ECLI:NL:RBAMS:2022:1344

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
AWB 21/2332
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de start van de wachttijd voor WIA-uitkering na ziekmelding

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 16 maart 2022, in de zaak AWB 21/2332, werd de vraag behandeld of met de ziekmelding van eiseres op 9 augustus 2019 een nieuwe wachttijd voor de WIA-uitkering is gestart. Eiseres, die in België woont, had eerder een WAZO-uitkering ontvangen en was arbeidsongeschikt gemeld na haar zwangerschappen. De rechtbank oordeelde dat de nieuwe klachten van eiseres, die een grotere invloed hadden op haar arbeidsongeschiktheid, hoofdzakelijk voortkwamen uit een andere ziekteoorzaak dan de eerdere klachten. Dit leidde tot de conclusie dat er wel degelijk een nieuwe wachttijd was gestart op 9 augustus 2019, en dat verweerder ten onrechte had geoordeeld dat de wachttijd niet was doorlopen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en verklaarde het bezwaar van de werkgever ongegrond. Eiseres heeft recht op een doorlopende ZW-uitkering en de rechtbank kende haar wettelijke rente toe over de nabetaling van deze uitkering. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/2332

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] (België), eiseres,

en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. H.M. van Gent).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[werkgever], te Bergen op Zoom, werkgever,
( [gemachtigde werkgever] ).

Procesverloop

Met een besluit van 18 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een WIA [1] -uitkering afgewezen, omdat eiseres de wachttijd nog niet heeft volbracht.
De werkgever van eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Met een besluit van 3 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de werkgever gegrond verklaard en bepaald dat de wachttijd in het kader van de Wet WIA is doorlopen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 17 januari 2022 door middel van een video-verbinding. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De werkgever is niet verschenen.

Overwegingen

Geen toestemming
1. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen toestemming heeft verleend voor het toezenden van stukken die medische gegevens bevatten aan de voormalig werkgever. Om die reden kan de rechtbank in deze uitspraak die medische stukken niet inhoudelijk weergeven. De rechtbank zal daarom in deze uitspraak slechts in algemene zin de medische gegevens van eiseres benoemen.
Wat aan deze procedure voorafging
2. Eiseres was laatstelijk werkzaam als verpleegkundige voor 36 uur per week bij werkgever. Eiseres is op 22 maart 2018 bevallen van haar eerste kind en ontving in de periode 28 februari 2018 tot 20 juni 2018 een WAZO [2] -uitkering. Aansluitend heeft eiseres zich arbeidsongeschikt gemeld en een uitkering ontvangen op grond van de Ziektewet [3] . Op 28 mei 2019 is eiseres bevallen van haar tweede kind en zij ontving in de periode 19 april 2019 tot 9 augustus 2019 nogmaals een WAZO-uitkering. Eiseres heeft zich vervolgens op 9 augustus 2019 arbeidsongeschikt gemeld en een ZW-uitkering ontvangen.
3. Op 3 augustus 2020 wordt door verweerder een aanvraag om een WIA-uitkering ontvangen. Als eerste ziektedag wordt 10 oktober 2018 vermeld, de datum van de eerste periode van arbeidsongeschiktheid.
4. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek wordt met het primaire besluit de aanvraag om een WIA-uitkering afgewezen, omdat eiseres de wachttijd nog niet heeft volbracht. Volgens de verzekeringsarts wordt de tweede arbeidsongeschiktheidsperiode grotendeels veroorzaakt door een andere ziekteoorzaak dan na de eerste zwangerschap. De wachttijd is daarom gestart op 9 augustus 2019 en niet op 10 oktober 2018.
5. De werkgever heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is door verweerder gegrond verklaard en verweerder heeft bepaald dat geen nieuwe wachttijd van twee jaar is ontstaan. Aan deze beslissing heeft verweerder het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 februari 2021 ten grondslag gelegd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid in de periode vóór de tweede WAZO-periode deels gelijk aan de huidige arbeidsongeschiktheid ná de tweede WAZO-periode. De ziekteperiode van eiseres is dus aangevangen op 10 oktober 2018, waardoor 6 oktober 2020 de laatste dag is van de wachttijd van 104 weken.
Standpunt eiseres
6. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat de ziekteoorzaak per 9 augustus 2019 deels gelijk is aan de ziekteoorzaak van de ziekteperiode van 20 juni 2018 tot 19 april 2019. Volgens eiseres moeten beide ziekmeldingen los van elkaar worden gezien en is de tweede ziekmelding ingegeven door ernstige psychische klachten en fysieke klachten die tijdens de eerste ziekteperiode niet aan de orde waren. Volgens eiseres wil zij graag in dienst blijven bij werkgever en wenst zij dat haar werkgever de volledige focus legt bij het vinden van andere passende werkzaamheden binnen de organisatie, in plaats van de focus te richten op re-integratie in spoor 2.
Wettelijk kader
7. Uit artikel 23 van de Wet WIA volgt dat voordat een verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering op grond van deze wet een wachttijd geldt van 104 weken. Uit het derde lid van dit artikel volgt dat bij het bepalen van de wachttijd de periode in aanmerking wordt genomen en samengeteld waarin recht bestaat op ziekengeld als bedoeld in de ZW en de daarop berustende bepalingen, indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin een WAZO-uitkering wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid voorafgaande aan en de ongeschiktheid aansluitende op die periode redelijkerwijs niet geacht kunnen worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
Beoordeling door de rechtbank
8. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht heeft beslist dat met de ziekmelding van eiseres op 9 augustus 2019 geen nieuwe wachttijd van 104 weken is gestart. Hierbij is van belang de vraag of de ongeschiktheid na afloop van de tweede WAZO-uitkering redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak als de ongeschiktheid voor het ontvangen van de tweede WAZO-uitkering.
9. Uitgangspunt is dat verweerder zich mag baseren op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep als deze voldoen aan de eisen die in de rechtspraak zijn geformuleerd. Zo moeten de rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Als de rapporten aan deze eisen voldoen en eiseres het niet eens is met de inhoud van een rapport, moet zij een gestelde onjuistheid aannemelijk maken.
10. De rechtbank stelt vast dat tussen de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet in geschil is dat na de tweede bevalling van eiseres sprake is van deels gelijke klachten als na de eerste bevalling. Zo volgt uit het rapport van de verzekeringsarts van 29 augustus 2019 dat de psychische klachten van eiseres de belangrijkste oorzaak voor arbeidsongeschiktheid zijn, hoewel de fysieke klachten ook nog niet helemaal verdwenen zijn. Volgens de verzekeringsarts betreft het hoofdzakelijk een andere ziekteoorzaak dan na de eerste bevalling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep erkent de juistheid van deze constatering van de verzekeringsarts en stelt in zijn rapport van 11 februari 2021 dat de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid in de periode voor de tweede WAZO-uitkering dus deels gelijk is aan die van de huidige arbeidsongeschiktheid na de tweede WAZO-uitkering. Ook de rechtbank gaat hiervan uit.
11. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is welke weging aan de klachten moet worden gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank moet daarbij worden gekeken naar de dominantie van de klachten. Uit bovengenoemde rapporten van de verzekeringsartsen en het rapport van de arbeidsdeskundige van 23 april 2020 volgt dat eiseres na de tweede WAZO-periode, naast de al bestaande fysieke klachten, vooral psychische klachten had, die een aanmerkelijk grotere invloed hadden op de arbeidsongeschikt dan de eerdere fysieke klachten. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van hoofdzakelijk een andere ziekteoorzaak, en dat daardoor een nieuwe wachttijd is aangevangen op 9 augustus 2019. Dit betekent dus dat verweerder ten onrechte heeft beslist dat 6 oktober 2020 de laatste dag is van de wachttijd van 104 weken.
Conclusie
12. Verweerder heeft ten onrechte beslist dat met de ziekmelding van eiseres op 9 augustus 2019 geen nieuwe wachttijd van 104 weken is gestart.
13. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het bezwaar van de werkgever ongegrond wordt verklaard.
14. De rechtbank oordeelt verder dat het gevolg is van het gegronde beroep dat de wachttijd niet wordt samengevoegd en de ZW-uitkering van eiseres langer doorloopt. Over nabetaling van de ZW-uitkering kent de rechtbank wettelijke rente toe die moet worden berekend overeenkomstig de uitspraak van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar van de werkgever ongegrond en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding aan eiseres van schade in de vorm van wettelijke rente zoals onder 14 vermeld;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Wet arbeid en zorg.
3.Ziektewet