ECLI:NL:RBAMS:2022:1228

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
13/156622-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van woonbegeleider in ontuchtzaak met cliënt door gebrek aan steunbewijs

In de strafzaak tegen een woonbegeleider, die beschuldigd werd van ontucht met een cliënt, heeft de rechtbank Amsterdam op 10 maart 2022 uitspraak gedaan. De verdachte, geboren in 1966, werkte als woonbegeleider bij Stichting [naam stichting] en werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met zijn cliënt [persoon 1] in de periode van 1 januari 2018 tot en met 4 december 2019. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van een gedragsdeskundige, die verklaarde dat [persoon 1] een licht verstandelijke beperking heeft. Tijdens de zitting op 24 februari 2022 zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder de persoonlijk begeleider van [persoon 1] en vrienden van de verdachte. De verklaringen waren echter inconsistent en leunden zwaar op de verklaring van [persoon 1], die zelf ook een verstandelijke beperking heeft. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende steunbewijs was voor de verklaring van [persoon 1], aangezien de getuigen voornamelijk informatie gaven die zij van hem hadden gehoord. De rechtbank erkende dat de verdachte in zijn rol als woonbegeleider grenzen had overschreden, maar kon niet vaststellen dat hij strafrechtelijk relevant gedrag had vertoond. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van zowel de primaire als de subsidiaire tenlastelegging. De benadeelde partij, [persoon 1], vorderde € 10.000,- aan schadevergoeding, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering omdat er geen straf of maatregel was opgelegd aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/156622-20
Datum uitspraak: 10 maart 2022
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1966 in [geboorteplaats] ([geboorteland]),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. H. Hoekstra, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G.P. Dayala, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – primair ten laste gelegd dat hij, als persoon werkzaam in de gezondheidszorg of de maatschappelijke zorg, op een tijdstip in de periode van 1 januari 2018 tot en met 4 december 2019 te Amsterdam ontucht heeft gepleegd met zijn patiënt/cliënt [persoon 1].
Subsidiair wordt verdachte verweten dat hij op een tijdstip in genoemde periode te Amsterdam ontucht heeft gepleegd met [persoon 1], terwijl hij wist dat die [persoon 1] lijdt aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens dat hij niet of onvolkomen in staat was zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht. Deze tekst geldt als hier ingevoegd.

3.Vrijspraak

3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[persoon 1] (hierna: [persoon 1]) verbleef in de ten laste gelegde periode in een appartementencomplex van Stichting [naam stichting] te Amsterdam. Deze stichting biedt hulp en ondersteuning aan (onder meer) personen met een verstandelijke beperking. Verdachte was in genoemde periode werkzaam als woonbegeleider bij Stichting [naam stichting]. In die hoedanigheid hielp hij een aantal cliënten van Stichting [naam stichting] – waaronder [persoon 1] – met het doen van allerhande klusjes, zoals de boodschappen en het huishouden.
Samenvatting aangifte en getuigenverklaringen
Op 10 december 2019 heeft [getuige], als gedragsdeskundige verbonden aan Stichting [naam stichting], aangifte gedaan van ontuchtige handelingen die verdachte bij [persoon 1] zou hebben gepleegd. [getuige] heeft verklaard dat [persoon 1], die ten tijde van de aangifte 36 jaar oud was, een licht verstandelijke beperking heeft.
De persoonlijk begeleider van [persoon 1], genaamd [persoon 2], heeft contact opgenomen met [getuige] omdat zij van [persoon 1] had gehoord dat hij met verdachte onder de douche had gestaan en dat verdachte wilde dat [persoon 1] hem oraal zou bevredigen.
Vanwege deze aantijgingen is verdachte met ingang van 4 december 2019 vrijgesteld van zijn werkzaamheden bij Stichting [naam stichting].
[persoon 2] is op 10 december 2019 als getuige gehoord. [persoon 2] werkt als persoonlijk begeleider bij Stichting [naam stichting], in welke hoedanigheid zij (ten tijde van haar verhoor) al tien jaar betrokken was bij [persoon 1]. Zij heeft verklaard dat [persoon 1] een laag IQ heeft en dat zijn emotionele ontwikkeling op het niveau is van een anderhalf- tot driejarige. [persoon 2] is telefonisch benaderd door een vriend van [persoon 1] die zich voordeed als diens neef. Deze jongen bleek later te zijn genaamd: [persoon 3] Omdat [persoon 2] het niet vertrouwde, heeft zij de verbinding verbroken. [persoon 2] heeft [persoon 1] vervolgens gebeld en hem gezegd dat zij was gebeld door iemand die beweerde de neef van [persoon 1] te zijn. [persoon 1] verklaarde hierop dat dit een vriend van hem was en dat hij [persoon 2] wat moest vertellen. Vervolgens verklaarde [persoon 1]:
‘Ik heb seks gehad met [verdachte].’
[persoon 2] heeft verder verklaard:
‘Toen kwam [[persoon 1]] met het verhaal dat [verdachte] vaker had voorgesteld om een triootje te doen. [[persoon 1]] wilde dat niet, tot op een dag dat [[persoon 1]] vertelde dat [verdachte] hem dronken had gevoerd. Ze zijn toen onder de douche terechtgekomen en daar hebben [verdachte] en [[persoon 1]] seks gehad. [[persoon 1]] [zei] dat hij [verdachte] oraal moest bevredigen. Dat hij dat ding in zijn mond moest nemen en dat zou hij ook bij [[persoon 1]] hebben gedaan.’
[persoon 3] heeft op 16 december 2019 - kort gezegd - het volgende verklaard. Hij is bevriend met [persoon 1] en was in november bij [persoon 1] in zijn woning. De begeleider van [persoon 1]
– verdachte – kwam toen binnen en had bier en sigaretten voor [persoon 1] meegenomen. Verdachte gedroeg zich raar en niet als een begeleider. [persoon 1] heeft aan [persoon 3] verteld dat verdachte een keer een andere jongen (genaamd [persoon 4]) mee naar de woning van [persoon 1] had genomen, dat verdachte en [persoon 4] binnen kwamen terwijl [persoon 1] aan het douchen was en dat verdachte toen een trio met hen wilde. Dat is uiteindelijk niet gebeurd.
[persoon 3] heeft [persoon 2] op 28 november 2019 opgebeld omdat hij haar wilde vertellen wat hij van [persoon 1] had gehoord.
[persoon 4], een voormalig cliënt van verdachte, is op 28 januari 2020 als getuige gehoord. Hij heeft – kort samengevat – verklaard dat verdachte seks met hem wilde en dat hij daar misbruik van heeft gemaakt. [persoon 4] kreeg veel spullen van verdachte, waaronder wiet, een Xbox en een telefoon. Hij noemt zijn relatie met verdachte ‘niet gezond’. Hij verklaarde zelf nimmer seks met verdachte te hebben gehad. Op de vraag of verdachte seks met cliënten had gehad, verklaarde [persoon 4]:
‘Ik denk het niet. Hij wilde wel seks met [[persoon 1]], maar dat is nooit gebeurd.’
[persoon 5], een vriend en buurman van verdachte, is op 9 januari 2020 als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat verdachte ‘gay dingen’ tegen [persoon 1] zei, onder meer dat hij samen wilde douchen. Toen [persoon 5] en [persoon 1] in 2019 een keer in de woning van [persoon 1] waren en alcohol hadden gedronken, zei verdachte op een opdringerige manier tegen [persoon 1]:
‘Kom [[persoon 1]], we gaan gewoon douchen’. [persoon 1] zei op dat moment niets, maar heeft later tegen [persoon 5] gezegd dat hij dat echt niet ‘chill’ vond. Ze hebben niet gedoucht. [persoon 5] weet niet of [persoon 1] en verdachte weleens seks met elkaar hebben gehad. Volgens [persoon 5] bracht verdachte [persoon 1] soms biertjes en sigaretten en gaf hij hem ook geld.
Verklaring van [persoon 1]
is op 24 december 2019 verhoord in een kindvriendelijke studio. Hij heeft verklaard dat verdachte hem meermalen seksuele voorstellen heeft gedaan. Verdachte, [persoon 1] en een andere cliënte van Stichting [naam stichting] hebben op enig moment het spel ‘Doen, Durven of de Waarheid’ gedaan. Toen [persoon 1] verloor, moest hij als opdracht zijn kleding uitdoen van verdachte. Verdachte wilde toen het geslachtsdeel van [persoon 1] aanraken, aldus [persoon 1].
Verder heeft [persoon 1] verklaard dat verdachte een trio met [persoon 1] en [persoon 4] wilde, maar dat [persoon 1] dat niet wilde en dat het niet is gebeurd.
Ook heeft [persoon 1] verklaard dat hij op een bepaalde dag in zijn badkamer stond. Plotseling kwam verdachte bloot de badkamer binnen, waarop [persoon 1] vroeg wat hij kwam doen. Verdachte zei toen tegen [persoon 1]:
‘Ja, ik wil gewoon met je seks hebben’. [persoon 1] zei toen
‘nee’en
‘Ik kan je wel een keer een kus geven ja, maar voor de rest wil ik niks.’heeft verdachte toen een kus gegeven, per ongeluk op zijn mond. Volgens [persoon 1] wilde verdachte meer en wilde hij seks met [persoon 1]. [persoon 1] heeft desgevraagd verklaard dat hij niets met de piemel van verdachte heeft gedaan.
Op een later moment in het verhoor heeft de verbalisant [persoon 1] voorgehouden dat zijn persoonlijk begeleider [persoon 2] had verklaard dat [persoon 1] had gezegd dat hij de piemel van verdachte in zijn mond had gehad. Op de vraag of [persoon 2] dit verkeerd had begrepen, antwoordde [persoon 1]:
‘Ja’. Vervolgens verklaarde hij, op de vraag of verdachte de piemel van [persoon 1] weleens in zijn mond had gehad:
‘Eh effe terugkijken, (…) Kijken... Ja, dat heeft ie wel gedaan bij mij. Dat heeft ie wel bij mij gedaan. Toen ik met hem gaan zoenen eigenlijk, was ik pij- pij- ging die pijpen ook. Maar hij wou ook meteen ook seks hebben. (…) En dan on- eh en dan onder de douche had ie me ook gepijpt ja, onder de douche. (…)’
Vervolgens heeft [persoon 1] nog wat gedetailleerder over de situatie verklaard.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting van 24 februari 2022 verklaard dat hij in zijn tijd als woonbegeleider bij Stichting [naam stichting] mogelijk bepaalde grenzen heeft overschreden, in die zin dat hij te vriendschappelijk met bepaalde cliënten – waaronder [persoon 1] – is omgegaan en dat hij weleens seksueel getinte grapjes heeft gemaakt. Het klopt ook dat verdachte weleens ‘Doen, Durven of de Waarheid’ met [persoon 1] heeft gespeeld. Verdachte ontkent echter met klem dat er enige vorm van seksueel contact tussen hem en [persoon 1] heeft plaatsgevonden.
3.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van
1 jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
De officier van justitie ziet in de verklaringen van [getuige], [persoon 2], [persoon 3], [persoon 4] en [persoon 5] voldoende steun voor de verklaring van [persoon 1] tijdens het studioverhoor.
Verdachte heeft bovendien toegegeven dat hij tot bepaalde cliënten te weinig professionele afstand heeft gehouden. Dat sluit ook aan bij de sfeer die uit het dossier naar voren komt.
3.3
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat niet is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum. Er is geen steunbewijs voor de verklaring van [persoon 1], nu de getuigenverklaringen moeten worden aangemerkt als
de auditu-verklaringen. Verdachte ontkent bovendien dat hij seksueel contact met [persoon 1] heeft gehad.
3.4
Oordeel van de rechtbank
Volgens artikel 338 van het Wetboek van Strafvordering geldt als uitgangspunt dat de rechtbank slechts mag aannemen dat verdachte de ten laste gelegde ontucht heeft begaan indien zij op grond van wettige bewijsmiddelen daarvan de overtuiging heeft gekregen.
Uit artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering volgt dat het bewijs dat een verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige/aangever (in dit geval: van [persoon 1]). Er moet, met andere woorden, voldoende steunbewijs zijn.
De vraag of voldoende steunbewijs aanwezig is indien de bewezenverklaring zwaar leunt op de verklaring van één getuige/aangever – zoals vaak het geval is bij zedendelicten – is afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval. Wel zijn daarvoor in de rechtspraak regels geformuleerd. Zo moet het steunbewijs ‘voldoende steun’ geven aan de verklaring van de getuige/aangever: het steunbewijs moet op relevante wijze in verband staan met de inhoud van de verklaring van die getuige/aangever. Het steunbewijs mag in beginsel niet afkomstig zijn van dezelfde bron, in die zin dat als steunbewijs niet zou kunnen worden gebruikt de verklaring van een ander aan wie de getuige/aangever heeft verteld wat haar of hem is overkomen. Een dergelijke
de auditu-verklaring levert op zichzelf niet voldoende steunbewijs op. Wel kunnen bepaalde waarnemingen die de getuige
de auditupersoonlijk heeft gedaan, zoals een waargenomen hevige gemoedsbeweging, voldoende steunbewijs opleveren.
In dit geval bevat het dossier, naast de verklaring van [persoon 1], ook verklaringen van [persoon 2], [persoon 3], [persoon 5] en [persoon 4]. Weliswaar ondersteunen sommige van deze verklaringen de verklaring van [persoon 1] op onderdelen, maar de getuigen hebben over de ten laste gelegde feiten enkel verklaard wat zij van [persoon 1] zelf hebben gehoord. Hierdoor is de informatie in feite afkomstig uit één en dezelfde bron. Dit betekent dat onvoldoende steunbewijs is voor de verklaring van [persoon 1]. Daarnaast is de verklaring van het slachtoffer [persoon 1] zelf niet eenduidig en consistent, hetgeen overigens – gelet op zijn verstandelijke beperking – een omstandigheid is waarvoor de rechtbank begrip heeft en rekening mee zal moeten houden.
Hoewel de rechtbank op basis van de verklaringen in het dossier wel kan vaststellen dat verdachte in zijn functie als woonbegeleider bepaalde grenzen van professionaliteit flink heeft overschreden – wat hij zelf ook heeft toegegeven – kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte een strafrechtelijk relevante grens heeft overschreden. De rechtbank zal hem daarom vrijspreken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde.

4.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en
spreekt verdachtedaarvan
vrij.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. van Zijl, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 maart 2022.
[...]