Op 11 januari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de WOZ-waarde van een woning in Amsterdam. Eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 334.000, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld in een beschikking van 31 augustus 2020. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en dat deze op € 297.000 vastgesteld diende te worden. De heffingsambtenaar had het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde.
Tijdens de zitting op 13 december 2021 werd eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de heffingsambtenaar ook een gemachtigde en een taxateur had meegenomen. Eiser voerde aan dat de heffingsambtenaar ten onrechte geen erfpachtcorrecties had verstrekt in de bezwaarfase, maar de rechtbank oordeelde dat eiser in zijn bezwaar niet specifiek om deze informatie had verzocht, waardoor er geen sprake was van schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ.
De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De transactieprijs van de woning werd als goede basis voor de waardebepaling gezien, en de rechtbank oordeelde dat de door eiser aangevoerde gronden over de vergelijkingsobjecten niet tot een andere conclusie leidden. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.