Op 10 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van eerste aanleg in München, Duitsland. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateerde van 27 oktober 2020. De opgeëiste persoon, geboren in 1988 en met de Nederlandse nationaliteit, werd verdacht van het plegen van strafbare feiten in Duitsland, waaronder oplichting. Tijdens de openbare zitting op 24 februari 2022 werd de zaak behandeld, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, wat betekende dat er geen grondslag meer was voor gevangenhouding. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en het EAB beoordeeld. De raadsvrouw betoogde dat het EAB niet genoegzaam was, omdat het onvoldoende gegevens bevatte om een gedegen onschuldverweer te voeren. De officier van justitie daarentegen stelde dat het EAB voldeed aan de eisen en dat de rechtbank niet in de beoordeling van de gronden van de verdenking mocht treden.
De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat de beschrijving van de feiten voldoende was. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en dat de garantie was gegeven dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zou kunnen ondergaan. De rechtbank besloot daarom de overlevering toe te staan, en dit werd uitgesproken in de openbare zitting van 10 maart 2022.