ECLI:NL:RBAMS:2022:1391

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
13/053523-21 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van de rechtbank over doodslag en poging tot doodslag met vuurwapen in Amsterdam

Op 23 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 27-jarige man, die op 14 februari 2021 in Amsterdam betrokken was bij een schietincident. De verdachte is veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf voor het doodschieten van een 29-jarige man en voor de poging tot doodslag op een 35-jarige man, evenals voor verboden vuurwapenbezit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met voorbedachte raad handelde, waardoor hij werd vrijgesproken van moord. De feiten vonden plaats in de Van der Hoopstraat, waar een conflict tussen betrokkenen leidde tot het schietincident. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk schoot, wat resulteerde in de dood van het slachtoffer en verwondingen aan een andere man. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun nabestaanden zwaar meegewogen in de strafmaat. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en is na het incident naar Suriname gevlucht, wat de rechtbank als verzwarende omstandigheid beschouwde. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn deels toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schadevergoeding voor de nabestaanden heeft erkend.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/053523-21 (Promis)
Datum uitspraak: 23 maart 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
thans gedetineerd in de [naam PI] .

1.Het onderzoek op de zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 16 december 2021 en 9 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.J. de Graaf en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.H. Bouwman naar voren hebben gebracht. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] , bijgestaan door hun raadsman mr. R. Korver, en de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] , ter zitting bijgestaan door [naam 1] van Slachtofferhulp Nederland namens mr. H.A.F.C. Tack.

2.De beschuldiging

Verdachte wordt – kort gezegd – beschuldigd van het plegen van de volgende feiten:
1. het (samen met een ander of anderen) plegen van moord dan wel doodslag op [slachtoffer] op 14 februari 2021 in Amsterdam;
2. het (samen met een ander of anderen) plegen van een poging moord dan wel doodslag op [benadeelde partij 5] op 14 februari 2021 in Amsterdam;
3. het (samen met een ander of anderen) plegen van een poging moord dan wel doodslag op [benadeelde partij 4] op 14 februari 2021 in Amsterdam;
4. het (samen met een ander of anderen) voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie op 14 februari 2021 in Amsterdam.
De volledige tekst van de beschuldiging is opgenomen in de bijlage.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op 14 februari 2021 rond 19.50 uur vond er in de Van der Hoopstraat in Amsterdam een schietincident plaats, waarbij [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) dodelijk gewond is geraakt. [slachtoffer] werd door een kogel in zijn borst geraakt en overleed ter plekke. [benadeelde partij 5] (hierna: [benadeelde partij 5] ) werd door een kogel in zijn been geraakt. [slachtoffer] en [benadeelde partij 5] zaten samen met [benadeelde partij 4] (hierna: [benadeelde partij 4] ) in een auto (hierna: de Mercedes). [benadeelde partij 4] kon ongedeerd wegkomen.
Achtergrond van het schietincident was een hoogoplopend conflict tussen [benadeelde partij 4] en zijn ex-vriendin [naam ex-vriendin] (hierna: [naam ex-vriendin] ). [benadeelde partij 5] had al eerder geprobeerd te bemiddelen in het conflict. Die bewuste dag was er ruzie ontstaan tussen [naam ex-vriendin] enerzijds en [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 4] anderzijds, mede omdat [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 4] voor de deur van de moeder van [naam ex-vriendin] hadden gestaan nadat [benadeelde partij 4] kort daarvoor per ongeluk het telefoonnummer van de moeder van [naam ex-vriendin] had gebeld. [naam ex-vriendin] heeft haar nieuwe partner, [naam partner] (hierna: [naam partner] ), naar de woning van haar moeder gestuurd en [naam partner] heeft verdachte gevraagd om daar ook naartoe te komen. [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 4] overwogen om die avond nog een keer naar de woning van de moeder van [naam ex-vriendin] te gaan en hebben [slachtoffer] opgehaald in Purmerend. Beide partijen hebben elkaar uiteindelijk getroffen in de Van der Hoopstraat, welke ontmoeting is geëindigd in een schietpartij.
Naar aanleiding van deze gebeurtenis is een grootschalig onderzoek opgestart. Uit het onderzoek kwamen aanwijzingen naar voren dat verdachte de schutter zou zijn geweest. Op 25 augustus 2021 is verdachte aangehouden in Suriname en hij heeft uiteindelijk bekend de schoten te hebben gelost.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan niet worden bewezen dat er sprake was van het handelen met ‘voorbedachte raad’. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van de moord op [slachtoffer] , en de pogingen tot moord op [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 4] .
De officier van justitie vindt dat verdachte wel moet worden veroordeeld voor de doodslag op [slachtoffer] , de pogingen tot doodslag op [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 4] en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.
3.3
Het standpunt van de raadsman
De raadsman vindt, net als de officier van justitie, dat niet kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en dat hij dus moet worden vrijgesproken van (de pogingen tot) moord.
Volgens de raadsman moet verdachte ook worden vrijgesproken van de poging tot doodslag op [benadeelde partij 4] , omdat nergens uit blijkt dat verdachte ook op hem heeft geschoten.
Verdachte heeft bekend te hebben geschoten op [slachtoffer] en [benadeelde partij 5] , maar dat vanuit een schrikreactie in een opwelling te hebben gedaan. Volgens de raadsman heeft verdachte gedacht te moeten handelen uit zelfverdediging, en daarom heeft hij een beroep gedaan op wat in de wet ‘putatief noodweer’ wordt genoemd. Zo’n verweer gaat over de vraag of een feit dat bewezen is verklaard, ook daadwerkelijk te wijten is aan de schuld van verdachte. Dit verweer zal de rechtbank daarom hierna onder het kopje ‘de strafbaarheid van de feiten en de strafbaarheid van verdachte’ bespreken.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van het dossier uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op zondagavond 14 februari 2021 rond 19.50 uur kreeg de politie een melding van een schietincident op het Van Limburg Stirumplein in Amsterdam. Ter plaatse zag de politie [slachtoffer] op de grond liggen. Hij had een schotwond in zijn borstkas en is na reanimatie ter plaatse overleden. [1] Uit de sectie aan het lichaam van [slachtoffer] is gebleken dat hij is overleden aan de schotverwonding. De baan die het projectiel in het lichaam van [slachtoffer] heeft afgelegd (van zijn rechterborstkas naar zijn linker bil) wijst erop dat [slachtoffer] zich een stuk lager bevond dan de schutter, zoals bij het uitstappen uit een auto. [2]
De politie zag dat [benadeelde partij 5] een in- en uitschotverwonding aan zijn rechterbeen had. [3] [benadeelde partij 5] heeft verklaard dat hij een inschotverwonding had aan de zijkant van zijn been, ter hoogte van zijn heup, en een uitschotverwonding boven zijn knie. [4] Deze verwondingen zijn te zien op foto’s en een video die [benadeelde partij 5] zelf heeft gemaakt. [5]
In de Van der Hoopstraat zijn drie hulzen aangetroffen ter hoogte van perceel [nummer] en [nummer] . Eén projectiel werd gevonden in het lichaam van [slachtoffer] , een ander in het linker voorportier van de Mercedes. [6] De hulzen en projectielen waren vermoedelijk afgeschoten met een (semi-)automatisch vuurwapen van het kaliber 7,65 mm Browning. [7]
[benadeelde partij 5] vertelde zeer kort na de gebeurtenis in de ambulance tegen de politie dat hij met [slachtoffer] en [benadeelde partij 4] in de Mercedes zat toen zij [naam partner] en verdachte hen tegemoet zagen komen lopen. [naam partner] liep achter de Mercedes langs naar de passagierszijde, waar [benadeelde partij 4] zat. Verdachte bleef op een afstandje voor de Mercedes staan. [benadeelde partij 4] stapte uit en er werden enkele woorden gewisseld tussen [benadeelde partij 4] en [naam partner] . [slachtoffer] stapte ook uit. [benadeelde partij 5] zag op dat moment dat verdachte iets uit zijn jaszak haalde en een beweging maakte alsof hij een pistool aan het doorladen was. Hierna hoorde [benadeelde partij 5] een knal en zag hij dat [slachtoffer] naar zijn borst greep en naar adem snakte. [slachtoffer] is weggerend richting het Van Limburg Stirumplein en [benadeelde partij 5] is achter hem aangerend. Tijdens het rennen hoorde [benadeelde partij 5] iets langs zijn oor suizen en hij had het gevoel alsof hij een misstap maakte. [8] De volgende dag verklaarde [benadeelde partij 5] dat er twee keer op hem is geschoten, waarbij hij één keer is geraakt in zijn rechterbeen. [9]
[benadeelde partij 4] heeft verklaard dat er door verdachte meteen werd geschoten nadat hij en [slachtoffer] uit waren gestapt. [slachtoffer] riep het uit van de pijn en viel op de grond. Hij hoorde daarna nog een schot. [benadeelde partij 4] is daarna meteen weggerend. [10] [11]
[naam partner] heeft verklaard dat hij schoten hoorde vlak nadat [slachtoffer] uit de Mercedes was gestapt. [12]
Verdachte heeft verklaard dat hij altijd een vuurwapen bij zich droeg voor zijn eigen veiligheid. Volgens hem was het een Browning. [13] Hij was door [naam partner] gevraagd om naar de woning van de moeder van [naam ex-vriendin] te komen, omdat daar jongens bedreigend voor de deur hadden gestaan. [naam partner] had in zijn bijzijn een telefonisch gesprek gevoerd met de jongens, waarbij door de jongens werd geschreeuwd en gedreigd. Zij hebben de jongens daarna getroffen op de Van der Hoopstraat. [naam partner] en hij zagen de Mercedes en verdachte is schuin voor de Mercedes, aan de bestuurderszijde, blijven staan. De koplampen van de Mercedes stonden aan en het licht weerkaatste op de straat en de auto die voor de Mercedes stond. Hij zag [benadeelde partij 5] op de bestuurdersstoel en [benadeelde partij 4] op de passagiersstoel zitten. Verdachte heeft één keer op het openstaande linker voorportier van de Mercedes geschoten en één keer in de richting van [benadeelde partij 5] toen hij wegrende. Uit een schrikreactie heeft hij één keer gericht op [slachtoffer] geschoten. [14] Hij stond op ongeveer vier meter afstand van [slachtoffer] . [15]
Op de camerabeelden is te horen dat er binnen enkele seconden drie schoten zijn gelost. [16] Ook verschillende getuigen hebben meerdere schoten kort na elkaar gehoord, [17] [18] net als [benadeelde partij 5] . [19]
3.4.2.
Vrijspraak van de (pogingen tot) moord
De rechtbank is - net als de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte na een moment van kalm beraad en rustig overleg, en dus met voorbedachte raad, heeft gehandeld. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de moord op [slachtoffer] en de pogingen tot moord op [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 4] .
3.4.3.
Bewezenverklaring van de doodslag op [slachtoffer] en de poging doodslag op [benadeelde partij 5]
De rechtbank vindt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag op [slachtoffer] en de poging tot doodslag op [benadeelde partij 5] .
Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd over het gericht schieten op [slachtoffer] . Uit het sectierapport blijkt dat [slachtoffer] door een kogel in zijn rechterborst is geraakt, welk schot hem fataal is geworden. Uit de schotbaan en de verklaringen van [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 4] en [naam partner] leidt de rechtbank af dat verdachte moet hebben geschoten vrijwel direct nadat [slachtoffer] uit de Mercedes stapte.
Verdachte heeft bekend twee schoten te hebben afgevuurd in de richting van [benadeelde partij 5] . Agenten hebben gezien dat [benadeelde partij 5] een doorschotverwonding in zijn rechterbeen had en [benadeelde partij 5] heeft van dit letsel zelf ook foto’s gemaakt. De kogel is van zijn rechterheup naar zijn rechterbovenbeen gegaan. Gelet op deze schotbaan, het feit dat er een projectiel in het linker voorportier van de Mercedes is gevonden en de positie van verdachte ten opzichte van de Mercedes, is het volgens de rechtbank onmogelijk dat [benadeelde partij 5] door een kogel is geraakt terwijl hij nog in de Mercedes zat. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [benadeelde partij 5] door een kogel in zijn been is geraakt toen hij wegrende.
Uit de verklaringen van verdachte en [benadeelde partij 5] , de aangetroffen hulzen, de verklaringen van verschillende getuigen en het horen van de schoten op de camerabeelden gaat de rechtbank er vanuit dat er in ieder geval drie keer door verdachte is geschoten.
Opzet
Van ‘vol opzet’ is sprake in het geval van willens en wetens handelen. Met ‘voorwaardelijk opzet’ wordt bedoeld dat een verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg bewust heeft aanvaard. Vol opzet is een hogere gradatie van opzet dan voorwaardelijk opzet en betekent dat een verdachte een groter verwijt wordt gemaakt.
Verdachte heeft een geladen vuurwapen meegenomen naar een ontmoeting die vooraf was gegaan door een verhit telefoongesprek waarbij bedreigingen waren geuit. Bij die ontmoeting is door verdachte vrijwel direct gericht op [slachtoffer] geschoten. Verdachte stond naar eigen zeggen ongeveer vier meter bij [slachtoffer] vandaan.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte ook in de richting van [benadeelde partij 5] heeft geschoten. [benadeelde partij 5] is tijdens het wegrennen door een kogel in zijn been geraakt. Doordat verdachte binnen zeer korte tijd meerdere schoten heeft gelost – een en ander heeft zich in enkele seconden afgespeeld – concludeert de rechtbank dat [benadeelde partij 5] niet op grote afstand van verdachte kan zijn geweest toen hij werd beschoten.
Het met een semiautomatisch vuurwapen op zo’n korte afstand gericht schieten op een persoon is naar de uiterlijke verschijningsvorm zo gericht op het doden van die persoon, dat het niet anders kan dan dat de wil van verdachte daarop was gericht. Dat is niet anders als verdachte, zoals hij zelf heeft verklaard, uit een schrikreactie zou hebben geschoten. Dat verdachte beheerst en specifiek opzettelijk op het been van [benadeelde partij 5] zou hebben gericht vindt de rechtbank onaannemelijk. Verdachte was geen geoefend schutter en hij heeft binnen zeer korte tijd meerdere schoten gelost. Het was de bedoeling van verdachte om [benadeelde partij 5] ergens in zijn lichaam te raken.
Verdachte heeft dus méér gedaan dan bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden op de dood van de slachtoffers; hij heeft willens en wetens de trekker meerdere malen overgehaald, terwijl hij van korte afstand op [slachtoffer] en [benadeelde partij 5] richtte. Hij wilde hen raken. Er was daarom naar het oordeel van de rechtbank sprake van vol opzet op de dood en daarmee is de doodslag op [slachtoffer] en de poging tot doodslag op [benadeelde partij 5] wettig en overtuigend bewezen.
Medeplegen
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij de feiten samen met een ander of anderen heeft gepleegd en er dus sprake zou zijn van medeplegen. Voor medeplegen is vereist dat er een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een ander of anderen was en dat zij met opzet hebben samengewerkt bij het verrichten van de strafbare gedraging.
De rechtbank stelt op basis van de genoemde feiten en omstandigheden vast dat verdachte de schutter is geweest. In het dossier ontbreekt het aan bewijs voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een ander of anderen. Zo is het onduidelijk gebleven of [naam partner] wist dat verdachte een vuurwapen bij zich had. Het Openbaar Ministerie heeft besloten [naam partner] en [naam ex-vriendin] niet verder te vervolgen. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het medeplegen.
3.4.4
Vrijspraak van de poging doodslag op [benadeelde partij 4]
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot doodslag op [benadeelde partij 4] . Verdachte heeft geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, gehad op de dood van [benadeelde partij 4] .
Vaststaat dat verdachte op korte afstand gericht met een vuurwapen op [slachtoffer] heeft geschoten. Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat verdachte ook gericht op of in de richting van [benadeelde partij 4] heeft geschoten. Van vol opzet op het doden van [benadeelde partij 4] kan daarom niet worden gesproken.
De vraag is dan of kan worden gezegd dat verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van [benadeelde partij 4] heeft gehad. Verdachte moet zich dan willens en wetens hebben blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [benadeelde partij 4] dodelijk gewond zou raken. Of iets de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden gekeken naar de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Onder bepaalde omstandigheden kan het gericht schieten op een persoon de aanmerkelijke kans in het leven roepen dat ook anderen dodelijk gewond raken.
In deze zaak is het van belang om vast te stellen waar [benadeelde partij 4] zich bevond op het moment dat verdachte op [slachtoffer] schoot. Duidelijk is dat verdachte zich schuin voor de Mercedes aan de bestuurderszijde bevond. Duidelijk is ook dat [benadeelde partij 4] zich aan de passagierszijde van de Mercedes bevond. Het ontbreekt aan objectieve informatie over de exacte positie van [benadeelde partij 4] ten opzichte van [slachtoffer] toen deze dodelijk werd geraakt. Alleen [benadeelde partij 4] heeft hier iets over gezegd, namelijk dat hij op drie meter afstand van [slachtoffer] stond. De rechtbank kan daarom niet bepalen of er ook een aanmerkelijke kans bestond dat [benadeelde partij 4] door een kogel geraakt zou worden. Daarbij komt dat de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld dat er in ieder geval drie schoten zijn gelost en dat verdachte gericht op [slachtoffer] één schot heeft afgevuurd en twee schoten in de richting van [benadeelde partij 5] , die zich aan de andere kant van de Mercedes bevond. Nu verdachte gericht op [slachtoffer] één schot heeft afgevuurd is het niet mogelijk dat hij tegelijkertijd ook in de richting van [benadeelde partij 4] heeft geschoten.
De rechtbank vindt dus dat – anders dan de officier van justitie heeft aangevoerd - niet bewezen kan worden dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [benadeelde partij 4] dodelijk gewond zou raken. Daarom wordt verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag op [benadeelde partij 4] .
3.4.5.
Bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie
De rechtbank vindt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte op 14 februari 2021 een geladen vuurwapen in zijn bezit had. Door een deskundige is vastgesteld dat de aangetroffen hulzen zijn verschoten met een vuurwapen van categorie III.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 14 februari 2021 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen één schot afgevuurd op de borst van die [slachtoffer] , ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
op 14 februari 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij 5] van het leven te beroven, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen meerdere schoten afgevuurd op het lichaam van die [benadeelde partij 5] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
op 14 februari 2021 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een (semi) automatisch werkend pistool (kaliber 7,65mm Browning, merk FN) en munitie van categorie III, te weten meerdere patronen (kaliber 7,65mm), voorhanden heeft gehad.

5.De strafbaarheid van de feiten en de strafbaarheid van verdachte

5.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een beroep gedaan op putatief noodweer, waardoor volgens hem verdachte niet kan worden verweten dat hij de feiten heeft begaan. Hij heeft gedacht te moeten handelen uit zelfverdediging en zou daarom moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen gerechtvaardigd beroep op putatief noodweer toekomt.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op ‘gewoon’ noodweer is vereist dat er sprake moet zijn geweest van een noodweersituatie, dat wil zeggen een ‘ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed’ of een dreiging daarvan. Voor noodweer gelden ook de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit: de verdediging moet in redelijke verhouding tot de aanval staan en er moeten geen andere (vlucht)mogelijkheden hebben bestaan.
Putatief noodweer, waar de raadsman een beroep op heeft gedaan, is de situatie waarbij iemand in de veronderstelling verkeerde dat er een noodweersituatie was, terwijl dat in feite niet het geval was. Verdachte heeft zich het (dreigende) gevaar ingebeeld of verkeerd beoordeeld. Beoordeeld moet worden of verdachte in redelijkheid kon en mocht menen dat zich een noodweersituatie voordeed en dat hij zich daarom mocht verdedigen. Hierbij moet een objectieve toets plaatsvinden: "Zou de gemiddelde rechtsgenoot geplaatst in de situatie van verdachte, ook in de veronderstelling hebben verkeerd dat hij werd aangevallen of dreigde te worden aangevallen?"
Verdachte heeft verklaard dat hij altijd een vuurwapen ter zelfverdediging bij zich heeft. Die bewuste avond was hij samen met [naam partner] naar de Mercedes gelopen. Verdachte was schuin voor de Mercedes aan de bestuurderszijde blijven staan. De koplampen van de Mercedes stonden aan en het licht weerkaatste op de straat en de auto die voor de Mercedes stond. [slachtoffer] zat achter de passagiersstoel in de Mercedes dus die zag hij in eerste instantie niet. [benadeelde partij 4] stapte uit aan de passagierszijde en wisselde enkele woorden met [naam partner] , die om de Mercedes naar [benadeelde partij 4] toe liep. [benadeelde partij 4] deed de leuning van zijn stoel naar voren en [slachtoffer] stapte uit met zijn handen in zijn zakken. Hij zei geen woord en keek hem en [naam partner] strak aan. Hierdoor vond verdachte dat er een dreigende sfeer hing en dacht hij dat [slachtoffer] mogelijk een wapen bij zich had. [benadeelde partij 5] zat nog op de bestuurdersstoel van de Mercedes. [benadeelde partij 5] legde zijn telefoon weg, deed de deur open, zette zijn been buiten de Mercedes en pakte een voorwerp in de vorm van een vuurwapen onder zijn stoel vandaan. Toen [benadeelde partij 5] met zijn handen naar boven kwam heeft verdachte zijn vuurwapen gepakt, dit doorgeladen en tegen het linker voorportier van de Mercedes aangeschoten. Het was niet de bedoeling om [benadeelde partij 5] daarbij te raken. [benadeelde partij 5] is daarna weggerend. Omdat [benadeelde partij 5] bij het wegrennen met zijn armen naar achteren richting hem wees heeft verdachte schuin naar boven in de lucht in zijn richting geschoten. [benadeelde partij 5] was toen al bijna op de rotonde op het Van Limburg Stirumplein. [benadeelde partij 4] , [naam partner] en [slachtoffer] zaten gebukt aan de passagierszijde van de Mercedes omdat zij de schoten hadden gehoord. Omdat verdachte [slachtoffer] vervolgens in zijn ooghoek omhoog zag bewegen met zijn handen uit zijn zakken heeft hij uit een schrikreactie gericht op hem geschoten.
De rechtbank vindt de verklaring die verdachte heeft gegeven niet aannemelijk. De verklaring van verdachte wordt niet ondersteund door andere feiten en omstandigheden en op sommige punten zelfs tegengesproken.
Omdat de koplampen van de Mercedes volgens verdachte aanstonden en het licht weerkaatste op de straat en de auto voor de Mercedes, moet dit zijn zicht enigszins hebben belemmerd. Bovendien moet zijn zicht op de handelingen van [benadeelde partij 5] ook belemmerd zijn geweest door het linker voorportier van de Mercedes. Het is dan ook niet aannemelijk dat verdachte vanuit zijn positie heeft gezien dat [benadeelde partij 5] een wapen, of iets dat daarop leek, onder zijn autostoel vandaan pakte.
Zowel [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 4] als [naam partner] hebben daarnaast niets verklaard over een vuurwapen bij [benadeelde partij 5] . Op de plaats delict of in de directe omgeving daarvan is ook geen vuurwapen aangetroffen, terwijl [benadeelde partij 5] de plaats delict tussentijds niet heeft (kunnen) verlaten.
Zowel [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 4] als [naam partner] hebben verklaard dat door verdachte meteen is geschoten nadat [slachtoffer] uit de Mercedes was gestapt. [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 4] hebben verklaard dat [slachtoffer] door het eerste schot werd geraakt. Zij hebben dit vrijwel direct na de gebeurtenis gezegd, terwijl zij geen mogelijkheid hebben gehad om dit met elkaar te bespreken omdat zij in eerste instantie als verdachte waren aangehouden. De vaststelling van de patholoog dat de schutter, gezien de schotbaan van de kogel, hoger moet hebben gestaan dan [slachtoffer] , zoals bij het uitstappen uit een auto, sluit hier ook bij aan.
Zowel [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 4] als [naam partner] hebben niet verklaard na het eerste schot te zijn gebukt achter de Mercedes, waarna er nog meer schoten zouden zijn gevolgd.
Verdachte zegt dat hij pas voor de tweede keer heeft geschoten toen [benadeelde partij 5] weg was gerend en al bijna op de rotonde van het Limburg van Stirumplein was. Vastgesteld kan worden dat de afstand tussen de plek waar [benadeelde partij 5] uit de Mercedes stapte en de rotonde grofweg zo’n 20 meter is. [20] De rechtbank heeft vastgesteld dat er door verdachte binnen enkele seconden meerdere schoten zijn gelost. Het is onwaarschijnlijk dat [benadeelde partij 5] binnen enkele seconden een dergelijke afstand heeft afgelegd.
Zoals hiervoor al beschreven acht de rechtbank het feitelijk onmogelijk dat [benadeelde partij 5] door een kogel is geraakt terwijl hij nog in de Mercedes zat. Zij gaat er vanuit dat [benadeelde partij 5] door een kogel in zijn been is geraakt toen hij wegrende. Daarmee kan worden vastgesteld dat het schot dat verdachte heeft gelost op [benadeelde partij 5] terwijl die wegrende, niet schuin omhoog gericht is geweest.
Gelet op al deze omstandigheden gaat de rechtbank er niet vanuit dat het is gegaan zoals verdachte zegt. De rechtbank gaat uit van de feiten en omstandigheden zoals hiervoor beschreven onder 3.4.1.
De rechtbank neemt bij haar beoordeling ook mee dat verdachte meteen na het schietincident is gevlucht en zich in Suriname verborgen heeft gehouden voor de politie. Pas ruim een half jaar later kon hij worden aangehouden. Hij heeft zich steeds op zijn zwijgrecht beroepen en pas bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris, ruim een jaar na het schietincident en ruim een half jaar na zijn aanhouding en nadat hij kennis had genomen van het dossier, voor het eerst deze verklaring gegeven. Dit versterkt de overtuigingskracht van zijn verklaring niet.
Omdat de rechtbank er niet vanuit gaat dat het is gegaan zoals verdachte zegt, vindt de rechtbank ook niet dat er omstandigheden waren waardoor verdachte redelijkerwijs kon en mocht denken dat er een (dreigende) noodweersituatie was waar hij zich tegen moest verdedigen. Het beroep op putatief noodweer wordt daarom verworpen.
Dit wil niet zeggen dat de rechtbank uitsluit dat verdachte, zoals hij zelf zegt, uit een schrikreactie heeft gehandeld. Dat betekent echter niet dat hij – juridisch gezien – niet strafbaar heeft gehandeld of dat zijn handelen daardoor niet strafbaar is.
Er zijn ook daarnaast geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of van verdachte uitsluiten. De bewezen geachte feiten en verdachte zijn daarom strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte een gevangenisstraf van twintig jaar op te leggen.
6.2.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de ‘Wet straffen en beschermen’. Deze wet geldt vanaf 1 juli 2021 en houdt onder andere in dat daders van zware misdrijven niet meer na twee derde van hun straf voorwaardelijk vrij komen. De voorwaardelijke invrijheidstelling wordt maximaal twee jaar. Het is nadelig voor verdachte dat hij pas na de inwerkingtreding van de nieuwe wet wordt berecht.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de vraag welke straf verdachte moet krijgen, kijkt de rechtbank in de eerste plaats naar hoe ernstig het is wat verdachte heeft gedaan. De rechtbank kijkt ook naar wat nog meer een rol heeft gespeeld bij het plegen van de strafbare feiten en naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, onder andere wat er op zijn strafblad staat.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft buitengewoon ernstige en schokkende strafbare feiten begaan. Hij heeft een einde gemaakt aan het leven van [slachtoffer] , een man van pas 29 jaar oud, door hem op 14 februari 2021 op straat, midden in Amsterdam, dood te schieten. [slachtoffer] werd door verdachte meteen onder vuur genomen toen hij uit de auto stapte. Hij werd door een kogel in zijn borst geraakt en overleed ter plekke. Verdachte heeft daarnaast gericht op [benadeelde partij 5] geschoten waardoor [benadeelde partij 5] gevreesd heeft voor zijn leven en ernstig verwond is geraakt.
[slachtoffer] was gevraagd om te ondersteunen in een conflict dat een vriend met zijn ex-vriendin had. Dit heeft hij met de dood moeten bekopen. Hij stond volledig buiten het conflict. [slachtoffer] was een jonge man in de bloei van zijn leven met plannen voor een mooie toekomst. Zijn toekomst heeft verdachte hem in één ogenblik, met één kogelschot afgenomen. Verdachte is na de schietpartij gevlucht en kon pas na enkele maanden in Suriname worden aangehouden. Dit heeft ervoor gezorgd dat de nabestaanden lange tijd in onzekerheid hebben verkeerd over wie verantwoordelijk was voor de dood van hun geliefde.
Het plotselinge overlijden van [slachtoffer] en met name de wijze waarop hij is gedood heeft zijn naaste familie, maar ook andere directe naasten, onvoorstelbaar leed en verdriet toegebracht. Tijdens de zitting hebben de moeder, echtgenote, broer en halfbroer van [slachtoffer] verwoord welke impact het overlijden van [slachtoffer] op hun levens heeft gehad en nog steeds heeft. De nabestaanden zullen hun leven lang het verdriet met zich mee moeten dragen.
[benadeelde partij 5] heeft een ernstige schietverwonding opgelopen, waar hij de rest van zijn leven de gevolgen van zal ondervinden. Zo zal hij nooit meer kunnen voetballen. Ook heeft hij een posttraumatische stressstoornis opgelopen, waarvoor hij onder behandeling is bij een psychotherapeut. Uit de slachtofferverklaring van [benadeelde partij 5] blijkt dat hij veel verdriet en angst ervaart door wat er is gebeurd.
Een gebeurtenis als deze brengt naast de grote gevolgen voor de nabestaanden en slachtoffers ook een schok teweeg in de maatschappij en versterkt gevoelens van angst en onveiligheid. Veel getuigen hebben de schoten vanuit hun woning gehoord en gezien wat er vlak daarna op straat gebeurde. Verdachte heeft, door midden op straat te gaan schieten, ook het risico op de koop toegenomen dat omstanders door kogels geraakt zouden worden. Dat dit niet is gebeurd, is niet aan verdachte te danken.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een verboden vuurwapen en munitie. Verboden wapenbezit brengt voor de maatschappij onaanvaardbare veiligheidsrisico’s met zich mee, welke risico’s zich in de deze zaak daadwerkelijk hebben geopenbaard.
Verdachte heeft niet meteen verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedragingen en is zelfs naar Suriname gevlucht. In eerste instantie heeft verdachte ook geen verklaring afgelegd over wat er precies is gebeurd.
De persoon van de verdachte
Over de persoonlijke omstandigheden van verdachte is niet veel bekend. Er is in deze zaak geen rapportage opgemaakt over de persoonlijkheid van verdachte.
Uit het strafblad van verdachte van 17 november 2021 volgt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor (gewelds)delicten en (vuur)wapenbezit.
Behalve het feit dat verdachte pas 27 jaar oud is, zijn de rechtbank verder geen persoonlijke omstandigheden van de verdachte bekend die aanleiding geven daar bij de strafoplegging rekening mee te houden.
Wet straffen en beschermen
De rechtbank is zich er van bewust dat – met de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen per 1 juli 2021 – de wettelijke regelingen met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidstelling minder ruimhartig zijn geworden. De wetgever heeft ervoor gekozen niet te voorzien in een regeling van overgangsrecht.
In deze zaak geldt dat het niet aan de justitiële autoriteiten te wijten is dat de zaak na 1 juli 2021 op zitting is gekomen. Er heeft na 14 februari 2021 veel onderzoek plaatsgevonden en dat heeft de nodige tijd gekost, maar de justitiële autoriteiten hebben niet stilgezeten. Bovendien heeft verdachte niet meteen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden, maar is hij zelfs naar Suriname vertrokken. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen te betrekken bij het bepalen van de strafmaat.
Bandbreedte strafmaat
De rechtbanken en gerechtshoven hebben, om gelijke gevallen gelijk te kunnen bestraffen, oriëntatiepunten voor een aantal strafbare feiten opgesteld. Voor doodslag bestaat zo’n oriëntatiepunt niet. De omstandigheden waaronder dit soort feiten worden gepleegd zijn vaak enorm afwijkend en het is dan moeilijk om een soortgelijk geval te vinden.
Het uitgangspunt voor de op te leggen straf moet dan ook gevonden worden in de wet. Doodslag is één van de ernstigste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), waar een maximum gevangenisstraf van 15 jaar op staat. Voor een poging tot doodslag is dat maximaal 10 jaar gevangenisstraf. Als een verdachte wordt veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, zoals hier het geval is, mag de totale straf volgens de wet (artikel 57 lid 2 Sr) niet hoger uitkomen dan één derde boven het hoogste strafmaximum. In dit geval is dat dus maximaal 20 jaar gevangenisstraf. Dat is wat de officier van justitie als straf heeft geëist.
De rechtbank moet de feiten in deze zaak afwegen tegen dit maximum en heeft daarom gekeken naar andere uitspraken. In andere zaken waarbij doodslag bewezen wordt, wordt gemiddeld tussen de 8 en 12 jaar gevangenisstraf opgelegd. De rechtbank ziet reden om in deze zaak de bovengrens van dit gemiddelde als uitgangspunt te nemen en dit te verhogen met de poging doodslag op [benadeelde partij 5] . Verdachte heeft zonder redelijke aanleiding meerdere personen in een woonwijk vanuit het niets onder vuur genomen. Hierbij is een totaal onschuldig persoon om het leven gekomen en een ander gewond geraakt.
Slotsom
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat om een lagere straf op te leggen dan is geëist door de officier van justitie. De rechtbank houdt er daarbij ook rekening mee dat verdachte wordt vrijgesproken van de poging doodslag op [benadeelde partij 4] .
De slotsom is dat de rechtbank aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van 15 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).

7.De benadeelde partijen

7.1.
De vorderingen
[benadeelde partij 1] (moeder [slachtoffer] )
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 37.500,- aan vergoeding van immateriële schade, bestaande uit € 20.000,- aan shockschade en € 17.500,- aan affectieschade. De benadeelde partij heeft gevorderd het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
[benadeelde partij 2] (echtgenote [slachtoffer] )
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 124.200,- aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit € 122.385,- aan gederfd levensonderhoud en € 1.815,- aan kosten voor het opstellen van de rapportage ter vaststelling van de materiële schade. Daarnaast vordert de benadeelde partij € 40.000,- aan vergoeding van immateriële schade, bestaande uit € 20.000,- aan shockschade en € 20.000,- aan affectieschade. De benadeelde partij heeft gevorderd het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
[benadeelde partij 3] (halfbroer [slachtoffer] )
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert € 4.800,- aan vergoeding van materiële schade, zijnde de uitvaartkosten. Daarnaast vordert de benadeelde partij € 20.000,- aan vergoeding van immateriële schade, zijnde shockschade. De benadeelde partij heeft gevorderd het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Daarnaast vordert de benadeelde partij € 4.796,46 aan proceskosten, bestaande uit € 4.620,36 aan kosten voor rechtsbijstand en € 167,70 aan reis- en parkeerkosten die zijn gemaakt in verband met de strafzaak. Ten aanzien van de kosten voor de rechtsbijstand heeft de raadsman van de benadeelde partij zich subsidiair op het standpunt gesteld dat aansluiting gezocht dient te worden bij het liquidatietarief, hetgeen zou neerkomen op een bedrag van € 2.390,-.
[benadeelde partij 5]
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] vordert € 7.000,- aan vergoeding van immateriële schade. De benadeelde partij heeft gevorderd dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
[benadeelde partij 4]
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] vordert € 4.000,- aan vergoeding van immateriële schade. De benadeelde partij heeft gevorderd dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de vorderingen van de moeder, echtgenote en halfbroer van [slachtoffer] voor zover die zien op shockschade niet ontvankelijk moeten worden verklaard. De vorderingen van alle benadeelde partijen dienen voor het overige te worden toegewezen ter hoogte van de bedragen die respectievelijk worden verzocht. De officier van justitie verzoekt de vorderingen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2021 en toepassing te geven aan de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat verdachte volgens hem dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor de doodslag op [slachtoffer] en de poging doodslag op [benadeelde partij 5] en dient te worden vrijgesproken van de poging doodslag op [benadeelde partij 4] .
Als de rechtbank wel tot een veroordeling komt moeten de vorderingen van de moeder, echtgenote en halfbroer van [slachtoffer] , voor zover die zien op shockschade, volgens de raadsman niet ontvankelijk worden verklaard.
De vordering van de echtgenote van [slachtoffer] dient ook niet ontvankelijk te worden verklaard voor zover die ziet op het gederfd levensonderhoud. De redelijke verwachtingen ten aanzien van de feitelijke ontwikkeling van de behoefte van de echtgenote is thans nog onzeker, in het bijzonder gelet op de lange termijn waarover de schade is berekend. Behandeling van de vordering levert daarom een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De vordering van de halfbroer van [slachtoffer] dient niet ontvankelijk te worden verklaard of te worden gematigd voor zover die ziet op de gevorderde proceskosten, omdat de werkzaamheden die zijn verricht voor het opstellen van zijn vordering het gevorderde bedrag niet kunnen dragen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard bereid te zijn de kosten voor de uitvaart te vergoeden.
De vordering van [benadeelde partij 5] dient niet ontvankelijk te worden verklaard of sterk te worden gematigd, gelet op het eigen aandeel dat hij had in de confrontatie.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1.
De vorderingen van de nabestaanden (moeder, echtgenote en halfbroer van [slachtoffer] )
Omdat de vorderingen van de nabestaanden op veel punten betrekking hebben op dezelfde soort schadeposten, zal de rechtbank hun vorderingen gezamenlijk bespreken. Wat de rechtbank hieronder overweegt, is op alle vorderingen gelijk van toepassing, tenzij door de rechtbank expliciet anders wordt overwogen.
Uit de wet (artikelen 51f en 361 Sv) volgt dat alleen diegene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit in het strafproces schadevergoeding kan vragen. Daarop geldt een uitzondering als diegene is overleden door dat strafbare feit. In dat geval kunnen nabestaanden en naasten zich voegen in de strafprocedure en schadevergoeding vragen. De schade waarvoor vergoeding mogelijk is, beperkt zich kort gezegd tot de kosten voor de begrafenis, schade vanwege het wegvallen van het inkomen van degene die is overleden, affectieschade, shockschade en de schadevergoeding die je als erfgenaam kunt vragen.
7.4.1.1. Materiële schade
[benadeelde partij 2]
Kort samengevat volgt uit het eerste lid van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) dat naasten die door de overledene in hun levensonderhoud werden voorzien, deze kosten van de aansprakelijke persoon kunnen vorderen. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde kosten voor gederfd levensonderhoud met de berekening van expertisebureau Laumen voldoende zijn onderbouwd en voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank heeft geen reden om de expertise en onafhankelijkheid van dit bureau in twijfel te trekken. De bedragen komen de rechtbank ook niet onrechtmatig of ongegrond voor. Het gevorderde bedrag van € 124.200,- wordt toegewezen.
[benadeelde partij 3]
De rechtbank stelt vast dat aan [benadeelde partij 3] door de bewezenverklaarde doodslag op [slachtoffer] rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De uitvaartkosten komen voor vergoeding in aanmerking en zijn voldoende onderbouwd. De verdediging heeft deze kosten niet betwist. Het gevorderde bedrag van € 4.800,- wordt toegewezen.
7.4.1.2. Immateriële schade
7.4.1.2.1. Affectieschade
Affectieschade is immateriële schade die iemand lijdt door het verdriet van onder meer het overlijden van een naaste. Het vorderen van affectieschade voor naasten is sinds januari 2019 geregeld in artikel 6:108, vierde lid, BW. Als naasten worden genoemd:
  • de partner van de overledene die een gezamenlijke huishouding voerde;
  • de ouder van de overledene alsmede de kinderen van de overledene;
  • degene die duurzaam in gezinsverband de zorg voor de overledene had of voor wie de overledene ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg had;
  • diegene die ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene stond dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien dat deze als naaste dient te worden aangemerkt.
Het bedrag dat voor toekenning van vergoeding van affectieschade in aanmerking komt, is vastgelegd in het ‘Besluit vergoeding affectieschade’. Op grond van artikel 1 van dit besluit kunnen de ouders van een meerderjarig, niet-inwonend kind aanspraak maken op een bedrag van € 17.500,- en is dat voor een echtgenoot/echtgenote € 20.000,-.
[benadeelde partij 1]
De rechtbank stelt vast dat aan [benadeelde partij 1] door de bewezenverklaarde doodslag op haar zoon affectieschade is toegebracht. Op grond van het Besluit vergoeding affectieschade heeft zij aanspraak op vergoeding van € 17.500,- aan affectieschade. Het gevorderde bedrag van € 17.500,- wordt toegewezen.
[benadeelde partij 2]
De rechtbank stelt vast dat aan [benadeelde partij 2] door de bewezenverklaarde doodslag op haar echtgenoot affectieschade is toegebracht. Op grond van het Besluit vergoeding affectieschade heeft zij aanspraak op vergoeding van € 20.000,- aan affectieschade. Het gevorderde bedrag van € 20.000,- wordt toegewezen.
7.4.1.2.2. Shockschade
Een vordering tot vergoeding van shockschade moet worden beoordeeld aan de hand van de rechtspraak van de Hoge Raad. Bij shockschade gaat het om schade van de benadeelde partij zelf bij wie door het waarnemen van het strafbare feit of vanwege de directe confrontatie van de ernstige gevolgen daarvan, een hevige emotionele schok is ontstaan, waardoor diegene geestelijk letsel heeft opgelopen. Er moet uit de waarneming of confrontatie geestelijk letsel zijn voortgevloeid dat in rechte kan worden vastgesteld, wat in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Dat geestelijk letsel zal zich vooral kunnen voordoen als iemand in een nauwe relatie staat met degene die is gedood of gewond is geraakt. In de rechtspraak worden de voorwaarden om shockschade te vergoeden strikt toegepast.
[benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3]
De rechtbank erkent dat de gevolgen van het gewelddadige overlijden van [slachtoffer] ingrijpend zijn voor zijn nabestaanden en dat dit bij hen heeft geleid – en nog dagelijks leidt – tot pijn en verdriet. Deze erkenning kan echter niet de grond voor toewijzing zijn. Daarvoor moet zijn voldaan aan het hiervoor genoemde criterium van de Hoge Raad. De benadeelde partijen hebben geen onderbouwing aangeleverd waaruit blijkt dat bij hen sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. In de regel wordt een vordering tot vergoeding van shockschade afgewezen als deze niet is onderbouwd met een schriftelijke verklaring van een psycholoog of psychiater. Ook op andere wijze is niet gebleken dat de benadeelde partijen geestelijk letsel hebben opgelopen. De raadsman van de nabestaanden heeft dit probleem ook onderkend en in de vorderingen aangegeven dat de vorderingen toch nu al zijn gedaan om in hoger beroep eventueel nog met een nadere onderbouwing te kunnen komen.
Voor een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen op grond van shockschade zou nader onderzoek nodig zijn. De behandeling daarvan levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden uitgesteld. Om die reden zal de rechtbank de nabestaanden ten aanzien van de shockschade niet ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.
7.4.1.3. Proceskosten
[benadeelde partij 3]
Kosten voor rechtsbijstand komen voor vergoeding in aanmerking op grond van artikel 592a Sv. Een redelijke uitleg van dat artikel brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gebruikt als in civiele procedures. De rechtbank zal de kosten daarom aan de hand van het liquidatietarief, uitgaande van het toegewezen bedrag, bepalen op € 2.390,- (vijf punten à € 478,00).
Het gevorderde bedrag van € 167,70 aan reiskosten wordt toegewezen.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering voor het overige deel van de gevorderde proceskosten.
7.4.2.
De vorderingen van [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 4]
7.4.2.1. Materiële schade
[benadeelde partij 5]
De rechtbank stelt vast dat [benadeelde partij 5] rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag op [benadeelde partij 5] , waarbij [benadeelde partij 5] een schietverwonding aan zijn rechterbeen heeft opgelopen. [benadeelde partij 5] heeft nog steeds last van vochtophopingen in zijn been en moet daarom fysiotherapie volgen. Hij zal nooit meer kunnen voetballen. De gebeurtenis heeft enorme impact op [benadeelde partij 5] gehad. Hij is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis en is daarvoor onder behandeling bij een psychotherapeut. Hij volgt nu een EMDR-therapie. Als gevolg van het feit heeft hij last van angst, neerslachtigheid en slaapproblemen gekregen. Volgens artikel 6:106, eerste lid, BW heeft [benadeelde partij 5] recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade. De rechtbank vindt het bedrag dat [benadeelde partij 5] heeft gevorderd billijk, gelet op de door hem gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. Het gevorderde bedrag van € 7.000,- wordt toegewezen.
[benadeelde partij 5] kan niet worden verweten dat hij enig aandeel van schuld heeft in het ontstaan van de schade. Het schieten door verdachte kwam voor iedereen geheel onverwachts. Niet gezegd kan worden dat hij dit incident over zichzelf heeft afgeroepen. De rechtbank is daarom van oordeel dat geen sprake is van enige mate van eigen schuld en zal dan ook niet overgaan tot matiging van de schadevergoeding.
[benadeelde partij 4]
(gebruik passage indien geheel of gedeeltelijk niet van eenvoudige aard) [benadeelde partij 4] wordt niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat verdachte wordt vrijgesproken van de poging moord dan wel doodslag op [benadeelde partij 4] .
7.4.2.2. Proceskosten
[benadeelde partij 5]
Verdachte wordt veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
[benadeelde partij 4]
en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
7.4.3.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Over alle toegewezen schadevergoedingen moet verdachte ook de wettelijke rente betalen vanaf 14 februari 2021 tot aan de dag van algehele voldoening.
De rechtbank zal voor de toegewezen bedragen tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk vindt dat de Staat schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente. De schadevergoedingsmaatregel wordt niet opgelegd ten aanzien van de toegewezen proceskosten van [benadeelde partij 3] .

8.De toegepaste wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en munitie.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
De meerdaadse samenloop van 1, 2 en 4:
1.
doodslag;
en
2.
poging tot doodslag;
en
4.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
15 (vijftien) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf geheel in mindering gebracht zal worden.
 Wijst de vordering van de
benadeelde partij [benadeelde partij 1]toe tot een bedrag van € 17.500,- (zeventienduizend en vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële (affectie-) schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2021 tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering voor het gedeelte dat ziet op de overige immateriële schade. Dit gedeelte van de vordering kan eventueel worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 17.500,- (zeventienduizend en vijfhonderd euro) te betalen aan vergoeding van immateriële schade. De vordering wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2021 tot aan de dag der voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 122 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
 Wijst de vordering van de
benadeelde partij [benadeelde partij 2]toe tot een bedrag van € 124.200,- (honderdvierentwintigduizend en tweehonderd euro) aan vergoeding van materiële schade en € 20.000,- (twintigduizend euro) aan vergoeding van immateriële (affectie-) schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2021 tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering voor het gedeelte dat ziet op de overige immateriële schade. Dit gedeelte van de vordering kan eventueel worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat € 144.200,- (honderdvierenveertigduizend en tweehonderd euro) te betalen. Dit bedrag bestaat uit € 124.200,- (honderdvierentwintigduizend en tweehonderd euro) aan vergoeding van materiële schade en € 20.000,- (twintigduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade. De vordering wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2021 tot aan de dag der voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 365 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
 Wijst de vordering van de
benadeelde partij [benadeelde partij 3]toe tot een bedrag van € 4.800,- (vierduizend en achthonderd euro) aan vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2021 tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering voor het gedeelte dat ziet op de immateriële schade. Dit gedeelte van de vordering kan eventueel worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Veroordeelt verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 2.557,70 (tweeduizend en vijfhonderdzevenenvijftig euro en zeventig eurocent). Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering ter zake het overige deel van de gevorderde proceskosten.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 3] voornoemd.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 3] aan de Staat € 4.800,- (vierduizend en achthonderd euro) te betalen aan vergoeding van materiële schade. De vordering wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2021 tot aan de dag der voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 58 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
 Wijst de vordering van de
benadeelde partij [benadeelde partij 5]toe tot een bedrag van € 7.000,- (zevenduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2021 tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 5] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 5] aan de Staat € 7.000,- (zevenduizend euro) te betalen aan vergoeding van immateriële schade. De vordering wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2021 tot aan de dag der voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 70 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
 Verklaart
[benadeelde partij 4]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en E. Akkermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Stockmann, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 maart 2022.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen, p. AD 001-002.
2.Proces-verbaal van bevindingen sectie, p. AD 317-318.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. AD 001-002.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 5] bij de rechter-commissaris, blad 4.
5.Proces-verbaal van bevindingen ‘Letsel foto’s van [benadeelde partij 5] ’, ongenummerd.
6.Proces-verbaal van onderzoek, AD 024.
7.Rapport munitieonderzoek NFI, p. AD 082.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. AD 015.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [benadeelde partij 5] , p. AD 102.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte [benadeelde partij 4] , p. AD 130, 134.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 4] bij de rechter-commissaris, blad 3.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam partner] bij de rechter-commissaris, blad 3.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte bij de rechter-commissaris, blad 4.
14.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 9 maart 2022.
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte bij de rechter-commissaris, blad 5.
16.Waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van het bericht van Opsporing Verzocht, 6 april 2021.
17.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], p. AD 355.
18.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], p. AD 361.
19.Proces-verbaal van verhoor verdachte [benadeelde partij 5] , p. AD 103.
20.Google maps, afstand [adres] tot en met rotonde Van Limburg Stirumplein.