitvaardigende justitiële autoriteit desgevraagd het volgende meegedeeld:

Please be advised that [de opgeëiste persoon] received the notification of the date of the trial, which was scheduled for 9th October 2018, personally, in his hands
(registered mail with delivery confirmation of 12th September 2018). The notification was sent to the address the wanted person provided during the pre­trial proceedings, [adres] . The above named was interrogated in the course of the pre-trial proceedings on 15th April 2016. During that interrogation he was informed of his rights and obligations, including the obligation to notify the competent authorities of any change of his address and of the consequences of failure to do so. The instructions in that respect were personally signed by the accused.
4.2
Standpunt van de verdediging
De opgeëiste persoon zou zijn geïnformeerd over de zitting, volgens de uitvaardigende justitiële autoriteit, maar heeft dit immer stellig ontkend. Hij is circa vier jaar geleden naar Nederland gekomen en daarom heeft hij de dagvaarding niet op 12 september 2018 in ontvangst genomen.
De aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit lijkt er in eerste instantie op te duiden dat de opgeëiste persoon deugdelijk is geïnformeerd, maar blijkt toch onduidelijkheden te bevatten. Niet duidelijk is of de brief persoonlijk in handen van de opgeëiste persoon is gegeven of dat er sprake was van een aangetekende brief. Dat de opgeëiste persoon de brief persoonlijk in handen heeft gekregen omdat de brief aangetekend is verzonden, kan niet zonder meer als onderbouwing van een uitreiking in persoon gelden. De aangetekende brief kan immers ook door de moeder van de opgeëiste persoon zijn getekend, omdat het adres van zijn moeder bij de Poolse justitiële autoriteiten als postadres bekend was. Aangezien de informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit verschillend kan worden geïnterpreteerd, kan niet worden aangenomen dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder a, OLW van toepassing is en kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
Voorts wordt de rechtbank verzocht om niet af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering op grond van artikel 12 OLW te weigeren. Daarbij is het tijdsverloop van belang: tussen het moment waarop de opgeëiste persoon is aangehouden (circa april/mei 2016) en de terechtzitting in Polen (op 9 oktober 2018) is er ruim twee jaar verstreken. Niet gevergd kan worden van een verdachte dat hij ruim twee jaar na zijn aanhouding, als de redelijke termijn al is verstreken, nog rekening moet houden met strafvervolging. Daarnaast geven de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon eveneens aanleiding om niet af te zien van de weigeringsbevoegdheid. Hij woont al bijna vier jaar in Nederland, met zijn (zwangere) vriendin. Hij heeft zijn leven hier opgebouwd, hij heeft werk en hij wenst samen met zijn vriendin in Nederland te blijven.
4.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, zakelijk weergegeven, geconcludeerd tot verwerping van het verweer. Artikel 12 OLW staat niet aan overlevering in de weg.
4.4
Oordeel van de rechtbank
Uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid dat aan het EAB ten grondslag ligt.
De omstandigheid als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder a, OLW doet zich echter voor omdat de opgeëiste persoon de dagvaarding in persoon heeft ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat de verstrekte informatie betreffende de wijze waarop de dagvaarding is uitgereikt, niet voor meerderlei uitleg vatbaar is. De dagvaarding is aangetekend verzonden en door de opgeëiste persoon zelf in ontvangst genomen, hetgeen blijkt uit een ondertekende ontvangstbevestiging. Dat de opgeëiste persoon met klem ontkent de dagvaarding in ontvangst te hebben genomen is, gelet op het wederzijdse vertrouwen waarop het systeem van het EAB berust, onvoldoende om aan deze informatie te twijfelen.
Nu zich de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder a, OLW voordoet, mag de rechtbank de overlevering niet weigeren op grond van dit artikel.
Het verweer van de opgeëiste persoon slaagt dan ook niet.
Gelet hierop behoeft het verweer strekkende tot het niet afzien van de bevoegdheid om de
overlevering op grond van artikel 12 OLW te weigeren, geen bespreking meer.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de strafbare feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
(poging tot) diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak of verbreking, meermalen gepleegd
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 47, 311 en 350 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Katowice, V Penal Division(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 maart 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.