ECLI:NL:RBAMS:2022:1372

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
C/13/712890 / KG ZA 22-48
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige omgangsregeling in kort geding tussen ouders van minderjarige

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 22 februari 2022 een voorlopige omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en de zoon, [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019. De vader, [eiser], heeft verzocht om een omgangsregeling waarbij [minderjarige] om de week bij hem verblijft. De moeder, [gedaagde], heeft verweer gevoerd en gesteld dat omgang met de vader in strijd zou zijn met de belangen van het kind, onder andere vanwege vermeend geweld en verslaving van de vader. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat niet is gebleken dat omgang met de vader schadelijk is voor [minderjarige]. De rechter heeft vastgesteld dat het recht van een kind op omgang met beide ouders prevaleert, tenzij er zwaarwegende belangen zijn die zich daartegen verzetten. De rechter heeft de door de vader voorgestelde regeling als te ingrijpend beoordeeld en heeft een geleidelijke opbouw van de omgangsregeling vastgesteld. De omgang zal beginnen met enkele uren op specifieke data en zal vervolgens om de week plaatsvinden. De proceskosten worden verrekend zoals gebruikelijk in familiezaken, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/712890 / KG ZA 22-48 EAM/MvG
Vonnis in kort geding van 22 februari 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser bij dagvaarding van 27 januari 2022,
advocaat mr. M.C. Spil te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. F.O. Ligeon-Merton te Capelle aan den IJssel.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Op de mondelinge behandeling van dit kort geding op 8 februari 2022, waar partijen en hun advocaten aanwezig waren, heeft [eiser] zijn vordering toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht. Vonnis is bepaald op heden.
1.2.
[eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen de door [gedaagde] in het geding gebrachte producties, omdat deze niet 24 uur voor aanvang van de mondelinge behandeling zijn ingediend.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft beslist dat de door [gedaagde] ingediende producties buiten beschouwing worden gelaten, omdat die niet 24 uur voor de zitting waren ingediend. De aanvang van de mondelinge behandeling was bepaald om 11.00 uur. Bij e-mail van 7 februari 2022, ontvangen door de griffie om 16:39 uur, heeft de advocaat van [gedaagde] de producties ingediend.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn de ouders van [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2019.
2.2.
[minderjarige] is door [eiser] erkend en heeft zijn hoofdverblijf bij [gedaagde] , die het gezag heeft over [minderjarige] .
2.3.
Partijen hebben (na de geboorte van [minderjarige] ) een knipperlichtrelatie gehad.
2.4.
[eiser] woont in een tiny house op een vakantiepark in IJmuiden. Partijen hebben daar met [minderjarige] gewoond. In december 2021 is de relatie tussen partijen definitief geëindigd en [gedaagde] heeft op 21 december 2021 de tiny house verlaten en woont sindsdien ergens anders met [minderjarige] .
2.5.
Bij e-mail van 4 januari 2022 heeft de advocaat van [eiser] aan [gedaagde] gevraagd of zij afspraken wil maken over een omgangsregeling en of zij ermee instemt dat ook [eiser] gezag krijgt. [gedaagde] heeft deze e-mail niet beantwoord.
2.6.
[eiser] heeft [minderjarige] voor het laatst op 14 januari 2022 in het bijzijn van [gedaagde] (kort) gezien.
2.7.
[eiser] is een bodemprocedure gestart waarin hij heeft verzocht om een week op week af regeling met [minderjarige] vast te stellen en tevens om ook het gezamenlijk gezag over [minderjarige] te krijgen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert een voorlopige omgangsregeling te bepalen, waarbij [minderjarige] de ene week van zondag 15.00 uur tot de zondag daarop 15.00 uur bij hem is en de andere week van zondag 15.00 uur tot de zondag daarop 15.00 uur bij [gedaagde] is, waarbij [eiser] [minderjarige] bij [gedaagde] ophaalt en zij [minderjarige] bij hem ophaalt, althans in goede justitie een voorlopige omgangsregeling te bepalen.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft een spoedeisend belang omdat hij [minderjarige] voor het laatst op 14 januari 2022 heeft gezien.
4.2.
Uitgangspunt is dat een kind recht heeft op omgang met beide ouders en dat de niet met het gezag belaste ouder recht heeft op omgang met zijn kind, tenzij omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van dat kind (artikel 1:377a Burgerlijk Wetboek). [gedaagde] is niet tegen omgang tussen [eiser] en [minderjarige] , maar alleen als dit gebeurt in haar bijzijn.
4.3.
[gedaagde] stelt dat [eiser] geweld tegen haar heeft gebruikt, ook waar [minderjarige] bij was. [gedaagde] heeft dat ontkend. Hoe dat ook precies zit, niet aannemelijk is geworden dat [gedaagde] zich tegenover [minderjarige] agressief gedraagt.
4.4.
[gedaagde] stelt voorts dat [eiser] verslaafd is aan drank en drugs en het daarom niet verantwoord is dat hij alleen omgang heeft met [minderjarige] . [eiser] ontkent dat hij verslaafd is. [gedaagde] maakt [eiser] hier grote verwijten, maar onderbouwt deze niet. Op dit moment is onvoldoende gebleken van een onveilige situatie voor [minderjarige] als hij bij zijn vader is.
4.5.
Verder heeft [gedaagde] gesteld dat [eiser] in zijn tiny house op een vakantiepark geen juiste omgeving kan bieden aan [minderjarige] . Hierin wordt zij niet gevolgd. Partijen hebben immers met [minderjarige] in de tiny house samengewoond.
4.6.
Dat het werk van [eiser] aan omgang met [minderjarige] in de weg staat, zoals door [gedaagde] gesteld, is niet aannemelijk. [eiser] heeft ter zitting verklaard dat hij zelfstandig ondernemer is en zijn werktijden flexibel kan indelen.
4.7.
Niet gebleken is derhalve dat zwaarwegende belangen van [minderjarige] zich tegen omgang met [eiser] verzetten. Duidelijk is dat partijen een moeizame verhouding hebben. Dit neemt niet weg dat het in het belang van [minderjarige] is dat de omgang met zijn vader zo spoedig mogelijk op gang komt.
4.8.
Die omgang zal voorzichtig moeten worden opgebouwd. De door [eiser] voorgestelde week op week af regeling is te veel. Of dat in het belang van [minderjarige] is, moet in de bodemprocedure worden uitgemaakt.
4.9.
Dit alles leidt ertoe dat in het belang van [minderjarige] een voorlopige omgangsregeling zal worden vastgesteld, waarbij het aantal uren dat [eiser] en [minderjarige] omgang hebben geleidelijk en als volgt zal worden opgebouwd:
  • zaterdag 26 februari 2022 van 10.00 uur tot 14.00 uur;
  • zaterdag 5 maart 2022 van 10.00 uur tot 18.00 uur;
  • zaterdag 12 maart 2022 van 10.00 uur tot zondag 13 maart 2022 te 12.00 uur;
  • vervolgens om de week, te starten op vrijdag 18 maart 2022, van vrijdag 17.00 uur tot en met zondag 12.00 uur;
waarbij [eiser] [minderjarige] telkens bij [gedaagde] ophaalt en zij [minderjarige] bij hem ophaalt.
4.10.
Deze voorlopige omgangsregeling geldt totdat een rechter anders heeft beslist of partijen anders hebben afgesproken.
4.11.
De proceskosten worden verrekend zoals gebruikelijk in familiezaken. Dat betekent dat ieder de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
stelt de volgende voorlopige omgangsregeling vast:
[minderjarige] verblijft bij [eiser] :
  • zaterdag 26 februari 2022 van 10.00 uur tot 14.00 uur;
  • zaterdag 5 maart 2022 van 10.00 uur tot 18.00 uur;
  • zaterdag 12 maart 2022 van 10.00 uur tot zondag 13 maart 2022 te 12.00 uur;
  • vervolgens om de week, te starten op vrijdag 18 maart 2022, van vrijdag 17.00 uur tot en met zondag 12.00 uur;
waarbij [eiser] [minderjarige] telkens bij [gedaagde] ophaalt en zij [minderjarige] bij hem ophaalt,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
verrekent de proceskosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.type: MvG