ECLI:NL:RBAMS:2022:1093

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
13/665007-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor oplichting en witwassen na in scène gezette gewapende overval op verzekeringsmaatschappijen

Op 10 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een 55-jarige man veroordeeld tot 180 dagen gevangenisstraf, waarvan 107 dagen voorwaardelijk, en 240 uur taakstraf. De man was beschuldigd van oplichting en witwassen in verband met een gewapende overval die hij samen met een medeverdachte in scène had gezet. Tussen 4 oktober 2016 en 16 januari 2017 heeft hij samen met anderen de verzekeringsmaatschappijen HDI Gerling, Delta Loyd, Reaal en Allianz Benelux opgelicht door een valse aangifte te doen en een valse schadeclaim in te dienen. De rechtbank oordeelde dat de man op listige wijze de verzekeraars heeft bewogen tot de afgifte van ongeveer 3,5 miljoen euro. Daarnaast heeft hij een valse aangifte gedaan van een gewapende overval, wetende dat deze niet had plaatsgevonden. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van het witwassen van 4,1 miljoen euro afgewezen, omdat de goederen niet als afkomstig uit een misdrijf konden worden aangemerkt. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de terugbetaling van het uitgekeerde bedrag door de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/665007-17 (Promis)
Datum uitspraak: 10 maart 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Neij en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.P. Plasman naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft ook kennis genomen van wat mr. J.P. Plasman als waarnemer voor de raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. A. Knol, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij in de periode van 4 oktober 2016 tot en met 16 januari 2017 samen met anderen verzekeraars HDI Gerling verzekeringen, Delta Loyd, Reaal en Allianz Benelux heeft opgelicht, door een gewapende overval op Diamond Point Holding B.V. en/of [naam B.V.] in scene te zetten, vervolgens een valse aangifte daarvan te doen bij de politie en ten slotte een valse schadeclaim in te dienen bij de verzekeraars (feit 1).
Daarnaast wordt hij verdacht van het samen met een ander witwassen van ongeveer 3,5 miljoen aan verzekeringsgelden en van ongeveer 4,1 miljoen aan (inkoopwaarde van de) goederen die uit de kluis van Diamond Point zijn meegenomen (feit 2).
Als derde feit is ten laste gelegd het doen van een valse aangifte.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd ten aanzien van de onder feit 1 en 3 tenlastegelegde feiten.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman partiële vrijspraak bepleit, namelijk van het witwassen van goederen die zijn meegenomen uit de kluisruimte op 9 november 2016. Er is een plan geweest om de overval in scene te zetten en de verzekering op te lichten maar er is geen sprake geweest van het medeplegen van het daarop volgende witwassen. Pas na voltooiing van het brondelict kan sprake zijn van witwashandelingen. Verdachte heeft na de overval geen enkele betrokkenheid bij of beschikkingsmacht over de goederen uit de kluisruimte gehad. Hij heeft geen witwashandelingen ten aanzien van de goederen verricht en ook geen substantiële bijdrage daaraan geleverd.
Ten aanzien van het tenlastegelegde witwassen van de schade-uitkering door de verzekeringsmaatschappij heeft de raadsman geen inhoudelijk verweer gevoerd. Hij heeft wel gesteld dat de periode dient te eindigen op 18 april 2017. Verdachte is toen aangehouden en er kan niet worden vastgesteld dat hij daarna nog witwashandelingen heeft verricht.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 9 november 2016 krijgt de politie een melding dat er een gewapende overval heeft plaatsgevonden in het pand van Diamond Point in Amstelveen, het bedrijf van verdachte [verdachte] . Ter plaatse treffen zij [verdachte] in de kluis aan, met duct tape aan zijn broek. Zij zien dat er van alles overhoop gehaald is. Verdachte [verdachte] doet de volgende dag aangifte bij de politie van diefstal met geweld/afdreiging, wederrechtelijke vrijheidsberoving, bedreiging en (zware) mishandeling. Hij heeft verklaard dat hij onderweg naar huis gestopt was voor een man die op de weg stond. Deze man bleek een vuurwapen te hebben en dwong hem terug te rijden naar het bedrijf. Daar heeft deze man, samen met anderen die ook naar het bedrijf waren gekomen, onder bedreiging van het vuurwapen [verdachte] gedwongen goederen uit zijn kluis af te staan, zo heeft [verdachte] verklaard.
Uiteindelijk hebben beide verdachten verklaard dat zij, op initiatief van [verdachte] , een overval in scene hebben gezet om de verzekering op te lichten. [medeverdachte] heeft voor de uitvoering daarvan hulp van anderen ingeschakeld. [medeverdachte] en die derden hebben met toestemming van [verdachte] goederen uit de kluis van het bedrijf van [verdachte] meegenomen. De schade-expert heeft in een eerste onderzoek vastgesteld dat de waarde van die goederen ongeveer 4,1 miljoen euro betrof. [verdachte] heeft aangifte gedaan bij de politie en vervolgens is er een schadeclaim bij de verzekering ingediend. De verzekeraars hebben daarna diverse voorschotten tot een totaalbedrag van ongeveer 3,5 miljoen euro aan het bedrijf van [verdachte] uitgekeerd. Met dit geld is door het bedrijf nieuwe voorraad gekocht.
3.3.1.
Feit 1 (oplichting)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte] de verzekeraars heeft opgelicht. Verdachte heeft dit ook bekend. Beide verdachten hebben verklaard dat het hun bedoeling was om de verzekering op te lichten. Zij wilden dat de verzekeraars geld zouden uitkeren waar het bedrijf geen recht op had. Zij hebben dat doel bereikt door een gewapende overval in scene te zetten, een valse aangifte te doen en een valse schadeclaim bij de verzekeraars in te dienen. De verzekeraars hebben in totaal ongeveer 3,5 miljoen aan voorschotten uitbetaald aan het bedrijf van [verdachte] . De rechtbank kwalificeert deze handelingen van verdachten als listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels en door deze handelingen zijn de verzekeraars bewogen tot afgifte van het geld.
Er is daarbij tijdens de gezamenlijke uitvoering sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de beide verdachten. Verdachten hebben niet alle handelingen gezamenlijk uitgevoerd, maar zij hebben ieder een substantiële bijdrage geleverd aan het strafbare feit. De rechtbank zal dan ook medeplegen van oplichting bewezen verklaren.
3.3.2.
Feit 2 (witwassen)
Voor een bewezenverklaring van witwassen moet - onder meer - komen vast te staan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ als bedoeld in artikel 420bis Sr. Hiervan is in beginsel pas sprake indien het genoemde voorwerp afkomstig is uit een misdrijf gepleegd voorafgaand aan de in bedoeld artikel genoemde delictsgedragingen. Er dient sprake te zijn van een oorzakelijk verband tussen enerzijds de wederrechtelijke onttrekking van een voorwerp aan de heerschappij van de rechthebbende (het gronddelict) en anderzijds de verkrijging van dat goed door de witwasser.
Verzekeringsgelden
Vast staat dat met de hiervoor bewezen verklaarde oplichting 3,5 miljoen euro van de verzekeraars afhandig is gemaakt (wederrechtelijk onttrokken aan de heerschappij van de verzekeraars in de hierboven bedoelde zin) en door verdachte is verkregen. Verdachte heeft het geld dus verworven en voorhanden gehad. Ook heeft hij dit uit eigen misdrijf verkregen geld omgezet door hiermee nieuwe voorraad te kopen. Bewezen is dus dat verdachte 3,5 miljoen euro heeft witgewassen in de zin van artikel 420bis sub b van het Wetboek van Strafrecht. Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte dit samen met een ander heeft gedaan, zodat de rechtbank medeplegen niet bewezen zal verklaren. De rechtbank zal het tenlastegelegde ook bewezen verklaren over de periode na de datum dat verdachte in voorarrest werd genomen, omdat de witwashandeling (de omzetting) voortduurde tot de datum dat het gehele bedrag aan de verzekeraars was terugbetaald.
Goederen uit kluis
De officier van justitie heeft in het requisitoir niet met zo veel woorden een gronddelict voor het witwassen van 4,1 miljoen euro aangewezen. Aangevoerd is dat dit de inkoopwaarde is van de goederen die bij de ‘overval’ zijn ‘weggenomen’. Vast staat echter dat deze overval op initiatief van verdachte in scene is gezet, en dus nep was, en dat verdachte de goederen uit de kluis vrijwillig aan de overvallers heeft afgestaan. Dit levert op zichzelf geen misdrijf op en in zoverre zijn de goederen dus ook niet wederrechtelijk aan de heerschappij van de rechthebbende (verdachte) onttrokken.
Evenmin kan worden geoordeeld dat de goederen uit de kluis afkomstig zijn van de verzekeringsfraude (feit 1), ook al staat vast dat de overval mede door verdachte en de ‘overvallers’ in scene is gezet om de verzekeraar te kunnen oplichten. In die zin moeten de goederen uit de kluis worden aangemerkt als voorwerpen ‘met behulp waarvan’ een misdrijf is begaan. Volgens vaste jurisprudentie zijn dergelijke voorwerpen niet reeds daardoor ‘afkomstig’ uit enig misdrijf.
De conclusie is dan ook dat de goederen uit de kluis niet kunnen worden aangemerkt als zijnde afkomstig uit enig misdrijf. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het (medeplegen van) witwassen van 4,1 miljoen euro.
3.3.3.
Feit 3 (valse aangifte)
Verdachte heeft op 10 november 2016 aangifte gedaan van wederrechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging en diefstal met geweld. In de periode daarna is hij nog een aantal maal als aangever gehoord. Op de momenten dat verdachte aangifte deed en als aangever zijn verklaringen aflegde, wist hij dat de strafbare feiten niet gepleegd waren. De rechtbank verklaart dan ook bewezen dat verdachte in de in de tenlastelegging genoemde periode valse aangifte heeft gedaan.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 4 oktober 2016 tot en met 16 januari 2017 in Nederland om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, Concordia Keizer en/of verzekeringsmaatschappijen HDI-Gerling verzekeringen N.V., Delta Loyd schadeverzekeringen N.V., Reaal schadeverzekeringen N.V. en/of Allianze Benelux N.V. heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 3,5 miljoen euro, zo heeft verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven – listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid met zijn medeverdachte een gewapende overval op het bedrijf Diamond Point Holding B.V. en/of [naam B.V.] en op verdachte [verdachte] in scene gezet en vervolgens van die in scene gezette overval aangifte gedaan bij de politie Amsterdam/Amstelland
en na deze in scene gezette overval een valse schadeclaim ingediend in de periode tussen 10 november 2016 tot en met 20 december 2016, waardoor Concordia Keizer en verzekeringsmaatschappijen HDI-Gerling verzekeringen N.V., Delta Loyd schadeverzekeringen N.V., Reaal schadeverzekeringen N.V. en Allianze Benelux N.V. werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
in de periode van 9 november 2016 tot en met 29 mei 2018 in Nederland een door de verzekering uitgekeerd geldbedrag van ongeveer 3,5 miljoen euro, afkomstig van de verzekering ter afhandeling van de ingediende schadeclaim, heeft verworven, voorhanden gehad en omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven bedrag onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
3.
in de periode van 10 november 2016 tot en met 6 december 2016 in Nederland aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van verbalisanten [verbalisant 1] , hoofdagent en [verbalisant 2] , aspirant en [verbalisant 3] , brigadier van de Nationale Politie opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van wederrechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging en/of afpersing en diefstal met geweld, gepleegd op 9 november 2016 in het bedrijf [naam B.V.] en/of Diamond Point B.V. ( [adres bedrijf] ).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om in de strafmaat rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, het feit dat de financiële gevolgen voor de verzekeraars beperkt zijn gebleven omdat het gehele bedrag door het bedrijf van verdachte is terugbetaald, en de wens van de huidige bestuurder van het bedrijf, de vader van verdachte, om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daarnaast heeft hij verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en het hele voorval al grote negatieve gevolgen voor verdachte en zijn familie heeft gehad. De raadsman heeft verzocht om te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, aan te vullen met een voorwaardelijke gevangenisstraf en/of een taakstraf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan oplichting. Zij hebben de verzekeringsmaatschappij opgelicht en daarvoor een gewapende overval in scene gezet, een valse aangifte gedaan en een valse claim ingediend bij de verzekeringsmaatschappij. Het vertrouwen dat verzekeraars in een aangifte bij de politie en in een opgave door verzekerden mogen stellen is hierdoor ernstig geschaad. Verdachte heeft er weliswaar geen van zijn werknemers bij betrokken en er zijn geen getuigen van het voorval geweest, maar verdachte is erg ver gegaan en heeft veel mensen laten schrikken. Verdachte heeft aanvankelijk geen openheid van zaken gegeven en heeft de mensen om hem heen in de veronderstelling laten verkeren dat er een gewapende overval had plaatsgevonden. Hierdoor heeft de politie ook, naar achteraf bleek onnodig, grootschalig onderzoek moeten verrichten. Verder heeft hij het uit de oplichting verkregen bedrag witgewassen. Witwassen is een ernstig feit dat bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit. Het leidt er immers toe dat uit misdrijf verkregen geld een schijnbaar legale herkomst krijgt, waarmee de integriteit van het financiële en economische verkeer wordt aangetast. Verdachte heeft tenslotte een valse aangifte gedaan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 31 januari 2022. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit door de rechter is veroordeeld.
De rechtbank houdt er in strafverminderende zin rekening mee dat verdachte heeft laten blijken dat hij het kwalijke van zijn handelen inziet en dat de verzekeraars het gehele uitgekeerde bedrag terug hebben gekregen.
De rechtbank constateert dat er sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Verdachte is op 18 april 2017 aangehouden en in verzekering gesteld. De redelijke termijn is op die datum aangevangen. Op 10 maart 2022 komt de rechtbank tot een vonnis. Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van bijna drie jaar. Het is niet duidelijk waarom de zaak zolang heeft stilgelegen. De rechtbank vindt dat deze overschrijding matiging van de hierna te vermelden straf tot gevolg moet hebben.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Hoewel de ernst van het feit in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, zal de rechtbank, gelet op het voorgaande, aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die de duur van zijn voorarrest overschrijdt. De verdachte hoeft dus niet terug de cel in. Wel zal de rechtbank aan verdachte, bovenop de 73 dagen dat hij in voorarrest heeft gezeten een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van 107 dagen. Dit voorwaardelijke deel dient als stok achter de deur voor verdachte om niet nogmaals de fout in te gaan en om de ernst van het feit te benadrukken. Daarnaast wordt aan verdachte de maximale taakstraf opgelegd. Dat komt dus neer op een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 107 voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar en een taakstraf van 240 uren.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
De vordering
De benadeelde partij [naam B.V.] vordert € 512.500,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Namens de benadeelde partij treedt de bestuurder van Diamond Point Holding B.V. op, de heer [naam bestuurder] . Diamond Point Holding is de enig aandeelhouder van [naam B.V.] Ter zitting heeft de raadsman toegelicht dat de achtergrond van de vordering gelegen is in de ontnemingsvordering. Bij ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel wordt een bedrag aan de Staat betaald in plaats van aan de benadeelde partij, terwijl die de schade heeft geleden. De verdachte zal zich op het standpunt stellen dat er geen reden is om tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel te komen, maar als er betaald moet worden dient dat te gebeuren aan de benadeelde partij.
9.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering omdat Duplex B.V. de enig aandeelhouder is van Diamond Point B.V. en, uit de informatie die nu beschikbaar is, het erop lijkt dat verdachte de enig aandeelhouder is van Duplex B.V. Dat zou betekenen dat verdachte indirect aan zichzelf betaalt.
9.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen deze vordering.
9.4.
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij heeft de vordering, zo begrijpt de rechtbank, voorwaardelijk ingesteld, namelijk voor zover de tegen verdachte ingestelde ontnemingsvordering wordt toegewezen. De rechtbank wijst gelijktijdig met dit vonnis in de strafzaak ook vonnis in de ontnemingszaak. Bij dat vonnis zal de vordering tot ontneming worden afgewezen. Bij die stand van zaken is er geen grond meer voor de vordering van de benadeelde partij.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 55, 57, 188, 326, 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1: medeplegen van oplichting;
2: witwassen;
3: aangifte doen dat een strafbaar feit is gepleegd, wetende dat het niet gepleegd is.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 107 (honderdzeven) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 1 (één) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen.
Verklaart [naam B.V.] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C.J. Klaver, voorzitter,
mrs. G.M. van Dijk en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Steenbakkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 maart 2022.