ECLI:NL:RBAMS:2022:1322

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
C/13/711057 / FA RK 21-7849
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag ouders en voogdij door Gecertificeerde Instelling in het belang van de kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 maart 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om het gezag van de ouders over hun drie minderjarige kinderen te beëindigen en de Gecertificeerde Instelling (GI) tot voogd over hen te benoemen. De kinderen staan sinds juni 2021 onder toezicht van de GI en verblijven in een gezinshuis. De ouders hebben in de afgelopen periode stappen gezet om hun situatie te verbeteren, waaronder het aanpakken van alcoholproblemen en het volgen van therapieën. De Raad heeft echter geconstateerd dat de ouders onvoldoende in staat zijn om een veilig en stabiel opvoedklimaat te bieden, en dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de GI en de Raad niet voldoende hebben samengewerkt met de ouders en dat er geen eerlijke kans is gegeven om aan de gestelde doelen te werken. De rechtbank heeft het verzoek van de Raad afgewezen, omdat het nog te vroeg is om te concluderen dat de aanvaardbare termijn voor de kinderen is verstreken. De rechtbank adviseert de betrokken partijen om opnieuw te beginnen en samen te werken aan de gestelde doelen voor de kinderen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
Zaakgegevens : C/13/711057 / FA RK 21-7849
datum uitspraak: 16 maart 2022

beschikking

in de zaak van:

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO AMSTERDAM,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Amsterdam,
betreffende

[minderjarige 1] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2006,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,

[minderjarige 2] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 2] 2011,
hierna te noemen [minderjarige 2]
en

[minderjarige 3] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 3] 2015,
hierna te noemen [minderjarige 3] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[minderjarige 1] ;

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. T. de Wit te Amsterdam;

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vader,
voor wie zich geen advocaat heeft gesteld;

Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering,

gevestigd te Alkmaar,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
De vader en de moeder worden hierna gezamenlijk genoemd: de ouders.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 10 december 2021, ingekomen bij de griffie van deze rechtbank op diezelfde datum;
- de brief van de Raad aan de advocaat van de moeder van 10 januari 2022;
- de aankondiging schriftelijke aanwijzing van de GI van 25 januari 2022;
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van de hieronder te noemen beschikkingen van de kinderrechter in de procedure met zaaknummer C/13/703528 / JE RK 21-506.
Op 10 februari 2022 heeft de rechtbank de zaak mondeling met gesloten deuren
behandeld.
Gehoord zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader;
  • mw. [naam 1] als vertegenwoordigster van de Raad;
  • mw. [naam 2] als vertegenwoordigster van de GI.
[minderjarige 1] heeft in een gesprek met de voorzitter op 7 februari 2022 zijn mening kenbaar gemaakt.

De feiten

Het ouderlijk gezag over de kinderen wordt uitgeoefend door de ouders.
De kinderen staan sinds 16 juni 2021 onder toezicht van de GI en verblijven sinds die datum met een machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinshuis van Levvel. [minderjarige 1] woont sinds november 2020 in dit gezinshuis. De ondertoezichtstelling loopt tot 25 juni 2022.
Bij beschikking van de kinderrechter van 23 december 2021 is de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd tot 25 juni 2022.
De Raad is in deze procedure de verzoeker en heeft haar verzoek met een onderzoek onderbouwd. Van dat onderzoek bevindt zich een rapport in het dossier.
De ouders zijn in deze procedure de partijen die zich tegen het verzoek van de Raad verweren, omdat zij het daar niet mee eens zijn.
De GI is in deze procedure belanghebbende. De GI is in het verzoek van de Raad de beoogd voogd. De GI is daarnaast belast met het uitvoeren van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de kinderen (hierna: de kinderbeschermingsmaatregelen) in de procedure met zaaknummer C/13/703528 / JE RK 21-506.
De rechtbank dient die in deze procedure een beslissing te nemen op het verzoek van de Raad.

Het verzoek

De Raad heeft verzocht het gezag van de ouders beëindigen en de GI tot voogd over de kinderen te benoemen.
De GI heeft zich bij brief van 25 november 2021 bereid verklaard om de voogdij over de kinderen te aanvaarden.

De standpunten

Het standpunt van de Raad

De Raad heeft ter onderbouwing van het verzoek onder meer het volgende aangevoerd. De ontwikkeling van de kinderen verloopt op dit moment goed. Zij doen het goed op school en in het gezinshuis. De ouders staan achter de plaatsing van [minderjarige 1] in het gezinshuis. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] komen daar ook steeds meer los en ontvangen hulpverlening, gericht op hun sociaal-emotionele ontwikkeling. De ouders staan niet achter hun plaatsing in het gezinshuis en belasten hen daar, al dan niet bewust, mee. Het risico hiervan is dat de kinderen het gevoel krijgen dat ze moeten kiezen, daardoor onvoldoende de kans krijgen zich te vestigen bij het pleeggezin en belast worden met volwassen zaken. Hierdoor komt de loyaliteit van de kinderen onder druk te staan en kunnen zij dingen gaan zeggen waarvan ze weten dat ouders dat willen horen. Ook het contact dat de kinderen hebben met de ouders en de gezinshuisouders komt onder druk te staan, terwijl het juist voor de kinderen erg belangrijk is dat het positieve contact tussen hen blijft bestaan.
De ouders hebben sinds de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] het gevoel dat zij onvoldoende gehoord en meegenomen worden in besluiten. Het is voor hen onvoldoende duidelijk waarom de kinderen in hun ogen plotseling uit huis zijn geplaatst. De ouders hebben het gevoel dat bij de uithuisplaatsing al besloten was dat de kinderen nooit terug zouden komen. Dit maakt dat de ouders gevoelens van onvrede en wantrouwen ervaren en hun focus de afgelopen maanden vooral hierop is gericht. De Raad ziet dat de GI veel tijd stopt in het informeren en betrekken van de ouders bij de kinderen. De ouders laten zich echter enkel negatief uit over de GI en wantrouwen de gezinsmanager en hulpverlening, waardoor de samenwerking vastloopt. Dit heeft tot gevolg dat het onvoldoende lukt om bijvoorbeeld dieper in te gaan op de ontwikkeling van de kinderen en blijven ouders ruimte zoeken en controle willen houden op de kinderen. Ook lukt het onvoldoende om hierdoor beslissingen samen met de GI te nemen over de kinderen en blijft daar voortdurend strijd over. Daarnaast komt de ingezette hulpverlening van Levvel niet tot de kern, omdat de ouders hun focus niet kunnen veranderen en onvoldoende oog hebben voor wat hulpverlening in het belang van de kinderen moet opbrengen. Het patroon van strijd van ouders jegens hulpverlening staat wat de Raad betreft verbetering in de situatie voor de kinderen stelselmatig en al jaren in de weg. Over het alcoholgebruik van ouders is onduidelijk in hoeverre zij nog alcohol nuttigen.
De zorg over de leerbaarheid van de ouders en hun belastbaarheid blijft bestaan voor de Raad. De kinderen maken de heftige onveiligheid van en tussen ouders al sinds hun geboorte mee. De ouders hebben al die jaren terugval laten zien na een betere periode. Het lukt de ouders niet om voldoende te profiteren van hulpverlening om een langdurige verandering te bewerkstelligen. De hulpverlening rondom de kinderen krijgt geen zicht op de trajecten van ouders ten aanzien van alcoholgebruik, omdat hier geen toestemming voor wordt gegeven. Ondanks de inzet van intensieve vormen van hulpverlening de afgelopen jaren, is geen veilig en stabiel opvoedklimaat voor de kinderen gerealiseerd en zijn de incidenten rondom huiselijk geweld en alcoholgebruik alleen maar toegenomen. De Raad heeft geen vertrouwen meer in het slagen van een nieuw hulpverleningstraject. Daarnaast zien de ouders onvoldoende in dat relatietherapie, een ouderschapsplan en strakke afspraken tussen hen van belang zijn om een terugval, waarbij onveiligheid en onduidelijkheid voor de kinderen ontstaat, te voorkomen. Het risico op blootstelling van de kinderen aan nieuwe, onveilige situaties is daarmee te groot, gelet op het patroon in het verleden en de terugkerende problematiek bij en escalaties tussen ouders. De kinderen verblijven nu op een veilige en stabiele plek en kunnen daar tot hun meerderjarigheid blijven. Dit is voor de kinderen passender, dan het inzetten van een nieuw hulpverleningstraject, gericht op terugplaatsing. De aanvaardbare termijn voor de kinderen is wat de Raad betreft bereikt. De kinderen hebben duidelijkheid en zekerheid nodig over hun perspectief en de rol van de ouders in hun leven. De onzekerheid, teleurstellingen maar ook het loyaliteitsprobleem van de kinderen naar ouders, zijn risico’s voor hun verdere ontwikkeling op het gebied van hun identiteitsontwikkeling, zelfbeeld, vertrouwen en het uiten van emoties. Ook de ouders hebben duidelijkheid en rust nodig, zodat zij toekomen aan hun eigen ontwikkeling waarbij ze beschikbaar kunnen zijn voor de kinderen op de omgangsmomenten.
In het belang van de kinderen moet de GI de voogdij over hen krijgen, zodat een neutrale instanties de regie kan nemen en kan beoordelen wat in het belang van de kinderen nodig is. De GI kan regie houden op een veilige omgang tussen de ouders en de kinderen. Toewijzing van het verzoek betekent wat de Raad betreft niet dat de omgang hetzelfde blijft of minder wordt. Wanneer dit op een veilige manier vormgegeven kan worden, kan omgang ook zonder gezag bij de ouders worden opgebouwd.
De Raad heeft bij de mondelinge behandeling gepersisteerd bij het verzoek. De ouders hebben gewerkt aan hun alcoholprobleem. Dat probleem stond op plaats 1. De andere problemen zijn net zo belangrijk, maar kunnen pas na het alcoholprobleem worden aangepakt. Er is door de jaren heen een patroon te zien waarin bepaalde trajecten worden afgerond, maar andere niet en waarin na een periode waarin het goed gaat, een periode met incidenten volgt. Het is ouders niet gelukt dat patroon structureel te veranderen. De ouders blijven daarnaast strijden tegen de GI en belasten de kinderen met die strijd. Het is niet gelukt om voor de langere termijn een veilige opvoedomgeving voor de kinderen te creëren en de aanvaardbare termijn voor de kinderen is inmiddels verstreken.

De GI

De GI heeft zich aangesloten bij het verzoek van de Raad. De GI heeft na de beschikking van de kinderrechter in juni 2021 voorwaarden opgesteld waar de ouders aan moesten werken om toe te kunnen werken naar terugplaatsing van de kinderen. De GI kwam echter, door de zorgen die er waren, al snel tot het besef dat zij een moreel beraad moest organiseren. In dat moreel beraad is besloten dat het perspectief van de kinderen niet bij de ouders ligt. De GI vindt het voor de kinderen niet eerlijk om voorwaarden voor terugplaatsing te formuleren en de kinderen weer bloot te stellen aan de gevaren uit het verleden, terwijl de GI geen kans van slagen ziet. Het verleden laat immers zien dat na een periode waarin het beter gaat, iets gebeurt waardoor het weer slecht gaat. De ouders doen weliswaar hun best en hebben aangegeven er alles aan te willen doen om weer zelf voor de kinderen te kunnen zorgen, maar de GI ziet veel onrust en strijd. De kinderen zitten daardoor klem en de situatie is voor hen onveilig. De zorgen zijn breder dan alleen het alcoholgebruik van de ouders, de GI heeft ook zorgen over de fysieke en emotionele beschikbaarheid van ouders en het belasten van de kinderen met volwassen zaken. Het is daarom voor de GI duidelijk dat het perspectief van de kinderen niet bij de ouders ligt, dat de doelen niet zijn en niet zullen worden behaald en dat het geen zin heeft daar nog met ouders aan te werken. Na de beschikking van de kinderrechter in december 2021 heeft de GI de omgang met moeder van begeleid naar onbegeleid uitgebreid en dus wel degelijk gewerkt aan uitbreiding van de omgang. De GI ziet, ook naar aanleiding van de bij de mondelinge behandeling gewisselde standpunten, geen mogelijkheid het genomen perspectiefbesluit te herzien en volhardt in haar besluit dat de kinderen niet terug kunnen naar de ouders.

De ouders

De ouders hebben zich verweerd tegen het verzoek van de Raad.
De vader heeft naar voren gebracht dat hij zijn best doet om patronen te doorbreken. Hij heeft het gevoel dat hij en de moeder niet eerlijk worden behandeld door de GI en de Raad. De vader heeft het gevoel dat het niet uitmaakt wat hij en de moeder allemaal bereiken, omdat de beslissing dat de kinderen niet meer thuis komen al lang geleden is genomen en dat daar niet opnieuw naar wordt gekeken.
De moeder heeft naar voren gebracht dat zij hard heeft gewerkt aan de doelen van de kinderbeschermingsmaatregelen en dat zij echt patronen heeft doorbroken. Zij heeft alles gedaan wat in haar vermogen ligt, en met succes. Dat heeft ook de GI erkend, maar die geeft vervolgens aan dat het toch niet genoeg is en geeft de moeder niet de kans die de rechter haar in de uitspraak van juni 2021 heeft gegeven om nog (verder) aan de doelen te werken. De moeder heeft haar alcoholverslaving onder controle, zij heeft traumatherapie voor haar onderliggende problemen en heeft emotieregulatie therapie doorlopen. De moeder is blij met de hulpverlening van Inforsa. De houding van de GI frustreert de moeder. De moeder vindt het heel moeilijk dat zij haar kinderen desgevraagd niet kan uitleggen waarom de GI niet meewerkt aan de door de kinderrechter gegeven kans. De moeder begrijpt dat zij, ongeacht de beslissing van de rechtbank, met de GI zal moeten samenwerken en dat wil zij ook. De moeder heeft echter het gevoel dat het de GI is die de samenwerking onvoldoende aangaat.
De advocaat van de moeder heeft afwijzing van het verzoek bepleit. Er is in juni 2021 door de kinderrechter een kans gegeven aan de ouders en de kinderen en de ouders hebben zich daar vol voor ingezet. De GI heeft hen een maand na de beschikking van de kinderrechter een schriftelijke aanwijzing met voorwaarden voor terugplaatsing van de kinderen gestuurd. Het eerste doel was het werken aan het alcoholgebruik en die kans heeft de moeder met beide handen aangepakt, samen met Inforsa. Inforsa is heel tevreden over de aanpak van de moeder en heeft geen incidenten meer gezien met betrekking tot alcoholgebruik. Een alcoholprobleem valt weliswaar niet binnen acht maanden op te lossen, maar de moeder is op de goede weg. De moeder heeft een baan gevonden en haar werkgever is tevreden. De ouders wonen niet meer samen en daardoor is de noodzaak van een ouderschapsplan vervallen. Relatietherapie is nog wel nodig en daar staan partijen voor open. Inforsa vond dat de inzet daarvan mogelijk was, maar de GI vond van niet en heeft het niet ingezet. De moeder wil nog steeds meewerken aan relatietherapie. De moeder heeft de GI meerdere keren uitgenodigd voor een risicotaxatie bij haar thuis, maar daar heeft de GI geen gebruik van gemaakt. De omgangsmomenten zijn lange tijd goed gegaan en er waren geen op- of aanmerkingen. Terwijl de ouders hard hebben gewerkt aan de doelen voor terugplaatsing van de kinderen, heeft de GI al in september 2021 de stekker eruit getrokken. Dat is drie maanden na de beschikking van de kinderrechter en twee maanden na haar eigen schriftelijk aanwijzing. De moeder voelt zich door de GI niet serieus genomen. De kinderrechter heeft de ouders een kans geboden, maar de GI niet. De GI heeft niet ingezet op en gewerkt aan terugplaatsing van de kinderen. In december 2021 heeft de kinderrechter de ouders opnieuw een kans gegeven en voor [minderjarige 3] en [minderjarige 2] opdracht gegeven tot het uiterste te onderzoeken of zij bij de ouders kunnen opgroeien. Bij de ouders is aangedrongen op het samenwerken met de GI. De moeder heeft dit ter harte genomen en haar klachten tegen de GI ingetrokken en aangegeven de samenwerking met de GI te willen verbeteren. De GI gaf aan na de kerstvakantie naar uitbreiding van de omgang te zullen gaan kijken. Na intern overleg door de GI, heeft de GI opnieuw aangegeven dat het perspectief van de kinderen niet bij de ouders ligt en dat de omgang niet zal worden uitgebreid tot de beslissing van de rechtbank in deze procedure. Dat is enorm teleurstellend geweest voor de moeder. De GI heeft de beslissingen van de kinderrechter genegeerd en niet gewerkt aan terugplaatsing of aan uitbreiding van de omgang. Daarnaast is de aanvaardbare termijn voor de kinderen pas begonnen in juni 2021 en kan niet worden gezegd dat deze nu al is verstreken. Er is ook geen sprake van gehechtheid van de kinderen in het gezinshuis. Het is juist dat de ouders al jaren bij de hulpverlening in beeld zijn. Zij hebben diverse hulpverleningstrajecten succesvol doorlopen en er is op diverse momenten vastgesteld dat geen sprake was van een onveilige situatie en geen bedreigde ontwikkeling van de kinderen. Nu de ouders geen eerlijke kans hebben gekregen en het werken aan de doelen volledig stilstaat sinds het perspectiefbesluit van de GI, heeft de advocaat van de moeder afwijzing van het verzoek bepleit met het geven van een duidelijke opdracht aan de GI dat zij zich volledig moet inzetten voor uitbreiding van de omgang en het werken aan de doelen voor terugplaatsing van de kinderen. Subsidiair heeft de advocaat van de moeder aanhouding van de beslissing gevraagd, om de ouders daadwerkelijk de kans te geven te werken aan de doelen.

[minderjarige 1]

heeft in gesprek met de voorzitter laten weten dat hij binnen een jaar, maar het liefst binnen een maand, samen met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] weer bij de ouders wil wonen. De problemen die er vroeger thuis waren, zijn veranderd. De situatie is tot rust gekomen en het gaat weer goed. Iedereen kan thuis zijn eigen ding doen en heeft nu een uitweg als het even niet goed gaat. Zo heeft zijn vader nu een eigen woonplek waar hij naartoe kan gaan. Zijn ouders hebben allebei werk gevonden. Het is meer dan een jaar geleden dat [minderjarige 1] de ouders voor het laatst dronken heeft gezien. Zijn moeder slikt daar nu ook zware medicijnen voor en ze is aan het afkicken. [minderjarige 1] is erg trots op zijn ouders. [minderjarige 1] snapt niet dat hij en zijn broertje en zusje van de GI niet naar hun ouders terug mogen. Hij vindt dat de GI dat ook niet tegen hen had mogen zeggen, omdat het de rechter is die dat beslist. Dat heeft [minderjarige 1] boos gemaakt. [minderjarige 1] wil graag eerlijk zijn tegen zijn gezinsouders, maar dat kan hij niet omdat hij van hen veel te weinig naar zijn moeder mag, terwijl de rechter in december 2021 had gezegd dat hij daarvoor meer vrijheid moest krijgen. Dat werd vervolgens door de gezinsouders ontkend. [minderjarige 1] vindt dat de GI en de gezinsouders eerlijk moeten zijn over beslissingen van de rechter en dat zij gebeurtenissen niet moeten verdraaien. Hij wordt door de gezinsouders als een klein kind behandeld in plaats van iemand van 15. Op school wordt hij heel anders benaderd, meer zoals het past bij zijn leeftijd. [minderjarige 1] heeft het gevoel dat hij tussen de ouders en de GI in zit en dat is niet fijn.

De beoordeling

De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien (voor zover hier van belang) een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
Sinds de meest recente wetswijziging is het uitdrukkelijk niet langer de bedoeling van de wetgever dat minderjarigen jarenlang onder toezicht staan en uit huis geplaatst zijn. Als niet te verwachten is dat ouders binnen een aanvaardbare termijn zelf de verzorging en opvoeding op zich kunnen nemen, ligt gezagsbeëindiging in de rede. Het verzoek van de Raad is daar op gebaseerd. De vraag die moet worden beantwoord is of de ouders binnen aanvaardbare termijn de zorg voor de kinderen kunnen dragen. Die aanvaardbare termijn is de periode waarin de kinderen kunnen omgaan met onzekerheid over hun toekomstige opvoedsituatie, zonder daar ernstige schade door op te lopen. Deze termijn is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Andere factoren die van belang zijn, zijn bijvoorbeeld persoonlijke kenmerken, draagkracht en gehechtheid bij het gezinshuis.
Artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) stelt zware eisen aan inmenging in het gezinsleven. Het EVRM vereist dat moet worden gekozen voor een zo licht mogelijke maatregel waarmee het doel kan worden bereikt. Inmenging moet bovendien in redelijke verhouding staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd (subsidiariteit). De rechtbank heeft bij de beoordeling van het verzoek van de Raad deze vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit betrokken.
De rechtbank stelt, voorafgaand aan de verdere beoordeling, vast dat acht maanden geleden door de kinderrechter is geoordeeld dat sprake was van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen en dat het in hun belang noodzakelijk was hen uit huis te plaatsen. Sindsdien verblijven de kinderen in het gezinshuis. De vraag die de rechtbank in deze zaak moet beantwoorden is of de ouders niet in staat moeten worden geacht binnen een termijn die voor de kinderen aanvaardbaar is weer zelf voor hun kinderen te gaan zorgen.
Voor de rechtbank tot de beantwoording van die vraag overgaat, acht zij het van belang hieronder in het kort chronologisch de van belang zijnde beslissingen over de kinderen, sinds de uithuisplaatsing in juni 2021, weer te geven. Dat bij de ouders sprake is van een langdurige geschiedenis met hulpverlenende instanties, is duidelijk. Die geschiedenis hoeft hier niet verder te worden besproken, want deze is bij alle belanghebbenden bekend en staat ook niet ter discussie. De rechtbank zal zich dan ook beperken tot de situatie vanaf juni 2021 en die is, voor zover van belang, als volgt:
- Bij (spoed)beschikking van de kinderrechter van 16 juni 2021 zijn de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. In de beschikking van de kinderrechter van 25 juni 2021 – schriftelijk vastgelegd op 6 juli 2021 – is die beslissing gehandhaafd. De Raad heeft bij de mondelinge behandeling op
25 juni 2021 gewezen op de belaste geschiedenis van de ouders en aangegeven dat de ouders een laatste kans dienden te krijgen. De GI heeft bij die mondelinge behandeling naar voren gebracht van mening te zijn dat binnen een half jaar duidelijkheid moet komen of de kinderen terug kunnen keren naar de moeder of de ouders en dat zij voorwaarden heeft gesteld voor een terugkeer van de kinderen naar huis in de brief van 15 juni 2021 aan de ouders. De kinderrechter heeft in de beschikking van 25 juni 2021 onder meer overwogen:
“(…) Het is een poosje redelijk gegaan, maar in het verleden waren er ook vaak zorgen over de situatie in huis en het drankgebruik van de ouders. (…) Gelet op het feit dat er steeds weer onveilige situaties ontstaan, is de kinderrechter van oordeel dat een ondertoezichtstelling nodig is, om de veiligheid van de kinderen te waarborgen en er voor te zorgen dat de hulpverlening structureel wordt doorgezet. (…) De GI heeft nu de verantwoordelijkheid en zal bepalen wat er moet gebeuren. De ouders moeten afspraken maken hoe zij de zorg voor de toekomst gaan inrichten. Zij krijgen nu een laatste kans om te laten zien dat zij voor de kinderen kunnen zorgen. (…) In de brief van de GI staat duidelijk beschreven dat de belangrijkste voorwaarde om naar een thuisplaatsing te komen, is dat ouders van de alcohol afblijven en met een ouderschapsplan moeten komen. (…) De doelen waaraan moet worden gewerkt om de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te verhelpen:
- er komt zicht op de manier waarop ouders vorm kunnen geven aan hun ouderschap,
- er wordt onderzocht hoe het contact tussen de ouders en de kinderen kan worden vormgegeven, de ouders dienen fysiek en emotioneel beschikbaar te zijn, de kinderen moeten niet worden belast met volwassenenproblematiek en er moeten veiligheidsafspraken worden opgesteld en nageleefd,
- ouders krijgen psycho-educatie om hen inzicht te geven in de gevolgen voor kinderen van huiselijk geweld en middelengebruik en volwassenenproblematiek,
- er komt meer zicht op de ontwikkeling van met name [minderjarige 3] en [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 2] volgen onderwijs en ontvangen de hulp die noodzakelijk wordt geacht,
- de kinderen ontvangen hulpverlening ten behoeve van KOPP,
- aan [minderjarige 1] wordt laagdrempelige hulp geboden,
- er komt duidelijkheid over liet perspectief van de kinderen en de rol van de ouders hierin.”
- Op 15 juli 2021 heeft de GI de ouders een schriftelijke aanwijzing gestuurd, waarin de doelen van de ondertoezichtstelling van de kinderrechter zijn opgenomen, alsmede voorwaarden om te werken aan een mogelijke thuisplaatsing van de kinderen. Ook is daarin opgenomen:
“LJ&R signaleert dat de eerste voorwaarde: LJ&R adviseert u dringend geen alcohol en andere verdovende middelen te gebruiken, ten grondslag ligt aan alle andere voorwaarden. Zonder het behalen van deze voorwaarde, kunnen de andere voorwaarden onvoldoende behaald worden en kan de veiligheid van de kinderen onvoldoende gewaarborgd worden.”
- Op 21 oktober
(De rechtbank begrijpt: 21 oktober 2021)heeft de GI een zogenaamd perspectiefbesluit aan de ouders gestuurd, waarin de GI onder meer het volgende aangeeft:
“Op 28 juni 2021 heeft de kinderrechter (…) de opdracht gegeven om binnen het half jaar perspectief te bepalen. Inmiddels zijn de kinderen vier maanden uit huis geplaatst. (…) Op 17 juli 2021(de rechtbank begrijpt: 15 juli 2021)
heeft LJ&R u een schriftelijke aanwijzing verstuurd voor de voorwaarden voor een thuisplaatsing. (…) De periode na de zitting heeft LJ&R in samenspraak met u getracht de doelen uit de beschikking te behalen, alleen is dit onvoldoende gelukt. LJ&R liep er tegenaan dat ondanks de wil hulpverlening in te zetten, er geen mogelijkheden waren om hulp in te zetten door alles wat reeds is geprobeerd in het verleden. (…) Door de zorgen over het chronische patroon en de zorgen over de leerbaarheid van u heeft LJ&R op advies van Levvel een moreel beraad op 16 september 2021 georganiseerd. Tijdens het morele beraad is ter sprake gekomen dat het oneerlijk is om een kans te bieden, terwijl een langdurige slagingskans niet aanwezig is. (…) In het morele beraad wordt geadviseerd om uithuisplaatsing te handhaven. In deze situatie weegt het recht van kinderen op een veilige en stabiele opvoedsituatie zwaarder dan het recht op een gezinsleven in het eigen gezin. Dit recht op veiligheid en stabiliteit kan beter gegarandeerd worden binnen het gezinshuis waar de kinderen nu verblijven, dan in de thuissituatie. (…) LJ&R heeft zich ingezet om relationele therapie in te zetten bij Arkin, echter kan dit niet worden opgestart, omdat u eerst de individuele therapie rondom agressieregulatie en verslavingszorg moet beginnen en hierin stappen moet zetten. (…) Naar aanleiding van deze beslissing, zal LJ&R de Raad verzoeken onderzoek te doen naar de mogelijkheid van een gezagsbeëindigende maatregel.”
- De Raad heeft naar aanleiding van het hierboven genoemde verzoek van de GI onderzoek gedaan naar de wenselijkheid van een gezagsbeëindigende maatregel. De resultaten van dat onderzoek zijn weergegeven in het rapport van de Raad van
10 december 2021.
- Op 23 december 2021 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de uithuisplaatsing van de kinderen voortgezet. De kinderrechter heeft in de beschikking van die datum – schriftelijk vastgesteld op 27 december 2021 – onder meer overwogen:
“Er is veel gebeurd in het verleden. De ouders hebben nu veel stappen gezet, maar pas in een laat stadium. Het is de vraag of dat op tijd en genoeg is voor de kinderen. Het verleden heeft immers invloed op de kinderen. LdH is niet de oorzaak dat de ouders zich nu in deze situatie bevinden. De ouders moeten dat LdH dus niet verwijten. Samenwerking met LdH en de hulpverlening biedt de beste mogelijkheden voor zicht op de mogelijkheden die er voor de kinderen zijn. Als het even kan moet er aandacht zijn voor uitbreiding van de omgang. Zeker voor de jongste twee kinderen moet tot het uiterste worden bekeken of zij toch niet alsnog bij de ouders kunnen opgroeien dan wel dat er anderszins meer betrokkenheid van de ouders bij de zorg voor de kinderen kan zijn. Voor [minderjarige 1] is van belang, temeer gelet op zijn leeftijd, dat hij serieus wordt betrokken bij de praktische beslissingen en indien mogelijk meer ruimte krijgt voor omgang met zijn ouders.”
- In haar brief van 10 januari 2022 aan de advocaat van de moeder geeft de Raad onder meer het volgende aan.
“De Raad is van mening dat de gronden voor de gezagsbeëindiging helder en volledig in het rapport van 10 december 2021 worden onderbouwd. De uitspraak van de kinderrechter en de aanvullende informatie geven geen aanleiding het verzoek te wijzigen, dan wel de rechtbank te vragen het verzoek niet binnen zes maanden op een zitting te plannen. Het is juist in het belang van alle drie de kinderen dat er op niet al te lange termijn duidelijkheid komt omtrent hun perspectief. (…) Naar de Raad begrijpt zal de gezinsmanager in het kader van de lopende maatregelen met ouders gaan werken aan hun rol op afstand.”
- De GI heeft in op 25 januari 2022 een aankondiging van een schriftelijke aanwijzing gedaan, waarin onder meer is aangegeven:
“(…) Op 20 januari 2022 heeft LJ&R intern overleg. Tijdens dit overleg wordt opnieuw bekeken of de kinderen niet alsnog bij u kunnen opgroeien. LJ&R blijft staan achter het besluit dat het toekomstperspectief van de kinderen in het gezinshuis ligt. (…) LJ&R is van mening dat de zitting van 10 februari over de gezagsbeëindigende maatregel afgewacht dient te worden, alvorens uitbreiding van de omgang mogelijk is. Dat betekent dat er, tot de uitspraak van de kinderrechter bekend is, een wekelijkse omgangsregeling plaatsvindt tussen u en de kinderen. Voor de duur van 1,5 uur op een neutrale locatie. Hierin is wel gekeken naar het normaliseren van de omgang, welke niet meer onder begeleiding hoeft plaats te vinden. (…) Na de zitting van de kinderrechters van 10 februari 2022 zal er opnieuw gekeken worden welke omgangsregeling passend is. Voor nu is er eerst duidelijkheid nodig vanuit de kinderrechter.”

Oordeel rechtbank

Uit het voorgaande verloop blijkt dat de kinderrechter op 25 juni 2021 heeft beslist dat de ouders een laatste kans zouden krijgen om te laten zien dat zij zelf weer voor de kinderen kunnen zorgen, waarbij concrete doelen zijn geformuleerd waaraan gewerkt moest worden. De Raad was het daar op dat moment mee eens. De GI heeft de voorwaarden voor een mogelijke thuisplaatsing van de kinderen vervolgens in de schriftelijke aanwijzing van 15 juli 2021 aan de ouders duidelijk gemaakt.
In het kader van de verwezenlijking van die voorwaarden heeft de GI vervolgens gekeken naar de mogelijkheid van relatietherapie en vastgesteld dat het starten daarvan nog niet mogelijk was omdat ouders volgens Arkin eerst andere individuele therapie ten aanzien van agressieregulatie en verslavingszorg dienden te ondergaan. Daar is het, wat de inspanningen voor terugplaatsing aan de zijde van de GI betreft, bij gebleven.
In september 2021, drie maanden na de beslissing van de kinderrechter en tweeënhalve maand na de schriftelijke aanwijzing, heeft de GI na een moreel beraad vervolgens beslist dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de ouders ligt. Daarna heeft de GI geen inspanningen meer verricht om te werken aan terugplaatsing, ook niet nadat de kinderrechter op 23 december 2021 heeft overwogen dat alsnog moet tot het uiterste moest worden bekeken of de twee jongste kinderen toch niet alsnog bij de ouders kunnen opgroeien.
De rechtbank stelt, net als de kinderrechter in december 2021 heeft gedaan, vast dat het de ouders zijn geweest die sinds juni 2021 veel stappen in de goede richting hebben gezet. Ouders hebben gewerkt aan het stabiliseren van hun situatie, ieder voor zich en gezamenlijk. De vader heeft inmiddels zijn eigen woonplek waar hij zich kan terugtrekken om te voorkomen dat situaties in het gezin escaleren. Zij hebben beiden werk gevonden en zij hebben met resultaat gewerkt aan het onder controle krijgen van hun alcoholproblemen. De moeder krijgt (wederom) traumatherapie van Inforsa en gebruikt daarbij nu het medicijn Refusal. Uit informatie van Inforsa aan de Raad van 2 december 2021 blijkt dat de agressietherapie voor de moeder al in een eerder stadium heeft plaatsgevonden, dat moeder handvatten heeft gekregen om met lastige situaties om te gaan en dat vervolgens de keuze is gemaakt om meer de focus te leggen op de traumabehandeling. Ook blijkt uit die informatie dat de moeder erin is geslaagd het alcoholprobleem te hanteren en dat er geen incidenten ten aanzien van het alcoholgebruik meer zijn geweest. Ook de GI heeft geen incidenten gerapporteerd. Inforsa rapporteert dat de moeder achter een nieuw patroon van wekelijkse inname van Refusal, urinecontroles en therapie staat.
Het belang van deze stappen van de ouders is heel groot en mag in het licht van de overige nog niet behaalde doelen niet uit het oog worden verloren. Ook de GI en de Raad hebben immers het enorme belang van het aanpakken van de alcoholverslaving onderstreept, omdat pas daarna de ruimte ontstaat aan de andere doelen te kunnen werken. Het had daarom op de weg van de GI en de Raad gelegen om dit traject te monitoren en te bezien of de traumatherapie en de verslavingszorg in combinatie met Refusal, het alcoholgebruik van de moeder voldoende kon stabiliseren zodat aan de overige problematiek van de ouders gewerkt kon worden. Dat is echter niet gebeurd.
Zowel de GI als de Raad hebben ter onderbouwing van hun standpunt gewezen op de gebrekkige samenwerking met de ouders, op de onvrede en het wantrouwen van de moeder die als zorg voor de toekomst wordt gezien. De rechtbank is zich bewust van een verleden tussen de ouders en de GI waarin sprake is geweest van moeizame samenwerking, waarvoor de moeder in elk geval mede verantwoordelijkheid draagt. Maar wanneer gekeken wordt naar de periode na juni 2021, dan lijkt bij zowel de GI als de Raad het besef te ontbreken dat de ouders op basis van de beschikkingen van de kinderrechter van 25 juni 2021 en 23 december 2021 de verwachting mochten hebben dat de GI zich samen met hen zou inspannen om tot een thuisplaatsing van de kinderen te komen. In plaats daarvan heeft de GI zich eigenlijk van meet af aan teruggetrokken en ingezet op een rol van de ouders op afstand. Dat dit tot boosheid, frustratie en wantrouwen jegens de GI bij de ouders heeft geleid, is begrijpelijk. Het kan de ouders in deze procedure dan ook niet worden tegengeworpen dat zij die gevoelens hebben jegens de GI en dat sprake is van een moeizame samenwerking. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat de beoogde psycho-educatie door Levvel niet van de grond is gekomen. Deze hulp was namelijk, volgens informatie van de GI, mede gericht op het invullen van de ouderrol op afstand, terwijl de ouders juist willen werken aan het verwezenlijken van de voorwaarden voor thuisplaatsing.
De GI heeft door haar handelen feitelijk de beslissing van de kinderrechter van 25 juni 2021 en van 23 december 2021 genegeerd en doorkruist. Het is niet aan de GI als uitvoeringsinstantie om buiten een gerechtelijke procedure om een wijziging van de door de kinderrechter ingezette koers te bepalen. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat voor het perspectiefbesluit van de GI mede bepalend is geweest dat het gezinshuis waar de kinderen nu zijn geplaatst als een geschikte perspectiefbiedende plek voor hen is aangemerkt. Het uitgangspunt is echter dat kinderen bij hun ouders opgroeien. Dat er ook een plek is waar de omstandigheden volgens de GI beter zijn dan bij de ouders, is bij de beoordeling van de vraag of kinderen bij hun ouders mogen opgroeien geen factor van doorslaggevend belang. Kinderen zijn het beste af zijn bij hun ouders, eenvoudigweg omdat het hun ouders zijn. Pas als is vastgesteld dat de ouders hun kinderen echt niet kunnen bieden wat zij in de kern nodig hebben, komt een ander perspectief in beeld.
Ook voor de Raad was het perspectief van de kinderen al voorafgaand aan de zitting van 23 december 2021 duidelijk, ondanks het ontbreken van daadwerkelijke inspanningen aan de zijde van de GI om de in de beschikking van 25 juni 2021 genoemde doelen te bereiken, en ondanks de door de ouders behaalde resultaten ten aanzien van het alcoholgebruik. Ook na de beschikking van 23 december 2021 is de al rijdende trein van het ingediende verzoek tot gezagsbeëindiging op geen enkele wijze afgeremd of bijgestuurd.
De rechtbank acht het handelen van de GI en de Raad in deze zaak betreurenswaardig. Daardoor is kostbare tijd verloren gegaan voor de kinderen, die nooit meer kan worden ingehaald. Dat de GI het perspectiefbesluit met de kinderen heeft gedeeld voordat de rechtbank over het perspectief van de kinderen heeft beslist, is verder ronduit kwalijk. Desgevraagd heeft de vertegenwoordiger van de GI in dat verband naar voren gebracht dat de GI in zijn algemeenheid van mening is dat een genomen perspectiefbesluit met de kinderen moet worden gedeeld, zodat de kinderen daarna kunnen worden voorbereid op hun nieuwe situatie. Ook dit handelen van de GI geeft blijk van een organisatie die zich onvoldoende rekenschap geeft van de eigen uitvoerende rol versus de besluitvormende rol van de rechtbank. Het is voor een kind zonder meer ingrijpend om te horen dat hij of zij nooit meer terug mag naar huis. Dat geldt ook voor de kinderen in deze zaak, bij wie het handelen van de GI tot onbegrip, boosheid en verdriet heeft geleid. Van een zorgvuldig handelende GI mag worden verwacht dat een dergelijke mededeling in het belang van het kind pas wordt gedaan op het moment dat die beslissing ook daadwerkelijk en definitief is genomen door de rechtbank, en niet eerder.
Concluderend is het op dit moment nog te vroeg om te kunnen oordelen dat de aanvaardbare termijn voor de kinderen is verstreken. Ondanks het feit dat de kinderrechter tot tweemaal toe duidelijk heeft geoordeeld dat aan een mogelijke thuisplaatsing gewerkt moest worden, is – met uitzondering van de door ouders gezette stappen – nog altijd niet daadwerkelijk gewerkt aan de doelen die daarvoor zijn gesteld. Daardoor hebben de ouders geen eerlijke kans gekregen. Op dit moment kan dus niet worden gezegd dat niet te verwachten valt dat zij binnen de aanvaardbare termijn zelf weer voor de kinderen kunnen zorgen. Het verzoek van de Raad zal daarom worden afgewezen.
De rechtbank adviseert de ouders en de GI dringend om, na deze beschikking, het verleden achter zich te laten en opnieuw te beginnen. Het verleden is belast, dat is duidelijk en onveranderbaar. De rechtbank begrijpt dat de GI een lange geschiedenis met de ouders heeft, van vallen en opstaan. Daar tegenover staat echter dat de Raad in augustus 2019 nog heeft vastgesteld dat ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] geen sprake was van een bedreigde ontwikkeling. De blik moet vanaf nu, zonder telkens terug te grijpen op dat belaste verleden, erop gericht zijn binnen de geldende kinderbeschermingsmaatregelen al het mogelijke te doen om samen te werken aan behalen van de gestelde doelen. Die doelen zijn er immers op gericht om de bedreigingen in de ontwikkeling van de kinderen weg te nemen. Uiteindelijk zal de kinderrechter bij een verzoek tot verlenging van de kinderbeschermingsmaatregelen moeten beoordelen of er voldoende aan die doelen is gewerkt en of die in voldoende mate zijn behaald.

De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. V. Zuiderbaan, tevens kinderrechter, mrs. A.K. Mireku en P.R. de Geus, rechters en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier, op 16 maart 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam