ECLI:NL:RBAMS:2022:1361

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
AMS 21/1502
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzettingen van exploitatievergunningen voor passagiersvaart in Amsterdam

Op 22 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de omzetting van exploitatievergunningen voor passagiersvaart. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A.R.PH. Boddaert, had beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat de exploitatievergunning van eiser had gewijzigd in een vergunning voor bepaalde tijd, met als einddatum 1 maart 2026. Eiser stelde dat de wijziging van de vergunning niet rechtmatig was, omdat er geen gewijzigde omstandigheden waren die deze omzetting rechtvaardigden. De rechtbank heeft de zaak gezamenlijk behandeld met andere vergelijkbare beroepen van Amsterdamse reders, die ook tegen de omzetting van hun vergunningen in beroep waren gegaan. Tijdens de zittingen is er uitgebreid gediscussieerd over de noodzaak van de wijziging van de vergunningen en de impact op de leefbaarheid in de stad. De rechtbank oordeelde dat de omzetting van de vergunningen niet in strijd was met het recht en dat het college voldoende aannemelijk had gemaakt dat de leefbaarheid van de stad onder druk staat. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 22 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
Zaaknummer: AMS 21/1502

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] ,te Amsterdam, eiser
(gemachtigde: mr. A.R.PH. Boddaert),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigden: mr. J. Bootsma, mr. S. van Heukelom-Verhage, mr. B.S. Jaasma en mr. M. de Wit).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de exploitatievergunning van eiser ambtshalve gewijzigd in een vergunning voor bepaalde tijd voor het vaartuig
.38 met als einddatum 1 maart 2026.
Bij besluit van 10 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft in deze zaak en de zaken genoemd in de bijlage bij deze uitspraak een regiezitting gehouden op 22 april 2021, waarbij met partijen afspraken zijn gemaakt over het verloop van de procedure.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te repliceren en te dupliceren.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden van dinsdag 16 november 2021 tot en met 30 november 2021 in deze zaak en de zaken genoemd in de bijlage. [1] De zaken zijn gezamenlijk behandeld. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek in alle zaken gesloten. Eiser is daar vertegenwoordigd door de heren van Gangelen en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door bovenstaande gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Conclusie

1. De rechtbank stelt eiser
niet in het gelijk.
2. De rechtbank heeft het beroep van eiser gelijktijdig behandeld met de beroepen van andere Amsterdamse reders voor passagiersvaart. [2] Al deze reders komen op tegen de omzetting van hun exploitatievergunning passagiersvaart van onbepaalde tijd naar bepaalde tijd. De reders hebben een aantal beroepsgronden gezamenlijk ingediend en tijdens de behandeling hebben de reders ook over en weer naar elkaars standpunten verwezen. De rechtbank heeft ervoor gekozen de gezamenlijke standpunten te bespreken en te beoordelen in één enkele uitspraak. Bij uitspraak van 22 februari 2022 [3] heeft de rechtbank geoordeeld dat de omzetting van de exploitatievergunning van onbepaalde tijd naar bepaalde tijd niet in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht. Voor alle gezamenlijke gronden en het oordeel daarover, verwijst de rechtbank naar die uitspraak. De uitspraak is bijgevoegd en maakt onderdeel uit van deze uitspraak. [4]
3. In deze uitspraak zal de rechtbank ingaan op de individuele gronden van eiser.

Feiten en omstandigheden

4. Op 1 augustus 2017 is aan eiser een gedoogvergunning verleend voor het vaartuig .38. Bij besluit van 8 januari 2018 is een exploitatievergunning verleend voor het vaartuig .38. Het vaartuig valt in het segment bemand open.

Individuele beroepsgronden

5 Eiser heeft bij schrijven van 11 maart 2021 gronden van beroep ingediend. Voorts heeft eiser een commentaar ingebracht van 11 oktober 2021 en een notitie van 26 november 2021. Verweerder heeft in het verweerschrift en dupliek gereageerd op de aangevoerde gronden en het commentaar. De aangevoerde gronden komen in wezen overeen met die in de hiervoor aangehaalde uitspraak van 22 februari 2022. Voor zover er verschillen zijn overweegt de rechtbank als volgt.
6.1
Eiser voert aan dat het college niet bevoegd was tot omzetting van de vergunningen omdat zich geen situatie voordoet zoals bedoeld in artikel 2.2.6, eerste lid, sub b en e van de Vob. [5] Van gewijzigde omstandigheden is geen sprake. Het Trijber arrest [6] dateert van 2015. De vergunning voor onbepaalde tijd is verleend op 8 januari 2018. De intrekking hiervan onder gelijktijdige verlening van een vergunning voor bepaalde tijd dateert van 4 juni 2020. Tussen deze twee data zijn de omstandigheden niet gewijzigd. Van een noodzaak om te voldoen aan Europeesrechtelijke verplichtingen is ook niet gebleken.
6.2
De rechtbank volgt eiser hier niet in. Het college heeft naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling [7] van 7 juni 2017 [8] nieuw beleid moeten ontwikkelen voor het passagiersvervoer. In reactie op deze uitspraak en in afwachting van nieuw op te stellen beleid, volgde er een vergunningstop voor alle segmenten. Er is vervolgens besloten dat er een volumebeleid moet komen, omdat het volgens het college en de gemeenteraad te druk is in de Amsterdamse binnenstad en bezoekers mede worden aangetrokken door de passagiersvaart op de grachten. Het instellen van het volumebeleid voor passagiersvaart is één van de in totaal 77 maatregelen die de gemeente neemt om de drukte tegen te gaan en de leefbaarheid te beschermen. Het college heeft voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de leefbaarheid van de stad onder druk staat. De rechtbank verwijst naar de overwegingen 15.1 tot en met 15.5 (
Wordt de leefbaarheid ook daadwerkelijk bedreigd?) in de hiervoor genoemde uitspraak van 22 februari 2022. Naar het oordeel van de rechtbank is er dus sprake van verandering van omstandigheden of inzichten. De stelling van eiser dat hij geheel aan de willekeur van het college zou zijn overgeleverd onderschrijft de rechtbank niet. Ten aanzien van artikel 2.2.6, eerste lid, sub e van de Vob overweegt de rechtbank dat de Dienstenrichtlijn voorschrijft dat vergunningen alleen voor bepaalde tijd kunnen worden verleend als er een vergunningenplafond geldt. In die hiervoor aangehaalde uitspraak van 22 februari 2022 onderschrijft de rechtbank het standpunt van het college dat er een dringende reden van algemeen belang is die rechtvaardigt dat het aantal vergunningen aan een maximum wordt gebonden. Daarmee is dus ook voldaan aan het bepaalde in artikel 2.2.6, eerste lid,sub e van de Vob.
7.1
Daarnaast voert eiser aan dat de gemeente hem in 2017/2018 in het vooruitzicht heeft gesteld dat hij in aanmerking zou komen voor een vergunning voor onbepaalde tijd, op basis waarvan hij € 90.000,- in zijn vaartuig heeft geïnvesteerd. Door de omzetting is het voortbestaan van het bedrijf in het geding.
7.2
De rechtbank overweegt dat eiser bij de verlening van de vergunning van 8 januari 2018, er door het college op is gewezen dat nieuw beleid in ontwikkeling is, maar dat nog niet bekend is hoe dat er concreet uit zal zien. In deze brief staat ook dat eisers vergunning op basis van dit nieuwe beleid kan worden ingetrokken of beëindigd. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat de gemeente hem in het vooruitzicht heeft gesteld dat hij in aanmerking zou komen voor een vergunning voor onbepaalde tijd. De rechtbank overweegt dat het voor eisers eigen rekening en risico komt, als ondernemer, dat hij hierna nog een investering heeft gedaan van € 90.000,-. Bovendien heeft eiser deze investering niet nader onderbouwd met stukken.

Conclusie

8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller
., voorzitter, mr. M.F. Ferdinandusse en mr. S.D. Arnold, leden, in aanwezigheid van mr. J.C.E. Krikke en mr. T. van Soldt, griffiers
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2022.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
BIJLAGE 1 – OVERZICHT ZAAKNUMMERS

Gemachtigde: Adviesburo Monster, mr. J. Monster

21/776
[naam 1]
21/777
Arviro b.v. en B.S.V. Amsterdam
21/778
Demi Trading B.V.
21/779
De Rederij c.v.
21/780
[naam 2]
21/781
Flagship Amsterdam V.o.f.
21/782
Indysign B.V.
21/783
Luxe Boten B.V.
21/784
Rederij Mokum B.V.
21/785
Mokumboot B.V.
21/786
Mokumboot B.V.
21/787
Rederij Friendship v.o.f.
21/788
[naam 3]
21/799
R.K. Management Beheer B.V.
21/790
Starboard Boats B.V.
21/791
[naam 4]
21/792
[naam 5]
21/793
[naam 6]

Gemachtigde: AKD, mr. E. Dans

21/1701
Stromma Holland B.V.
Stromma Nederland B.V.
Canal Bus B.V.
Canal Rondvaart B.V.
Meijers Rondvaarten B.V.

Gemachtigde: jhr. mr. A.R.Ph. Boddaert

21/1502
[eiser]

Gemachtigde Van Doorne N.V., mr. C.W. Kniestedt, mr. A. Vegt

21/1699
Reederij P. Kooij B.V.
Reederij E.E. Plas B.V.
Beleggingsmaatschappij P. Kooij B.V.
[naam 7]

Gemachtigde: Duijn Bloem Voss Advocaten, mr. M.S.F. Loor

21/1767
Amsterdam Sloep Huur V.o.f.

Gemachtigde: LNW advocaten, mr. P.A. Willemsen

21/845
[naam 8]
21/846
[naam 9]
21/847
[naam 10]
21/848
[naam 11]
21/849
Sinta B.V.
[naam 12]
[naam 13]
[naam 14]
[naam 15]
[naam 16]
[naam 17]

Gemachtigde: ngnb advocaten, mr. A.B. Blomberg

21/1695
[naam 18]

Gemachtigde: mr. P. Nicolaï

21/1642
Amsterdam Boat Events B.V.
21/1643
[naam 19]
21/1644
Rederij Amsterdam B.V.
Amsterdam Boats B.V.
RAAB B.V.
21/1645
[naam 20]
Adeline B.V.
Salonboot Dame van Amstel B.V.
Emmerik & Vellekoop Holding B.V.
21/1646
Rederij Belle B.V.
21/1647
Smidtje Holding B.V.
21/1648
Smidtje Beheer B.V.
21/1649
[naam 21]
21/1650
[naam 22]
[naam 23]
21/1651
De Kleijn Amsterdam B.V.
CBD
21/1652
[naam 24]
21/1653
De Muze B.V.
CBD Holding
21/1654
[naam 25]

Gemachtigde: mr. C. Post

21/1523
[naam 26]

Gemachtigde: Six Advocaten, mr. I. van den Berg

21/1447
[naam 27]
21/1448
V.O.F. JoMart
21/1449
[naam 28]
21/1450
[naam 29]
21/1452
Rederij Aemstelland B.V.
21/1453
Paradis Private Boat Tours B.V.
21/1454
Amsterdamse Salonboot Rederij B.V.
21/1456
[naam 30]
21/1457
[naam 31]
21/1459
[naam 32]
21/1460
[naam 33]
21/1461
[naam 34]
21/1462
[naam 35]
21/1463
De Wolfsburght B.V.

Gemachtigde: Stek Advocaten, mrs. R. Elkerbout, Z. van den Bosch en L. Bremmer

21/1364
[naam 36]
[naam 37]
Rederij Nassau B.V.
[naam 38]
Amsterdam bootverhuur B.V.
[naam 39]

Gemachtigde: Wieringa Advocaten, mrs. S. Levelt en L. Tellegen

21/1737
[naam 40]
Smidtje Exploitatie B.V.
New Orange B.V.
Rederij Lovers B.V.
21/1307
Boat2Go B.V.

Procedeert zelf

21/1770
Sloepdelen B.V.
Adam’s Boats B.V.
21/1635
Boaty B.V.
BIJLAGE 2 – UITSPRAAK VAN 22 FEBRUARI 2022

Voetnoten

1.Zie bijlage 1.
2.Voor een overzicht van alle zaaknummers, zie bijlage 1.
4.Zie bijlage 2
5.Artikel 2.2.6 intrekking of wijziging van een vergunning
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 1 oktober 2015, Trijber en Harmsen, C-340/14 en C-341/14, via curia.europa.eu.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.