ECLI:NL:RBAMS:2022:1321

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
13/751205-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met waarborg voor terugzending naar Nederland

Op 10 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van eerste aanleg in München, Duitsland. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateerde van 27 oktober 2020. De opgeëiste persoon, geboren in 1988 en met de Nederlandse nationaliteit, werd verdacht van het plegen van strafbare feiten in Duitsland, waaronder oplichting. Tijdens de openbare zitting op 24 februari 2022 werd de zaak behandeld, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, wat betekende dat er geen grondslag meer was voor gevangenhouding. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en het EAB beoordeeld. De raadsvrouw betoogde dat het EAB niet genoegzaam was, omdat het onvoldoende gegevens bevatte om een gedegen onschuldverweer te voeren. De officier van justitie daarentegen stelde dat het EAB voldeed aan de eisen en dat de rechtbank niet in de beoordeling van de gronden van de verdenking mocht treden.

De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat de beschrijving van de feiten voldoende was. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en dat de garantie was gegeven dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zou kunnen ondergaan. De rechtbank besloot daarom de overlevering toe te staan, en dit werd uitgesproken in de openbare zitting van 10 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751205-20
RK nummer: 20/5139
Datum uitspraak: 10 maart 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 oktober 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 februari 2020 door de Rechtbank van eerste aanleg in München (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 februari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.G.A. Aben, advocaat te Eindhoven.
De rechtbank heeft vastgesteld dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22, eerste en derde lid, OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel dat is uitgevaardigd door de Rechtbank van eerste aanleg München op 5 februari 2020, dossiernummer: ER I GS 1036/20.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw heeft bepleit dat de omschrijving van de feiten in het EAB niet als genoegzaam kunnen worden aangemerkt, omdat niet duidelijk is op welke gronden de verdenking is gebaseerd. Er worden geen onderzoeksgegevens genoemd, maar slechts de naam van de opgeëiste persoon en de vermeende gepleegde feiten. Het EAB bevat onvoldoende gegevens om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen een gedegen onschuldverweer te voeren. De raadsvrouw verzoekt daarom de overlevering te weigeren.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft hiertegen aangevoerd dat de overlevering dient te worden toegestaan. Het EAB is genoegzaam en de naleving van het specialiteitsbeginsel is gewaarborgd. Het bewijs waar het EAB op is gebaseerd mag niet getoetst worden door de rechtbank, omdat het toetsen van de rechtvaardigheid van de verdenking aan de rechter in Duitsland is voorbehouden. Het onschuldverweer wordt alleen behandeld als het gaat om een evidente persoonsverwisseling. Of de opgeëiste persoon schuldig is aan de verdenking, wordt beoordeeld in Duitsland.
Oordeel rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In deze zaak is daaraan voldaan. In het EAB is namelijk vermeld dat de verdenking is dat de opgeëiste persoon op 8 november 2019 in München en Stuttgart in vereniging vier motorvoertuigen heeft verkregen door huurcontracten af te sluiten en deze motorvoertuigen zonder betaling voor zich te behouden en te gebruiken, zonder deze terug te geven.
Artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e, OLW stelt niet de eis dat wordt verduidelijkt waarop de verdenking is gebaseerd. Volgens vaste rechtspraak treedt de overleveringsrechter niet in de beoordeling van de gronden van de verdenking. De beschrijving van de feiten dient er bovendien niet toe om een onschuldbewering mogelijk te maken. [1] De rechtbank verwerpt daarom het verweer.

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20, te weten:
Oplichting
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Officier van Justitie van Stöckel (Duitsland) heeft ten behoeve van de opgeëiste persoon de volgende garantie gegeven:
Indien de verdachte na zijn definitieve veroordeling door een Duitse rechtbank instemt met zijn terugzending ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de veroordeling in Nederland, dan wordt toegezegd:
1. dat hij de straf in Nederland kan ondergaan (…)
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van eerste aanleg in München (Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en B. Yesilgöz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 maart 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.O.a. rechtbank Amsterdam, 17-9-2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BN7964