8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging. Zij heeft gedurende een langere periode een zeer ernstige inbreuk op de privacy van het slachtoffer - haar ex-vriend - gemaakt. Het zwaartepunt van deze inbreuk ligt bij het verspreiden van zeer persoonlijke en gevoelige filmpjes onder familieleden en kennissen van het slachtoffer. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat zij de goede naam van het slachtoffer op deze manier heeft beschadigd en de verhouding van hem met zijn familieleden onder druk heeft gezet. Ook heeft zij hem gedurende de maanden nadat hun relatie was beëindigd intensief gevolgd en hem beledigende en bedreigende berichten gestuurd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 6 mei 2021. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het psychologisch Pro Justitia rapport van 3 december 2021 betreffende verdachte, opgemaakt door mr. drs. R.A. Sterk, Psycholoog. Hieruit blijkt onder meer het volgende:
Verdachte heeft zich tegenover de psycholoog niet willen uitlaten over bepaalde zaken, omdat deze emotioneel te belastend voor haar waren. Haar slachtofferschap binnen de relatie met de aangever, zoals zij die heeft ervaren, stond in het contact met onderzoeker zozeer op de voorgrond, dat aspecten van mogelijk daderschap niet bespreekbaar waren.
Er is bij verdachte sprake van een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en van intellectuele capaciteiten op tenminste zwakbegaafd niveau. Mogelijk is er sprake van overige psychische problematiek, maar hierop is, door de beperkingen van het onderzoek, onvoldoende zicht verkregen. Van bovengenoemde psychische problematiek was sprake ten tijde van het tenlastegelegde. Verdachte beschrijft een pathologische relatie, waarin zij onvoldoende in staat was om zich als gelijke op te stellen en om zich in voldoende mate te kunnen verweren. Het gevolg van deze pathologische relatie voor verdachte is onder andere dat zij lijdt aan PTSS. Deze stoornis is meerdere keren vastgesteld en zij wordt hiervoor behandeld. Indien het tenlastegelegde bewezen wordt verklaard, is het waarschijnlijk dat de PTSS heeft doorgewerkt in het gedrag van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. Zij voelt zich slachtoffer van aangever en zij voelt zich door hem afgewezen. Als gevolg van de relatieproblemen heeft zij forse psychische problematiek ontwikkeld. Het is voorstelbaar dat het tenlastegelegde een uiting is geweest binnen een pathologische relatie van haar frustratie en woede, welke zij als gevolg van haar PTSS niet goed kon beheersen.
Er is, met in achtneming van de beperkingen van het onderzoek, een verband geconstateerd tussen de gediagnostiseerde psychische problematiek en het tenlastegelegde, indien bewezen. Tezamen met het feit dat verdachte niet in staat kan worden geacht om zelfstandig verandering te kunnen brengen in de geconstateerde psychische problematiek, wordt de kans op herhaling vanuit psychopathologisch perspectief als verhoogd ingeschat, indien verdachte binnen de relatieproblematiek blijft hangen en niet wordt behandeld. De mate van verhoging valt niet goed te bepalen, omdat niet goed zicht is verkregen op de aard van de psychische problematiek. Centraal in deze verhoogde kans op herhaling staat de PTSS en mogelijk overige psychische problematiek, waar geen goed zicht op is verkregen. De kans op herhaling op korte termijn is met name aanwezig wanneer de verbroken relatie van verdachte met aangever nog op een bepaalde manier wordt voortgezet. Hier lijkt momenteel echter geen sprake van en de kans op herhaling op korte termijn lijkt dan ook in praktische zin, door veranderde situationele omstandigheden, fors afgenomen en momenteel als laag ingeschat. De kans op herhaling op langere termijn is mogelijk verhoogd indien verdachte opnieuw terecht zou komen in een ongelijkwaardige, op termijn mogelijk destructieve relatie. Er is onvoldoende informatie verkregen om op een betrouwbare manier een risicotaxatie instrument te gebruiken.
Ten aanzien van de geconstateerde psychische problematiek is vanuit forensisch oogpunt behandeling geïndiceerd. Verdachte krijgt momenteel behandeling voor haar PTSS aangeboden. Binnen deze behandeling zou naast de reeds gestelde behandeldoelen, op termijn specifiek aandacht kunnen uitgaan naar het constructief leren omgaan met gevoelens van boosheid en afwijzing en het voorkomen van het aangaan van ongelijkwaardige, op termijn mogelijk destructieve relaties. Verdachte heeft al veel behandeling aangeboden gekregen, afgaand op de verkregen informatie van derden, onder andere voor borderline persoonlijkheidsproblematiek, maar indien het tenlastegelegde bewezen wordt geacht, zou aanvullende behandeling voor bovengenoemd door onderzoeker gesuggereerd behandeldoel nog zinvol zijn.
Geadviseerd wordt om voornoemde behandeling, teneinde verdachte optimaal te motiveren, als bijzondere voorwaarde bij een (deels)voorwaardelijk strafdeel op te leggen. De reclassering zou verdachte kunnen begeleiden en zou tevens toe kunnen zien op het handhaven van de voorwaarden.
De rechtbank neemt de conclusies ten aanzien van de mate van toerekenbaarheid over en maakt die tot de hare. Dit houdt in dat zij verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht voor het bewezen verklaarde feit.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 3 juni 2021, opgemaakt door [persoon 6], en de aanvulling van 21 februari 2022, opgemaakt door [persoon 5]. Hieruit blijkt onder meer het volgende:
Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld en de risico’s op letselschade en onttrekken aan voorwaarden als laag. Ook na kennis genomen te hebben van de Pro Justitia rapportage, ziet de reclassering geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. De reclassering acht het niet wenselijk, gezien het emotionele welzijn van verdachte, om de begeleiding en behandeling onderdeel te maken van een reclasseringstraject. Het goedlopende zorgtraject zou mogelijk stagneren. Dit wordt bevestigddoor de begeleiding en de behandelaar van Amsta.
Hoewel de rechtbank begrip heeft voor het advies van de psycholoog tot aanvullende behandeling, deelt de rechtbank de opvatting van de reclassering dat het huidige zorgtraject mogelijk zal stagneren als aan verdachte toezicht door de reclassering wordt opgelegd. Dit zal haar mogelijk overvragen. Aan verdachte zullen dan ook geen bijzondere voorwaarden worden opgelegd.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat dient te worden afgeweken van de eis van de officier van justitie, omdat de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte sterker tot uitdrukking dient te komen in de op te leggen straf. Daarnaast is het de rechtbank duidelijk geworden dat het tussen verdachte en het slachtoffer van beide kanten is geëscaleerd, met name toen de relatie (die zeker aan het einde een destructief karakter had) was geëindigd. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf niet passend, ook niet in voorwaardelijke zin. Gezien de ernst van het feit zal aan verdachte echter wel een taakstraf voor de maximale duur van 240 uren worden opgelegd, waarvan een aanzienlijk deel voorwaardelijk.
De rechtbank ziet geen reden om op dit moment een contactverbod met het slachtoffer op te leggen. Het is de rechtbank niet gebleken dat verdachte nog contact wil of heeft gezocht met het slachtoffer, terwijl er al ruim twee jaren zijn verstreken sinds de bewezen verklaarde periode waarin verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging.