2.4.de proceskosten.
3. [eisers] stellen hiertoe, kort weergegeven, dat [gedaagden] , ondanks toezegging daartoe, weigeren het restant van de waarborgsom ter hoogte van € 1.400,00 en een aan [eisers] toekomend bedrag aan servicekosten ter hoogte van € 87,38 aan hen te betalen. [gedaagden] stellen zich achteraf ten onrechte op het standpunt dat de woning niet schoon en niet schadeloos is opgeleverd. Voor zover er al schade was, was die er al bij aanvang van de huurovereenkomst, zodat [eisers] daarvoor niet aansprakelijk kunnen worden gehouden.
4. [gedaagden] erkennen dat aanvankelijk is toegezegd dat zou worden betaald, maar pas na die toezegging is de daadwerkelijke omvang van de schade aan het licht gekomen. [eisers] hebben de woning niet aan [gedaagden] opgeleverd in de beschreven staat aan het begin van de huurovereenkomst. [eisers] hebben de woning zonder gebreken aanvaard. De woning is ronduit vies achtergelaten en heeft diverse schades, zoals blijkt uit de foto’s. Zo is onder meer de vloer beschadigd door water, is de groentelade van de koelkast gebarsten en hebben [eisers] verf in de wasmachine gebruikt. [eisers] hebben daarom geen recht op teruggave van de borg.
5. De overige standpunten van partijen komen, voor zover van belang, bij de beoordeling aan de orde.
6. Vaststaat dat er na opzegging van de huurovereenkomst één inspectie van de woning heeft plaatsgevonden, één dag voordat de woning moest zijn opgeleverd. [gedaagde 1] heeft na die inspectie tweemaal aan [eisers] laten weten de waarborgsom te zullen terugbetalen. [gedaagden] hebben de waarborgsom uiteindelijk niet terugbetaald, omdat de woning volgens hen, naar achteraf bleek, toch smerig en beschadigd door [eisers] zou zijn achtergelaten.
7. Afgezien van de toezegging van [gedaagde 1] dat de waarborgsom zal worden terugbetaald en ook afgezien van de vraag of [eisers] in de gelegenheid zijn gesteld de door [gedaagden] aangevoerde gebreken aan de woning zelf te (laten) herstellen, is het voor de vraag in welke staat de woning moet worden opgeleverd relevant of partijen een beschrijving van de woning hebben opgemaakt. Als dat zo is, dan moeten de huurders de woning opleveren conform deze beschrijving, met uitzondering van geoorloofde veranderingen en toevoegingen en hetgeen door ouderdom is tenietgegaan of beschadigd.
8. [gedaagden] voeren aan dat er een beschrijving is opgemaakt en verwijzen naar een check-in formulier van 4 februari 2019. In dat formulier staat echter niets beschreven over de feitelijke staat van de woning. Wel wordt verwezen naar foto’s, maar deze zijn niet overgelegd. [eisers] hebben als productie 10 weliswaar enkele foto’s van de beginstaat van de woning overgelegd, maar deze foto’s brengen slechts een zeer beperkt gedeelte van de woning in beeld. Het enige wat op deze foto’s te zien is, is een klein deel van de keuken (een oven en een keukenkastje), mogelijk enkele delen van de woonkamer, een deel van het balkon en een ingezoomde foto van de gordijnen. Nu de feitelijke staat van de volledige woning niet lijkt te zijn beschreven, althans in deze procedure niet is aangetoond, zal de kantonrechter er voor de beoordeling vanuit gaan dat er geen beschrijving van de woning is in de zin van de wet. De formulering in de huurovereenkomst dat de woning zonder gebreken is aanvaard, kan daar niet aan afdoen. Uit zal worden gegaan van de tweede volzin van artikel 7:224 lid 2 BW: de huurder wordt, behoudens tegenbewijs, verondersteld de woning in de staat te hebben ontvangen zoals deze is bij het einde van de huurovereenkomst.
9. [gedaagden] hebben bij akte van 16 december 2021 foto’s overgelegd van de situatie na het vertrek van [eisers] Daarmee hebben [gedaagden] niet het hiervoor bedoelde tegenbewijs geleverd, omdat deze foto’s niet kunnen worden vergeleken met de beginsituatie, uitgezonderd de delen die op de als productie 10 overgelegde foto’s staan. Op die als productie 10 overgelegde foto’s van de beginsituatie is evenwel te zien dat de vloer al op diverse plaatsen kleurverschillen vertoonde c.q. (vocht)beschadigingen had. Dat een en ander is veroorzaakt door [eisers] , zoals [gedaagden] aanvoeren, is dan ook niet komen vast te staan. Foto’s van (de vermeende schade aan) de wasmachine en de groentelade van de koelkast zijn niet overgelegd, zodat deze schades ook niet zijn komen vast te staan, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door [eisers] dat die schades er zijn en als dat al zo is, dat die door hen zijn veroorzaakt. Daar hebben [gedaagden] niets meer tegenin gebracht. Met betrekking tot die vermeende schades, alsmede met betrekking tot de schoonmaak, geldt eveneens de tweede volzin van artikel 7:224 lid 2 BW. Verondersteld moet daarom worden dat [eisers] de woning hebben ontvangen zoals deze is bij het einde van de huurovereenkomst. Aan [gedaagden] kan worden toegegeven dat de wc-pot, die aanvankelijk nieuw was, niet schoon lijkt te zijn, maar die enkele omstandigheid rechtvaardigt geen volledige inhouding van de waarborgsom.
10. Bovendien hebben [gedaagden] niet inzichtelijk gemaakt, laat staan onderbouwd of en zo ja, welke bedragen zij hebben besteed aan het herstel van de woning. Dat lag wel op hun weg als zij meenden gerechtvaardigd de waarborgsom volledig te kunnen inhouden. Dat [gedaagde 1] zelf voor het herstel zou hebben gezorgd en daar veel tijd aan heeft moeten besteden, zoals [gedaagden] aanvoeren, is zonder concrete onderbouwing en/of bewijsstukken, onvoldoende om de waarborgsom niet aan [eisers] terug te betalen.
11. De waarborgsom moet vanwege het voorgaande dan ook worden terugbetaald. [gedaagden] hebben niet weersproken dat [eisers] recht hebben op het in overweging 1.5 genoemde bedrag aan teveel betaalde energiekosten. [eisers] hebben op hun beurt niet weersproken dat zij de in overweging 1.5 genoemde bedragen aan waterkosten en kosten vanwege erkende schade aan de deur van de opslagruimte aan [gedaagden] verschuldigd zijn. Gelet op het voorgaande komt de vordering integraal voor toewijzing in aanmerking.
12. De buitengerechtelijke kosten worden ook toegewezen, nu [eisers] voldoende hebben gesteld over de door hen verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. Het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het wettelijke tarief.
13. [gedaagden] worden als de in het ongelijk stelde partij veroordeeld in de proceskosten.
I. veroordeelt [gedaagden] tot betaling aan [eisers] van:
- € 1.487,38 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 juni 2021 tot de dag van de voldoening;
- € 260,88 aan incassokosten;
II. veroordeelt [gedaagden] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eisers] begroot op:
exploot € 119,21
salaris (2,5 punt) € 467,50
griffierecht € 240,00
-----------------
totaal € 826,71
voor zover van toepassing, inclusief btw;
III. veroordeelt [gedaagden] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 62,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing inclusief btw;
IV. bepaalt dat de veroordelingen onder I. tot en met III. hoofdelijk gelden, in die zin dat [gedaagden] voor het geheel gehouden zijn tot betaling en dat, als de ene gedaagde (een deel van) de vordering heeft betaald, ook de andere gedaagde tegenover [eisers] (voor dat deel) is gekweten;
V. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
VI. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. Lourens, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.