ECLI:NL:RBAMS:2022:1360

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
AMS 21/1523
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzettingen van exploitatievergunningen voor passagiersvaart in Amsterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 22 februari 2022, is het beroep van eiser, een exploitant van een passagiersvaartuig, ongegrond verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de wijziging van zijn exploitatievergunning, die ambtshalve was omgezet van onbepaalde tijd naar een vergunning voor bepaalde tijd, met een einddatum van 1 maart 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wijziging van de vergunning niet in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht. Eiser had eerder een vergunning voor onbepaalde tijd verkregen, maar deze was ingetrokken en vervangen door een nieuwe vergunning voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder inconsistent beleid en discriminatie van éénpitters ten opzichte van reders met meerdere vaartuigen, niet gevolgd. De rechtbank oordeelde dat de overgangstermijn van 21 maanden niet onredelijk was en dat de beleidsregels van de gemeente Amsterdam niet in strijd zijn met de wetgeving. De rechtbank heeft de gezamenlijke standpunten van verschillende reders in deze zaak besproken en geoordeeld dat de omzetting van de vergunningen rechtmatig was. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/1523

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser], te Amsterdam, eiser
(gemachtigde: mr. C.R. Post),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigden: mr. J. Bootsma, mr. S. van Heukelom-Verhage, mr. B.S. Jaasma en mr. M. de Wit).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de exploitatievergunning van eiser ambtshalve gewijzigd in een vergunning voor bepaalde tijd voor het vaartuig
- [naam vaartuig] met als einddatum 1 maart 2024.
Bij besluit van 10 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft in deze zaak en de zaken genoemd in de bijlage bij deze uitspraak een regiezitting gehouden op 22 april 2021, waarbij met partijen afspraken zijn gemaakt over het verloop van de procedure.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te repliceren en te dupliceren.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden van dinsdag 16 november 2021 tot en met dinsdag 30 november 2021 in deze zaak en de zaken genoemd in de bijlage. [1] De zaken zijn gezamenlijk behandeld. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek in alle zaken gesloten. Eiser is daar vertegenwoordigd door [eiser] en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door bovenstaande gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Conclusie

1. De rechtbank stelt eiser
niet in het gelijk.
2. De rechtbank heeft het beroep van eiser gelijktijdig behandeld met de beroepen van andere Amsterdamse reders voor passagiersvaart. [2] Al deze reders komen op tegen de omzetting van hun exploitatievergunning passagiersvaart van onbepaalde tijd naar bepaalde tijd. De reders hebben een aantal beroepsgronden gezamenlijk ingediend en tijdens de behandeling hebben de reders ook over en weer naar elkaars standpunten verwezen. De rechtbank heeft er voor gekozen de gezamenlijke standpunten te bespreken en te beoordelen in één enkele uitspraak. Bij uitspraak van 22 februari 2022 [3] heeft de rechtbank geoordeeld dat de omzetting van de exploitatievergunning van onbepaalde tijd naar bepaalde tijd niet in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht. Voor alle gezamenlijke gronden en het oordeel daarover, verwijst de rechtbank naar die uitspraak. De uitspraak is bijgevoegd en maakt onderdeel uit van deze uitspraak. [4]
3. In deze uitspraak zal de rechtbank ingaan op de individuele gronden van eiser.

Feiten en omstandigheden

4.1
Op 18 april 2013 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een exploitatievergunning ten behoeve van het vaartuig “ [naam vaartuig] ” . Het college heeft deze aanvraag bij besluit van 10 juli 2013 afgewezen, omdat eiser niet voldeed aan de eisen voor innovatieve vaartuigen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar ingediend en de aanvraag aangepast. Bij besluit van 16 juni 2014 is het besluit van 10 juli 2013 ingetrokken en is aan eiser een exploitatievergunning voor onbepaalde tijd verleend. Het vaartuig “ [naam vaartuig] ” is toen ingedeeld in het segment ‘bemand gesloten’.
4.2
Bij besluit van 21 juli 2015 heeft het college de exploitatievergunning ingetrokken en een nieuwe exploitatievergunning verleend, waarbij het vaartuig “ [naam vaartuig] ” is ingedeeld in het segment ‘bemand open’.
4.3
Bij de hier aan de orde zijnde omzetting van de exploitatievergunning voor het vaartuig “ [naam vaartuig] ” gaat het college uit van de volgende uitgangspunten:
- Segment: Bemand open
- Uitgiftedatum vergunning: 16 juni 2014
- Indeling: tranche 1
- Omzettingsdatum: 1 maart 2024

Individuele beroepsgronden

5. Eiser heeft op 7 april 2021 de gronden van het beroep ingediend, aangevuld op 26 juli 2021, en heeft op 15 oktober 2021 van repliek gediend. In het verweerschrift en in het dupliek is het college ingegaan op deze gronden. De aangevoerde gronden komen in wezen overeen met die in de hiervoor aangehaalde uitspraak van 22 februari 2022. Voor zover er verschillen zijn overweegt de rechtbank als volgt.
Afwijkende segmentindeling
6.1
Eiser is van mening dat het beleid ten aanzien van de nieuwe vergunningen inconsistent en daarmee onzorgvuldig is vanwege de afwijkende segmentindeling. De in de Regeling op het binnenwater 2020 genoemde segmenten (voor uitgifte van nieuwe vergunningen) corresponderen niet met de indeling in de Beleidsregels omzetting (voor de omzetting van de oude vergunningen). Hierdoor kan het voorkomen dat een vaartuig bij de aanvraag van een nieuwe vergunning in een ander segment wordt ingedeeld.
6.2
De rechtbank verwijst naar de uitspraak van 22 februari 2022. [5] Daarin is overwogen dat het college aansluiting heeft kunnen zoeken bij de oude segmentindeling ten behoeve van de rangschikking. Aansluiting bij de nieuwe segmenten is immers nog niet mogelijk, omdat het college niet van te voren weet in welke segmenten vergunninghouders zich willen inschrijven. Het aangevoerde geeft geen aanleiding om anders te oordelen.
Beleidsregel omzetting onverbindend en discriminerend
7.1
Eiser voert aan dat het onderscheid dat in de Beleidsregel omzetting gemaakt wordt tussen éénpitters en reders met meerdere vaartuigen niet alleen in strijd met het evenredigheids- en gelijkheidsbeginsel is, maar ook discriminerend is. Er wordt immers een direct onderscheid gemaakt voor wat betreft het aantal vaartuigen dat een reder heeft. Reders met meerdere vaartuigen worden ongerechtvaardigd bevoordeeld ten opzichte van de éénpitters. Maar liefst dertien éénpitters, waaronder Bootverhuur Amsterdam, verliezen meteen, - binnen tranche 1 - hun vergunning, met als gevolg dat deze éénpitters zo hun broodwinning volledig kwijt zijn. Artikel 5, vierde lid, van de Beleidsregels omzetting [6] is in strijd met het evenredigheids- gelijkheids- en zorgvuldigheidsbeginsel en moet daarom vernietigd worden, aldus eiser.
7.2
De rechtbank overweegt dat bij uitspraak van 22 februari 2022 [7] is geoordeeld dat éénpitters niet gelijk zijn aan vergunninghouders met meerdere vergunningen. Laatstgenoemden hebben voordeel van het feit dat vergunningen per vergunninghouder per segment worden gespreid en van het feit dat zij eenmalig kunnen schuiven in hun volgorde van vergunningen. Die voordelen hebben vergunninghouders met maar één vergunning niet. Artikel 5, vierde lid van de Beleidsregels komt de vergunninghouders met één vergunning om die reden tegemoet. Artikel 5, vierde lid van de Beleidsregels omzetting creëert dus juist een betere positie voor de éénpitters ten opzichte van de reders met meerdere vergunningen. De omstandigheid dat niet alle éénpitters profijt hebben van deze flankerende maatregel, leidt niet tot het oordeel dat deze beleidsregel reeds hierom buiten toepassing moet worden gelaten wegens strijd met het evenredigheids-, gelijkheids- en zorgvuldigheidsbeginsel.
Onjuiste uitgiftedatum
8.1
Eiser voert aan dat voor het vaartuig “ [naam vaartuig] ” ten onrechte is uitgegaan van een uitgiftedatum van 16 juni 2014. Die vergunning was afgegeven voor een onjuist segment, namelijk ‘bemand gesloten’. Op 21 juli 2015 is deze vergunning ingetrokken en is een nieuwe vergunning verleend voor het segment ‘bemand open’. Het college had dus van laatstgenoemde datum moeten uitgaan. Bovendien is eiser, doordat het college van de verkeerde uitgiftedatum is uitgegaan, in een voor hem nadeligere tranche geplaatst.
8.2
De rechtbank overweegt dat eiser vanaf 16 juni 2014 van zijn vergunning gebruik heeft kunnen maken, ondanks dat de segmentindeling op dat moment niet juist was. Uit het besluit van 21 juli 2015 blijkt dat Waternet pas op 25 juni 2015 een e-mail heeft ontvangen, waarin eiser vraagt of de indeling in het segment ‘bemand open’ klopt. Waternet heeft naar aanleiding van deze e-mail het dossier opnieuw bekeken en op 21 juli 2015 een nieuwe vergunning verleend. Dat eiser louter vanwege deze verkeerde segmentindeling heeft afgezien om “ [naam vaartuig] ” in gebruik te nemen voor de passagiersvaart acht de rechtbank onaannemelijk. Als eiser de mening was toegedaan dat hij vanwege de verkeerde segmentindeling geen gebruik kon maken van de vergunning, dan had het voor de hand gelegen als eiser veel eerder een melding had gemaakt van die verkeerde segmentindeling.
Overgangstermijn van 21 maanden
9.1
Eiser meent dat de overgangstermijn in zijn geval slechts 21 maanden bedraagt, omdat het omzettingsbesluit van 4 juni 2020 dateert en de einddatum van de oude vergunning oorspronkelijk op 1 maart 2022 was vastgesteld. Weliswaar is vanwege de crisis rondom het coronavirus de termijn met twee jaar verlengd, maar het jaar 2020 is geheel verloren gegaan door de lockdown en hetzelfde dreigt te gebeuren met 2021. Dit betekent dat het vaartuig twee jaar stilligt. Eiser acht het volstrekt onredelijk en onrechtmatig om de enige inkomstenbron van een ondernemer weg te nemen met inachtneming van een termijn van 21 maanden. Het vaartuig zal waarschijnlijk achterstallig onderhoud hebben en de waarde van het vaartuig zal in die nog beperkte geldigheidsduur van de vergunning volledig dienen te worden afgeschreven. Op het moment dat de geldigheidsduur van de vergunning verloopt kan het vaartuig alleen nog op de kade worden gelegd. Eiser maakt dan uitsluitend kosten en kan geen inkomsten generen. Het vaartuig zal feitelijk ook geringe restwaarde hebben omdat er geen exploitatievergunning aan is gekoppeld. Deze overgangstermijn onredelijk kort.
9.2
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de overgangstermijn maar 21 maanden bedraagt. Eiser gaat er ten onrechte vanuit dat de overgangstermijn pas aanvangt op de datum van het omzettingsbesluit. Dat is onjuist, omdat een beleidswijziging al veel langer voorzienbaar was. De rechtbank overweegt dat de door het college gehanteerde overgangstermijn met flankerende maatregelen in het algemeen niet onredelijk is. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van 22 februari 2022. [8]
Onevenredigheid als gevolg van bijzondere omstandigheden
10.1
Eiser voert aan dat hij zijn enige bron van inkomsten op korte termijn eindigt omdat eiser zijn vergunning voor vaartuig “ [naam vaartuig] ” al in de eerste tranche verliest. Het college had daarom op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moeten afwijken van het beleid.
10.2
De rechtbank is van oordeel dat het college zich voldoende deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de feiten en omstandigheden die zich in het geval van eiser voor doen, namelijk dat zijn enige vergunning in de eerste tranche afloopt, geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb zijn om af te wijken van het beleid. Verweerder heeft rekening gehouden met het feit dat eiser een éénpitter is. De vergunning voor Bootverhuur Amsterdam is op 16 juni 2014 verleend. Eiser heeft dus al geruime tijd gebruik kunnen maken van zijn vergunning. De stellingen van eiser dat hij pas in 2019 zijn vergunning heeft kunnen gebruiken en dat hij met een schuld blijft zitten als zijn vergunning eindigt op 1 maart 2024, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Eiser heeft zijn stellingen niet aannemelijk gemaakt of onderbouwd. Dat het eiser niet valt toe te rekenen dat hij niet eerder gebruik heeft kunnen maken van de vergunning is ook niet aannemelijk gemaakt.
Projecten waarin de gemeente participeert
11.1
Eiser voert aan dat de gemeente participeert in projecten die erop gericht zijn om passagiers over de Amsterdamse grachten te vervoeren. Deze initiatieven wringen met het volumebeleid. Eiser doelt op de volgende projecten:
- een pilot voor een binnenvaartschip met waterstofpoeder als brandstof;
- de ontwikkeling van elektrisch aangedreven Canal Cruisers;
- Roboats, zelfsturende boten die goederen of personen vervoeren. De deelname in voornoemde projecten, gericht op vervoer over de Amsterdamse grachten, zijn volgens eiser in strijd met de Wet Markt en Overheid.
11.2
De rechtbank overweegt dat het college in het verweerschrift hier op in is gegaan. [9] Daarin staat dat de genoemde projecten niet door de omzettingsbesluiten worden bestreken zodat deze grond over de schending van de Wet Markt en Overheid buiten deze procedure valt. De rechtbank deelt dit standpunt van het college. Ook volgt de rechtbank het standpunt van het college dat de gemeente bij de eerste twee genoemde projecten niet betrokken is en dat deze twee projecten het volumebeleid voor de passagiersvaart niet doorkruizen. Deze projecten zien op goederenvervoer over het water. Voor het derde en laatste project geldt ook, aldus het college, dat deze het volumebeleid niet doorkruist, want ieder vaartuig dat tegen een vergoeding passagiers vervoert heeft een exploitatievergunning nodig. Dat geldt ook voor dit project. Aldus heeft het college het standpunt van eiser afdoende weerlegd.
Aanvraagperiode nieuwe vergunning
12.1
Eiser voert aan dat de aanvraagperiode van een maand voor een nieuwe vergunning onredelijk kort is. Het college had daar een ruimere termijn voor moeten vaststellen.
12.2
De rechtbank is van oordeel dat de gronden die zien op de verdelingsprocedure van de nieuwe vergunningen niet thuishoren in de procedure die ziet op de omzetting van de vergunningen. Gelet daarop behoeft deze grond geen bespreking.
Tranche indeling
13.1
Eiser stelt dat het niet duidelijk is waarom bepaalde vaartuigen in een latere tranche zijn ingedeeld.
13.2
De rechtbank overweegt dat het college in principe is uitgegaan van het uitgangspunt dat de oudste vergunningen als eerst worden omgezet. Op dit uitgangspunt gelden echter ook correctiemaatregelen, waardoor het zo kan zijn dat bepaalde vaartuigen met een oudere uitgiftedatum in een latere tranche zijn geplaatst. Dit acht de rechtbank niet onbegrijpelijk.

Conclusie

14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzitter, mr. M.F. Ferdinandusse en mr. S.D. Arnold, leden, in aanwezigheid van mr. J.C.E. Krikke en mr. T. van Soldt, griffiers
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2022.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
BIJLAGE 1 – OVERZICHT ZAAKNUMMERS

Gemachtigde: Adviesburo Monster, mr. J. Monster

21/776
[naam 1]
21/777
Arviro b.v. en B.S.V. Amsterdam
21/778
Demi Trading B.V.
21/779
De Rederij c.v.
21/780
[naam 2]
21/781
Flagship Amsterdam V.o.f.
21/782
Indysign B.V.
21/783
Luxe Boten B.V.
21/784
Rederij Mokum B.V.
21/785
Mokumboot B.V.
21/786
Mokumboot B.V.
21/787
Rederij Friendship v.o.f.
21/788
[naam 3]
21/799
R.K. Management Beheer B.V.
21/790
Starboard Boats B.V.
21/791
[naam 4]
21/792
[naam 5]
21/793
[naam 6]

Gemachtigde: AKD, mr. E. Dans

21/1701
Stromma Holland B.V.
Stromma Nederland B.V.
Canal Bus B.V.
Canal Rondvaart B.V.
Meijers Rondvaarten B.V.

Gemachtigde: jhr. mr. A.R.Ph. Boddaert

21/1502
[naam 7]

Gemachtigde Van Doorne N.V., mr. C.W. Kniestedt, mr. A. Vegt

21/1699
Reederij P. Kooij B.V.
Reederij E.E. Plas B.V.
Beleggingsmaatschappij P. Kooij B.V.
[naam 8]

Gemachtigde: Duijn Bloem Voss Advocaten, mr. M.S.F. Loor

21/1767
Amsterdam Sloep Huur V.o.f.

Gemachtigde: LNW advocaten, mr. P.A. Willemsen

21/845
[naam 9]
21/846
[naam 10]
21/847
[naam 11]
21/848
[naam 12]
21/849
Sinta B.V.
[naam 13]
[naam 14]
[naam 15]
[naam 16]
[naam 17]
[naam 18]

Gemachtigde: ngnb advocaten, mr. A.B. Blomberg

21/1695
[naam 19]

Gemachtigde: mr. P. Nicolaï

21/1642
Amsterdam Boat Events B.V.
21/1643
[naam 20]
21/1644
Rederij Amsterdam B.V.
Amsterdam Boats B.V.
RAAB B.V.
21/1645
[naam 21]
Adeline B.V.
Salonboot Dame van Amstel B.V.
Emmerik & Vellekoop Holding B.V.
21/1646
Rederij Belle B.V.
21/1647
Smidtje Holding B.V.
21/1648
Smidtje Beheer B.V.
21/1649
[naam 22]
21/1650
[naam 23]
[naam 24]
21/1651
De Kleijn Amsterdam B.V.
CBD
21/1652
[naam 25]
21/1653
De Muze B.V.
CBD Holding
21/1654
[naam 28]

Gemachtigde: mr. C. Post

21/1523
[eiser]

Gemachtigde: Six Advocaten, mr. I. van den Berg

21/1447
[naam 29]
21/1448
V.O.F. JoMart
21/1449
[naam 30]
21/1450
[naam 31]
21/1452
Rederij Aemstelland B.V.
21/1453
Paradis Private Boat Tours B.V.
21/1454
Amsterdamse Salonboot Rederij B.V.
21/1456
[naam 32]
21/1457
[naam 33]
21/1459
[naam 34]
21/1460
[naam 35]
21/1461
[naam 36]
21/1462
[naam 37]
21/1463
De Wolfsburght B.V.

Gemachtigde: Stek Advocaten, mrs. R. Elkerbout, Z. van den Bosch en L. Bremmer

21/1364
[naam 38]
[naam 39]
Rederij Nassau B.V.
[naam 40]
Amsterdam bootverhuur B.V.
[naam 41]

Gemachtigde: Wieringa Advocaten, mrs. S. Levelt en L. Tellegen

21/1737
[naam 42]
Smidtje Exploitatie B.V.
New Orange B.V.
Rederij Lovers B.V.
21/1307
Boat2Go B.V.

Procedeert zelf

21/1770
Sloepdelen B.V.
Adam’s Boats B.V.
21/1635
Boaty B.V.
BIJLAGE 2 – UITSPRAAK VAN 22 FEBRUARI 2022

Voetnoten

1.Zie bijlage 1.
2.Voor een overzicht van alle zaaknummers, zie bijlage 1.
4.Zie bijlage 2
5.ECLI:NL:RBAMS:2022:563, rechtsoverweging 35.
6.Artikel 5, vierde lid, van de Beleidsregels omzetting bepaalt dat vergunninghouders die uitsluitend over één vergunning beschikken, voor de toepassing van dit artikel samen als één vergunninghouder worden aangemerkt.
7.ECLI:NL:RBAMS:2022:563, rechtsoverweging 35.
8.ECLI:NL:RBAMS:2022:563, rechtsoverweging 28 en 29.
9.Zie het verweerschrift onder 18.2.21 t/m 18.2.24.