ECLI:NL:RBAMS:2022:1091

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
13/332725-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van ISD-maatregel na winkeldiefstal van Zwitsal producten

Op 11 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 december 2021 te Amsterdam een winkeldiefstal heeft gepleegd van Zwitsal producten ter waarde van € 58,78 bij Action. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een onderzoek op de terechtzitting van 25 februari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. B.Y. de Boer, de vordering heeft gedaan en de verdachte en zijn raadsman, mr. C. Verrillo, hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het ten laste gelegde feit bewezen is, op basis van de aangifte, camerabeelden en de bekennende verklaring van de verdachte.

De rechtbank heeft vervolgens de strafbaarheid van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd krijgt voor de duur van twee jaar. De verdediging heeft verzocht om geen ISD-maatregel op te leggen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de ISD-maatregel noodzakelijk is om de recidive van de verdachte te stoppen en de maatschappij te beschermen.

De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die geen recht heeft op sociale voorzieningen in Nederland en geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest, en heeft overwogen dat binnen deze maatregel gewerkt kan worden aan de verslavingsproblematiek van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/332725-21
Datum uitspraak: 11 maart 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de penitentiaire inrichting [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.Y. de Boer en van wat verdachte en zijn raadsman mr. C. Verrillo naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 10 december 2021 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal van Zwitsal producten (ter waarde van € 58,78) bij Action.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte ten laste gelegde kan worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op grond van de aangifte, de omschrijving van de camerabeelden en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 januari 2022 het ten laste gelegde is bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen - waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn opgenomen - bewezen dat verdachte
op 10 december 2021 te Amsterdam een hoeveelheid Zwitsal producten ter waarde van 58,78 euro, die toebehoorden aan winkelbedrijf Action (filiaal [locatie] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (
hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar zonder aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan verdachte geen ISD-maatregel op te leggen, omdat dit neer zou komen op een lange, kale detentieperiode. In plaats daarvan heeft de raadsman verzocht een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest aan verdachte op te leggen met daarnaast een forse voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur. Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank in overweging gegeven de ISD-maatregel voorwaardelijk op te leggen. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht van een eventueel op te leggen ISD-maatregel af te trekken.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Dit is een hinderlijk feit en verdachte geeft met dit gedrag blijk geen respect te hebben voor het eigendom van anderen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 14 januari 2022, opgemaakt door [persoon] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Betrokkene kwam in Nederland in april 2016 voor het eerst in aanraking met justitie. Er is sprake van een delictpatroon betreffende vermogensdelicten en een direct verband tussen het gebruik van heroïne en het plegen van delicten. Er lijkt beperkt sprake van probleembesef. Betrokkene voldoet aan de zogenaamde ‘harde’ ISD-criteria. In juni 2020 werd door GGZ Reclassering Inforsa gesteld dat betrokkene eveneens aan de zachte ISD-criteria voldeed. Dit omdat, ondanks meerdere pogingen vanuit de reclassering om betrokkene te begeleiden, er geen verdere mogelijkheden meer werden gezien binnen een drangkader.
Er is sprake van instabiliteit op een groot aantal leefgebieden. Betrokkene beschikt niet over eigen huisvesting, heeft geen werk/inkomen en er is geen steunend netwerk. De reclassering ziet op dit moment geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken. Het ontbreekt betrokkene aan enige basis op de diverse leefgebieden (huisvesting, inkomen, werk, geldig ID-bewijs, zorgverzekering), waardoor wij voorwaarden niet uitvoerbaar achten.
Er sprake is van ernstige (onbehandelde) verslavingsproblematiek. Betrokkene kan in Nederland geen aanspraak maken op de sociale voorzieningen. Hierdoor is het voor betrokkene zeer moeilijk om hulp te krijgen voor zijn verslavingsproblemen en om daadwerkelijk een bestaan op te bouwen in Nederland. Het lijkt betrokkene aan vaardigheden te ontbreken om zijn problemen het hoofd te bieden en er is geen steunend vangnet. Wij hebben bedenkingen bij behandeling in een ambulant kader gelet op de middelenproblematiek en aangezien eerder opgelegde hulpverlening niet van de grond kwam en er ook nu geen stabiliteit is op de leefgebieden.
Gelet op de ernstige (onbehandelde) verslavingsproblematiek is een klinisch traject geïndiceerd. Echter, gelet op de specifieke situatie en status van betrokkene is uitzicht op een klinisch traject niet aannemelijk. Een ISD-traject kan in de praktijk betekenen dat betrokkene lange tijd in detentie verblijft alvorens hij uiteindelijk geplaatst zal worden in een verslavingskliniek (dan wel tussentijds Nederland wordt uitgezet). Concluderend stellen wij dat behandeling/hulpverlening in een ambulant kader niet haalbaar noch toereikend is om recidive te voorkomen. Een klinisch traject is geïndiceerd maar zou meer kans van slagen hebben in het land van herkomst. De verslavingszorg in Polen is van vergelijkbaar niveau als dat in Nederland en betrokkene kan tijdens zijn re-integratie in Polen, in tegenstelling tot in Nederland, wel gebruik maken van sociale voorzieningen.
De rechtbank stelt vast dat aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 24 januari 2022 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan het begaan van onderhavig feit meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Uit het strafblad van verdachte blijkt ook dat is voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal van de door verdachte begane soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft ten slotte acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft geen recht op sociale voorzieningen in Nederland, hij heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en hij beschikt niet over een dagbesteding. Verdachte heeft aangegeven dat hij op eigen initiatief van het gebruik van verdovende middelen kan afkomen en dat hij terug kan keren naar Almelo en daar kan werken en verblijven.
Gelet op de middelen waaraan verdachte verslaafd was voor zijn detentie, de intensiteit van deze verslaving en het gebrek aan een vaste woon- of verblijfplaats en dagbesteding heeft de rechtbank er te weinig vertrouwen in dat verdachte weerstand weet te bieden aan zijn middelenproblematiek. De rechtbank vindt het dan ook niet waarschijnlijk dat verdachte zelfstandig van zijn verslaving af zal komen en een leven in Nederland kan opbouwen. De ISD-maatregel is nodig om de aanhoudende recidive van verdachte te stoppen ter bescherming van de maatschappij. De rechtbank zal de officier van justitie op dit punt van de vordering dan ook volgen.
Ten aanzien van de duur van de ISD-maatregel overweegt de rechtbank als volgt. Nu verdachte geen aanspraak zal kunnen maken op sociale voorzieningen, bestaan er geen reële mogelijkheden voor extramurale resocialisatie. De reclassering acht een klinische behandeling geïndiceerd. De rechtbank ziet daarom aanleiding om aan verdachte de ISD-maatregel op te leggen voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank geeft in overweging dat binnen de ISD-maatregel kan worden gewerkt aan het motiveren van verdachte tot terugkeer naar Polen alwaar een klinische behandeling van de verslaving van verdachte volgens de reclassering meer kans van slagen zal hebben. Daarnaast kan ook binnen de ISD-maatregel een start worden gemaakt met behandeling van de verslavingsproblematiek van verdachte.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
twee (2) jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. S. Djebali en E. Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 maart 2022.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[…]