ECLI:NL:RBAMS:2022:1171

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
13/180771-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op onderzoekswensen in strafzaak Iraklia

Op 11 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen [verdachte] met parketnummer 13/180771-21. De rechtbank heeft de onderzoekswensen van de verdediging beoordeeld, die op 19 januari 2022 waren ingediend. De verdediging verzocht om het horen van 88 getuigen, waaronder ooggetuigen, verbalisanten en deskundigen, om de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van de onderzoeksbevindingen te kunnen toetsen. De officier van justitie heeft deze verzoeken afgewezen, stellende dat de verdediging onvoldoende onderbouwing had gegeven voor het horen van deze getuigen. De rechtbank heeft in haar oordeel de noodzaak van het horen van getuigen afgewogen tegen het reeds aanwezige bewijs en de onderbouwing van de verzoeken. De rechtbank oordeelde dat het horen van de deskundigen niet noodzakelijk was, omdat de verdediging met de aangeleverde informatie de deskundigheid van de deskundigen kon beoordelen. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de verdediging om aanvulling van het BOB-dossier en het procesdossier afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft de officier van justitie opgedragen om bepaalde processtukken aan het dossier toe te voegen, maar heeft de verzoeken van de verdediging in zijn geheel afgewezen. De beslissing is genomen door mr. G. Oldekamp, voorzitter, en mrs. C.M. Berkhout en C. Huizing-Bruil, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/180771-21
Beslissing van de rechtbank op de onderzoekswensen van de verdediging van [verdachte]
Inleiding – schriftelijke ronde [1] voorafgaand aan mondelinge behandeling
De verdediging heeft op 19 januari 2022 onderzoekswensen ingediend. Het Openbaar Ministerie heeft hierop per brief van 3 februari 2022 gereageerd, waarin is verwezen naar de brief ‘Uitleg anonimisering in onderzoek Iraklia’ van 18 november 2021. De onderzoekswensen zijn vervolgens op de zitting van 3 maart 2022 besproken.

Standpunten van partijen

Verdediging
De verdediging wil een reeks van 88 personen (ooggetuigen, verbalisanten en deskundigen) als getuige doen horen. Van al die personen zijn geen identiteitsgegevens in het dossier opgenomen. Om de rechtmatigheid en de betrouwbaarheid van de verschillende onderzoeksbevindingen te beoordelen, is het horen van de verzochte getuigen noodzakelijk.
Het gaat bovendien om getuigen van wie de verklaringen een rol kunnen gaan spelen in een eventuele bewijsconstructie. In het licht van het [naam arrest] -arrest en de betwisting van de verdediging van de verklaringen van deze getuigen moet het belang van de verdediging bij het horen van deze getuigen worden voorondersteld en wordt van de verdediging geen nadere motivering vereist.
Ook heeft de verdediging een aanvulling van het BOB-dossier gevraagd, in die zin dat zij een overzicht heeft gevraagd van alle toegepaste strafvorderlijke bevoegdheden, waarin staat welke bevoegdheid is ingezet en door wie. Tot slot heeft de verdediging om aanvulling van het procesdossier gevraagd met de bevindingen uit onderzoeken naar eventuele andere betrokkenen of opdrachtgevers.
Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzoeken van de verdediging moeten worden afgewezen. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat alle verzoeken door de verdediging onvoldoende zijn onderbouwd en om die reden moeten worden afgewezen.
Wat de verzochte getuigen betreft is de officier van justitie van mening dat de verdediging onvoldoende heeft onderbouwd welk verdedigingsbelang gediend is bij het horen van de 88 getuigen. Het enkele feit dat een naam is weggelakt brengt op zichzelf geen redelijkerwijs te respecteren verdedigingsbelang mee om getuigen te horen. Daarbij heeft de officier van justitie gewezen op hetgeen door het openbaar ministerie op 18 november 2021 in zijn brief ‘Uitleg anonimisering in onderzoek Iraklia’ naar voren is gebracht.
Voorts heeft de officier van justitie aangevoerd dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen waarnemingsgetuigen en rechtmatigheidsgetuigen. Voor de waarnemingsgetuigen geldt dat de door de getuigen afgelegde verklaringen slechts een marginaal aandeel voor het bewijs van de betrokkenheid van de verdachten leveren. Nu de ten laste gelegde feiten door andere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek al buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan, is het opnieuw horen van alle getuigen onmiskenbaar irrelevant of overbodig. Voor de rechtmatigheidsgetuigen geldt dat uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat het verzoek tot het oproepen en horen van dit soort getuigen door de verdediging moet worden gemotiveerd. Nu de verdediging dat niet heeft gedaan, moeten de verzoeken worden afgewezen.
De verzoeken ten aanzien van het aanvullen van het BOB-dossier en het aanvullen van het dossier met bevindingen uit andere onderzoeken naar eventuele andere betrokkenen en/of opdrachtgevers zijn onvoldoende onderbouwd, waardoor ook deze verzoeken moeten worden afgewezen.

Oordeel van de rechtbank over anonimisering

Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat herleidbaar moet zijn dat verbalisanten en deskundigen de hoedanigheid bezitten die in het dossier staat vermeld. De rechtbank vindt ambtshalve dat dat ook voor de officieren van justitie en de rechter-commissarissen geldt. Met het Openbaar Ministerie is de rechtbank echter van oordeel dat het openbaren van namen in deze zaak geen redelijk na te streven strafvorderlijk doel dient. Dat geldt in het bijzonder voor de ooggetuigen.
De rechtbank wil daarom het dossier aangevuld zien met verklaringen van bevoegde personen, die met vermelding van eigen naam en hoedanigheid verantwoordelijkheid nemen voor de hoedanigheid van de geanonimiseerde deskundigen, verbalisanten, officieren van justitie en rechter-commissarissen in het dossier.
De rechtbank zal hierna per categorie personen uitwerken hoe zij dat concreet voor zich ziet. Vervolgens zal worden toegelicht wat dat betekent voor de beoordeling van de onderzoekswensen.
Deskundigen
Met de verdediging wil de rechtbank kunnen controleren of de benoemde deskundigen deskundig zijn op het terrein waarop zij gerapporteerd hebben. Zoals hiervoor al is aangegeven, is de rechtbank van oordeel dat het openbaren van de namen van de deskundigen geen redelijk na te streven strafvorderlijk doel dient. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit punt, of de deskundigen deskundig zijn, voldoende worden ondervangen doordat de rechtbank de officier van justitie opdraagt de benoemingsbesluiten van alle deskundigen aan het dossier toe te voegen. Uit de benoemingsbesluiten, eventueel in combinatie met de inhoud van de rapporten, blijkt immers op welk terrein de deskundige heeft gerapporteerd en of hij op dat gebied als deskundige is benoemd. In het geval dat in voormelde benoemingsbesluiten identificerende gegevens van de deskundigen voorkomen, kan de officier van justitie desgewenst een vordering op de voet van artikel 149b Wetboek van Strafvordering (Sv) doen.
Voor zover een deskundige is opgenomen in het Nederlandse Register Gerechtelijk Deskundigen (verder NRGD te noemen) blijkt uit de Gedragscode NRGD onder meer dat de deskundige de verplichting heeft om binnen de grenzen van zijn opdracht en zijn deskundigheid te blijven en dat hij zorg draagt voor de vereiste kwaliteit van het onderzoek. De rechtbank begrijpt dit zo dat, als een deskundige is opgenomen in het NRGD, daarmee de deskundigheid van de deskundige verondersteld mag worden. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat het voegen van de benoemingsbesluiten, waaruit blijkt dat de deskundige is ingeschreven in het NRGD, voldoende is voor de beantwoording van de vraag of de betreffende deskundige deskundig is.
Voor zover de benoemingen die zijn gedaan door een officier van justitie en voor zover dat niet uit het benoemingsbesluit blijkt dient de officier van justitie, per betreffende deskundige, aanvullend te relateren of deze staat ingeschreven in het NRGD.
Voor de deskundigen die niet zijn ingeschreven in het NRGD en de door de rechter-commissaris benoemde deskundigen, dient de onderliggende motivering voor de benoeming van de betreffende deskundige door de rechter-commissaris aan het dossier te worden toegevoegd. Als die motivering niet uit het benoemingsbesluit blijkt of als er geen onderliggende motivering is, moet daarvan door de rechter-commissaris aanvullend proces-verbaal worden opgemaakt.
Voor zover uit de benoemingsbesluiten het nummer waaronder de deskundige heeft gerapporteerd niet blijkt, zal de rechtbank de officier van justitie dan wel de rechter-commissaris opdracht geven een aanvullend proces-verbaal op te stellen waaruit blijkt dat het nummer waarmee de deskundige een rapport heeft ondertekend hoort bij de benoemde deskundige.
Voor zover uit de deskundigenrapporten – ongeacht door wie ze zijn benoemd – niet blijkt wat de deskundigheid van de deskundige is, dient de officier van justitie die rapporten te laten aanvullen op dat punt.
De waardering van de betrouwbaarheid en de rechtmatigheid van de rapporten zal, voorzover nodig, onderwerp van gesprek zijn op de inhoudelijke zitting.
Verbalisanten
De rechtbank draagt de officier van justitie op een proces-verbaal aan het dossier toe te voegen van de daartoe meest geëigende leidinggevende van de politie. Uit dat proces-verbaal moet blijken of alle in het dossier onder nummer voorkomende verbalisanten (inclusief de technische opsporingsambtenaren) bevoegde opsporingsambtenaren zijn, tot welk politie-onderdeel zij behoren en wat hun rang is.
De volgens de verdediging onleesbare nummers van verbalisanten dienen daarbij aan de hand van de paginanummers te worden vermeld, zodat ook die individualiseerbaar zijn.
Officieren van justitie
De rechtbank zal de officier van justitie opdracht geven om een door het Openbaar Ministerie aan te wijzen officier van justitie op naam een proces-verbaal van bevindingen op te laten maken of alle in het dossier voorkomende officieren van justitie, te individualiseren door middel van hun toegewezen nummer of het paginanummer, daadwerkelijk die hoedanigheid bezitten.
Rechter-commissarissen
Ten aanzien van de in het dossier voorkomende rechter-commissarissen zal de rechtbank de rechter-commissaris opdragen om door een daartoe geëigende rechter binnen de rechtbank Amsterdam op naam een proces-verbaal van bevindingen op te maken waaruit blijkt of de specifieke betrokken rechter-commissarissen, te individualiseren door middel van hun toegewezen nummer of het paginanummer die hoedanigheid bezitten. Voorts dient in voormeld proces-verbaal van bevindingen gerelateerd te worden dat de rechter-commissarissen geen deel uitmaken van de zittingscombinatie.

Oordeel van de rechtbank over de onderzoekswensen

Deskundigen
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of de verdediging de deskundigen moeten kunnen ondervragen. Voor benoemde deskundigen geldt dat uit jurisprudentie van de Hoge Raad niet blijkt dat het verzoek om hen als getuigen te horen moet worden beoordeeld aan de hand van het kader zoals dit volgt uit het [naam arrest] -arrest en uit de door de Hoge Raad na dit arrest gewezen arresten. Dit betekent dat het verzoek om deskundigen als getuige te horen moet worden beoordeeld aan de hand van het verdedigingsbelang. In dat geval geldt dat van de verdediging mag worden verlangd dat zij ten aanzien van iedere van de door haar opgegeven getuige motiveert waarom het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak, uit hoofde van de artikelen 348 en 350 Sv, te nemen beslissing.
De verdediging van [verdachte] heeft enkel als reden voor het horen van de deskundigen aangevoerd dat zij hun deskundigheid wil kunnen beoordelen en dat de inhoud van de rapporten wordt betwist. Met de hiervoor opgedragen aanvulling van het dossier kan de verdediging de deskundigheid van de deskundigen beoordelen en is het horen van hen daarvoor niet nodig. Met de enkele algemene betwisting van de inhoud van de deskundigenrapporten heeft de verdediging onvoldoende gemotiveerd waarom het horen van de deskundigen voor enige in de strafzaak uit hoofde van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing van belang is. Daarom wijst de rechtbank het verzoek tot het horen van de deskundigen af.
Getuigen
De volgende vraag is of de door de verdediging vermelde getuigen moeten worden gehoord. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat het verzoek om zowel verbalisanten als overige getuigen te horen moet worden beoordeeld aan de hand van het kader zoals dit volgt uit het [naam arrest] -arrest en uit de door de Hoge Raad na dit arrest gewezen arresten.
De rechtbank stelt echter voorop dat het gestelde verdedigingsbelang om getuigen te horen, gelegen in de anonimisering van het procesdossier, niet meer aanwezig is waar het de verbalisanten betreft. Door een bevoegde politie-ambtenaar, met vermelding van eigen naam en hoedanigheid, verantwoordelijkheid te laten nemen voor de hoedanigheid van de geanonimiseerde verbalisanten in het dossier wordt, naar het oordeel van de rechtbank, voldoende tegemoet gekomen aan de wens van de verdediging om een en ander te kunnen controleren.
Ondanks dat enige toelichting en concretisering van de zijde van de verdediging daarover ontbreekt, kan met de verdediging onder toepassing van de [naam arrest] -jurisprudentie worden aangenomen dat, in elk geval, één of meer gevraagde getuige(n) een verklaring met een voor verdachte [verdachte] belastend karakter heeft gegeven, terwijl de verdediging die getuige(n) nog niet heeft kunnen ondervragen. Dat betekent dat het verdedigingsbelang voor het horen van deze getuige(n) moet worden voorondersteld.
Dat betekent echter niet dat alle door de verdediging genoemde getuigen moeten worden gehoord. Het staat de rechter in de loop van het strafproces immers vrij om bij het nemen van de beslissing om een getuige te doen horen, zich al een voorlopig oordeel te vormen over het vermoedelijke of mogelijke gewicht van de reeds door de getuige afgelegde verklaring, in het licht van wat uit de overige processtukken blijkt, waaronder bijvoorbeeld de camerabeelden (waarvan de waardering is voorbehouden aan de rechter) en gelet op de beschuldiging die door het Openbaar Ministerie in de strafzaak centraal wordt gesteld. Gelet op de stand waarin het onderzoek zich bevindt, is de rechtbank voorlopig van oordeel dat vooralsnog onvoldoende grond bestaat voor toewijzing van de verzoeken.
Daarbij komt – ten overvloede – dat de verdediging, hoewel daartoe niet verplicht, geen aanduiding heeft gegeven van de door verdachte betwiste onderdelen van die verklaringen en in samenhang daarmee van de onderwerpen waarover zij de getuigen wenst te bevragen. Het geven van zo’n toelichting kan bijvoorbeeld van betekenis zijn voor de beoordeling als het verzoek betrekking heeft op een groot aantal getuigen, zoals thans het geval is.
Dit betekent dat de verzoeken om de verbalisanten en overige getuigen te horen, worden afgewezen.
Aanvulling van het BOB-dossier
De verdediging heeft een overzicht gevraagd van alle toegepaste strafvorderlijke bevoegdheden, waarin staat welke bevoegdheid is toegepast en door wie die bevoegdheid is toegepast.
Naar het oordeel van de rechtbank staat die informatie in het BOB-dossier vermeld. Die informatie wordt, waar nodig, aangevuld naar aanleiding van de ambtshalve beslissingen die de rechtbank hiervoor met betrekking tot de anonimisering heeft genomen. De verdediging heeft voor het overige onvoldoende onderbouwd welke stukken daar specifiek in zouden ontbreken. De rechtbank wijst dit verzoek dan ook af.
Aanvulling van het procesdossier
De verdediging heeft tot slot gevraagd het dossier aan te vullen met de bevindingen uit onderzoeken naar eventuele andere betrokkenen of opdrachtgevers.
De officier van justitie heeft op een eerdere zitting en in het recente schriftelijke standpunt toegezegd dat alle relevante bevindingen voor het onderzoek naar hetgeen [verdachte] ten laste is gelegd al zijn gevoegd in het dossier en, voorzover nodig, gevoegd zullen worden in het dossier. De rechtbank heeft geen aanwijzingen om daaraan te twijfelen. De rechtbank wijst daarom ook dit verzoek af.

Samenvattend

De rechtbank:
- draagt
de officier van justitieop uiterlijk op 15 april 2022
o de benoemingsbesluiten van alle deskundigen
aan het dossier toe te voegen.In die gevallen, waarin de rechter-commissaris de benoemingsbesluiten heeft genomen, dient eveneens de onderliggende motivering daartoe door de rechter-commissaris gevoegd te worden. In die gevallen waarin de officier van justitie de deskundige heeft benoemd, dient, voorzover dat niet blijkt uit het benoemingsbesluit, de vraag beantwoord te worden of de betreffende deskundige staat ingeschreven in het Nederlandse Register Gerechtelijk Deskundigen;
o voor zover uit de rapporten niet blijkt op welk terrein de deskundige deskundig is dienen de rapporten op dat punt
aangevuld te worden;
o een door het Openbaar Ministerie aan te wijzen officier van justitie
op naam een proces-verbaal van bevindingen te laten opmaken waaruit specifiek blijktof alle in het dossier onder nummer voorkomende officieren van justitie daadwerkelijk die hoedanigheid bezitten en
dat proces-verbaal van bevindingen aan het dossier toe te voegen;
o de daartoe meest geëigende politiebeambte(n)
op naam een proces-verbaal op te laten makenwaaruit moet blijken of alle in het proces- en BOB-dossier onder nummer voorkomende verbalisanten (inclusief de technische opsporingsambtenaren) bevoegde opsporingsambtenaren zijn, tot welk politie-onderdeel zij behoren en wat hun rang is, en
dat proces-verbaal aan het dossier toe te voegen;
  • draagt
  • draagt
  • stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, om de aan hem/haar hiervoor gerichte opdrachten te verrichten;
  • wijst de verzoeken van de verdediging af.
Deze beslissingen zijn op 11 maart 2022 genomen door:
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De schriftelijke stukken zijn als bijlage aan deze beslissing gehecht.