ECLI:NL:RBAMS:2022:1396

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
13/751367-21 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel; weigeringsgrond ex artikel 12 OLW

Op 1 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank behandelde de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie, die dateert van 6 december 2021. Het EAB was uitgevaardigd door de Regionale Rechtbank in Piotrków Trybunalski op 1 februari 2021 en betreft een vrijheidsstraf van 8 maanden die aan de opgeëiste persoon was opgelegd voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.

Tijdens de openbare zitting op 20 januari 2022 was de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern, aanwezig, evenals de opgeëiste persoon, die werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.A. Kaarls. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om de nodige informatie van de Poolse autoriteiten te verkrijgen. Op 3 februari 2022 werd het onderzoek heropend, maar de behandeling werd geschorst om aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.

Bij de zitting op 1 maart 2022 werd de behandeling hervat. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat leidde tot het vonnis in Polen, maar dat hij wel op de hoogte was van de strafzaak. De rechtbank concludeerde dat de overlevering niet in strijd was met de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon, omdat hij verantwoordelijk was voor het controleren van de correspondentie op de opgegeven adressen. Uiteindelijk besloot de rechtbank de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden waren en het EAB voldeed aan de wettelijke eisen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751367-21 (EAB I)
RK-nummer: 21/6515
Datum uitspraak: 1 maart 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 december 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 februari 2021 door
the Regional Court in Piotrków Trybunalski(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 januari 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.A. Kaarls, advocaat te Den Haag, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Bij tussenuitspraak van 3 februari 2022 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend en gelijktijdig voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een tweetal vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen over de toezending van de dagvaarding aan de opgeëiste persoon in de Poolse strafrechtelijke procedure.
De behandeling van de vordering is op de openbare zitting van 1 maart 2022 met instemming van de officier van justitie en de opgeëiste persoon hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van 3 februari 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J.A. Schuttevaer, advocaat te Den Haag - waarnemend voor haar kantoorgenoot mr. R.A. Kaarls - en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en meteen uitspraak gedaan.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
final judgementvan
the District Court in Bełchatówvan 6 augustus 2019 (II K 648/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 8 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1
Inleiding
Het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
In het onderdeel d) van het EAB is het volgende vermeld:
[de opgeëiste persoon] was not present at the hearing on 06 August 2019 in case no. II K 648/19, resulting in the decision. The summons to the hearing was deemed served as a result of the notice to collect it from the post office having been left twice at his declared address.
On 10 may 2019, [de opgeëiste persoon] was made aware of the decision to charge him. On the same date [de opgeëiste persoon] received a written instruction on the rights and obligations of the suspect in the criminal proceedings. Among other things, he was informed of his obligation to attend each time when summoned by the authority in charge of the proceedings, and to notify of each change of his place of stay for longer than 7 days – art. 75 § 1 and 2 criminal procedure code. Furthermore,he was informed to provide an address to which the correspondence was to be addressed, also in the event of staying abroad or being in custody in relation to any other case, otherwise the correspondence sent to the last known address in Poland would be deemed duly served, and the procedural action or hearing would be held in his absence; failure to provide an address may also make it impossible to lodge a motion or an appeal because of an expiry of the time-limit. Article 132 § 1 and 2 criminal procedure code, article 133 § 2 criminal procedure code, article 138 criminal procedure code, article 139 criminal procedure code.
Bij tussenuitspraak van 3 februari 2022 heeft de rechtbank de volgende vragen gesteld:
-
Welk adres of adressen heeft de opgeëiste persoon tijdens dan wel na zijn verhoor opgegeven?
-
Naar welk(e) adres(sen) en op welke datum zijn de oproepen aan de opgeëiste persoon verstuurd?
Bij schrijven van 9 februari 2022 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit het volgende geantwoord:
With reference to the correspondence relating to the European Arrest Warrant with respect to [de opgeëiste persoon] in relation to the case of the Bekchatów District Court under ref. no. II K 648/19, please find below the response to the questions asked and be advised:
- that when being questioned at the stage of the proceedings the convicted persons indicated that his address for delivery of correspondence was:[adres 1], whereas he indicated: The Netherlands [adres 2] as the address of his extended stay.
All the notices and correspondence addressed to the convicted person were sent to the indicated address for delivery of correspondence, i.e. [adres 1] The notice of the hearing date was sent to the convicted person on 02 July 2019 - the notice to collect it from the post office was left twice at the above address and the correspondence was returned to the court with the annotation "Not called for within the prescribed time-limit", and the court considered it as good service.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit, zakelijk weergegeven, dat de overlevering moet worden
geweigerd dan wel, subsidiair, nadere vragen moeten worden gesteld.
Op basis van hetgeen de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft meegedeeld, kan nog steeds niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk op de hoogte had kunnen zijn van het proces dat ten grondslag ligt aan het vonnis waarvoor de overlevering wordt verzocht. Weliswaar is de dagvaarding aan het Poolse correspontieadres gezonden, maar niet aan het Nederlandse adres dat de opgeëiste persoon eveneens had opgegeven. Daarom kan niet worden afgezien van toepassing van de weigeringsgrond ex artikel 12 OLW.
Subsidiair wordt aangevoerd dat bij de uitvaardigende justitiële autoriteit moet worden nagevraagd waarom de dagvaarding niet aan het Nederlandse adres van de opgeëiste persoon is betekend en waarom geen verzetgarantie is verstrekt.
4.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. De opgeëiste persoon heeft een zogeheten adresinstructie ontvangen en heeft een adres in Polen en Nederland opgegeven. De Poolse autoriteiten hebben er voor gekozen om hem op het Poolse adres op te roepen. De opgeëiste persoon had ook op dat adres bereikbaar moeten zijn. Het is aan hemzelf te wijten dat hij niet op de hoogte was van het proces.
4.4
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd, nu de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid dat aan het onderhavige EAB ten grondslag ligt, en zich geen van de omstandigheden als bedoeld in artikel 12, onder a tot en met d, OLW heeft voorgedaan.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de verdenking jegens hem, dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem liep en hij in het kader van deze procedure correspondentie van de justitiële autoriteiten in Polen zou ontvangen. In dat verband heeft hij twee adressen opgegeven: een correspondentieadres in Polen en een verblijfadres in Nederland. Tevens is hij door de Poolse autoriteiten op de hoogte gesteld van het feit dat correspondentie in de strafzaak aan het door hem opgegeven adres in Polen wordt gezonden en als correct betekend wordt aangemerkt zolang hij geen ander, nieuw, correspondentieadres heeft opgegeven, alsmede dat in dat geval de terechtzitting buiten zijn aanwezigheid kan plaatsvinden. De dagvaarding voor de terechtzitting is vervolgens betekend aan het Poolse correspondentieadres dat de opgeëiste persoon heeft opgegeven, waar zijn moeder en zijn oma woonachtig waren.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het de verantwoordelijkheid van de opgeëiste persoon was om in de gaten te houden of aan (één van) beide adressen correspondentie betreffende zijn strafzaak was gezonden. Door dit niet te doen is hij, minst genomen, kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot de ontvangst van officiële correspondentie over de strafrechtelijke procedure. Daarom kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat overlevering een schending van zijn verdedigingsrechten inhoudt.
Het verweer slaagt derhalve niet en de rechtbank ziet evenmin aanleiding om nadere vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen.

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 3 en 11 Opiumwet en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Piotrków Trybunalski(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 maart 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.