Ontvankelijkheid
4.1
Het verzoek is tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is beëindigd.
Voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv
4.2
Nu in deze beschikking al een finale beslissing zal worden gegeven over het verzoek van [verzoeker] , is er geen reden (meer) om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van voornoemd artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding en het geding eindigt op dit punt met deze beschikking. Het verzoek om een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv wordt dan ook afgewezen.
Ontslag op staande voet
4.3
De kantonrechter dient te beoordelen of de redenen die GVB aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd als een dringende reden kwalificeren als bedoeld in artikel 7:677 BW en of er onverwijld is opgezegd. Bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag moeten de omstandigheden van het geval in onderlinge samenhang worden bezien. De aard en de ernst van het gedrag van [verzoeker] spelen daarbij een rol, evenals de duur van de arbeidsovereenkomst en ook de (persoonlijke) omstandigheden van [verzoeker] en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem heeft.
4.4
Met GVB is de kantonrechter van oordeel dat het ontslag op staande voet voldoende voortvarend is gegeven, waarmee aan de eis van onverwijldheid is voldaan. [verzoeker] heeft dat ook niet weersproken.
4.5
Vervolgens moet beoordeeld worden of sprake is van een dringende reden als bedoeld in art. 7:677 BW.
De kantonrechter is van oordeel dat er onvoldoende gronden zijn die een ontslag op staande voet rechtvaardigen, op grond van het volgende. Vooropgesteld wordt dat GVB terecht stelt dat [verzoeker] op het moment dat het incident zich voordeed (nog) in functie was: hij had net zijn avonddienst afgerond, stond op het punt het terrein van GVB te verlaten, was in bedrijfskleding en werd door de man aangesproken in zijn functie als buschauffeur. Daarnaast is de kantonrechter met GVB van oordeel dat uit de tijdens de mondelinge behandeling getoonde beelden van het incident blijkt dat [verzoeker] zelf geweld heeft gebruikt en klappen en schoppen heeft uitgedeeld aan de man. Zo is te zien dat [verzoeker] de man een keer tegen de grond heeft geduwd, nadat deze achter hem aan bleef lopen en dat [verzoeker] de man een tweede keer, nadat hij zelf naar de man was toegelopen, zodanige klappen heeft gegeven dat deze op de grond is gevallen. De getoonde beelden roepen op twee momenten vragen op waarom [verzoeker] op die momenten niet is weggelopen van de man, maar juist op hem toeliep. De beelden wekken aldus niet de indruk dat [verzoeker] heeft gede-escaleerd, maar dat hij ook uit zichzelf geweld heeft gebruikt, hetgeen in beginsel verwijtbaar gedrag als werknemer oplevert. Daar staat echter tegenover dat [verzoeker] zich, op het moment dat het incident een aanvang nam, te weten middernacht, alleen op een verlaten terrein van GVB, zonder bewaking, bevond. GBV heeft niet weersproken dat de kantoren van GVB - in ieder geval aan de voorkant - gesloten waren en dat aan de kant waar [verzoeker] stond niet zichtbaar was dat medewerkers van GVB aanwezig waren die hij te hulp kon roepen. Bovendien staat vast dat de man die aangifte wegens mishandeling heeft gedaan op het moment dat hij [verzoeker] benaderde dronken was - waardoor zijn gedrag onvoorspelbaar was - alsmede dat hij verhaal kwam halen bij [verzoeker] omdat deze hem in het verkeer afgesneden zou hebben. Dit terwijl vaststaat dat [verzoeker] zich daaraan niet schuldig kan hebben gemaakt, omdat de Slotermeerlaan, waar dat zou hebben plaatsgevonden, niet op zijn route lag. Aannemelijk is derhalve dat de agressie is begonnen door de man en dat [verzoeker] zich in deze situatie bedreigd zal hebben gevoeld. Ook is van belang dat bij de beelden geen geluid te horen is en dat dus niet valt waar te nemen wat de man tegen [verzoeker] heeft gezegd of geroepen en hoe bedreigend of provocerend dat voor [verzoeker] is geweest. Dat er, zoals [verzoeker] heeft verklaard, speeksel van de man op hem terecht kwam, kan aan dit gevoel van bedreigdheid nog hebben bijgedragen. Daardoor valt niet met zekerheid te zeggen of en in hoeverre het gedrag van de man hem mogelijk zodanig getriggerd heeft dat begrijpelijk is dat hij met meer geweld dan nodig van zich af heeft geslagen. Of [verzoeker] in deze omstandigheden, waarin de man achter hem aan bleef lopen, de mogelijkheid had om hulp in te schakelen, bijvoorbeeld van OV-Zorg, valt te betwijfelen.
Kortom, [verzoeker] heeft harder uitgehaald naar de man dan nodig was en GVB stelt terecht dat van hem in zijn functie anders verwacht had mogen worden, maar zijn gedrag is mogelijk bepaald door de omstandigheid dat hij zich bedreigd heeft gevoeld door een dronken, boze man op een verlaten terrein.