ECLI:NL:RBAMS:2022:1061

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
13/022289-21 (A), 13/323481-21 (B) en 23/000930-20 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor belaging, smaad en bedreiging in het kader van jeugdzorgkwesties

Op 9 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een 50-jarige man veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, onder meer voor belaging en smaad. De man had van juni 2019 tot september 2021 herhaaldelijk beledigende e-mails gestuurd naar medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming, waarin hij hen beschuldigde van corruptie en kindermisbruik. De rechtbank oordeelde dat zijn gedrag een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers vormde. De man had ook bedreigingen geuit aan een van de slachtoffers, wat leidde tot een veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank vond de bewezenverklaarde feiten ernstig, vooral gezien de impact op de slachtoffers en de maatschappelijke rol van de betrokken instanties. De man had eerder al een voorwaardelijke straf opgelegd gekregen voor soortgelijke feiten, wat de rechtbank als zorgwekkend beschouwde. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling, om recidive te voorkomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.022289.21 [verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/022289-21 (A), 13/323481-21 (B) en 23/000930-20 (TUL)
Datum uitspraak: 9 maart 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 februari 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.P. Sholeh en van wat de raadsman van verdachte, mr. H.J.J. Hendrikse, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
1. Belaging van aangevers 327643 (bekend onder het pseudoniem [naam 1] ) en 379144 (bekend onder het pseudoniem [naam 2] ), in de periode van 14 juni 2019 tot en met 26 augustus 2020
Subsidiair: dwang ten aanzien van aangevers 327643 (bekend onder het pseudoniem [naam 1] ) en 379144 (bekend onder het pseudoniem [naam 2] ), op 26 augustus 2020
Meer subsidiair: poging tot dwang ten aanzien van aangevers 327643 (bekend onder het pseudoniem [naam 1] ) en 379144 (bekend onder het pseudoniem [naam 2] ), op 26 augustus 2020
2. Smaad(schrift) tegen aangevers 327643 (bekend onder het pseudoniem [naam 1] ) en 379144 (bekend onder het pseudoniem [naam 2] ), beiden kernfunctionarissen van het Landelijk Hoogrisico Expertiseteam van de Raad voor de Kinderbescherming in de periode van 14 juni 2019 tot en met 26 augustus 2020
Subsidiair: belediging van aangevers 327643 (bekend onder het pseudoniem [naam 1] ) en 379144 (bekend onder het pseudoniem [naam 2] ), beiden kernfunctionarissen van het Landelijk Hoogrisico Expertiseteam van de Raad voor de Kinderbescherming in de periode van14 juni 2019 tot en met 26 augustus 2020
3. dwang ten aanzien van [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] , op 26 augustus 2020
Subsidiair: poging tot dwang ten aanzien van [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] , op 26 augustus 2020
4. Smaad(schrift) tegen [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] op 26 augustus 2020
Subsidiair: belediging van [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] op 5 maart 2020 en op 26 augustus 2020
Zaak B
1. Bedreiging van [naam 6] op 3 juni 2021
2. Smaad(schrift) tegen [naam 6] op 3 september 2021
Subsidiair: belediging van [naam 6] op 3 september 2021
3. Smaad(schrift) tegen Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering op 3 september 2021
Subsidiair: belediging van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering op 3 september 2021
De tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ibij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte de in zaak A onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair en in zaak B onder 1, 2 primair, en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Verdachte ontkent en betwist de e-mailberichten te hebben verstuurd.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt de in zaak A onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair en in zaak B onder 1, 2 primair, en 3 primair ten laste gelegde feiten bewezen. De rechtbank overweegt over het bewijs het volgende.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zijn e-mailadres [e-mailadres] is. De rechtbank stelt vast dat dit e-mailadres het enige e-mailadres is waarmee verdachte door de jaren heen heeft gecommuniceerd. Dat verdachte zonder onderbouwing ontkent dat hij de e-mailberichten heeft gestuurd is voor de rechtbank onvoldoende om te twijfelen aan de conclusie dat de e-mailberichten door hem zijn verzonden. De rechtbank verwerpt het verweer.
Zaak A onder 1 primair (belaging van [naam 1] en [naam 2] )
Voor belaging ex artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet er sprake zijn van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Of aan dit vereiste is voldaan hangt af van de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, in combinatie met de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat het versturen van een groot aantal e-mailberichten over een periode van meer dan een jaar, waarbinnen op bepaalde momenten met hoge frequentie e-mails soms zelfs op een zelfde dag aan de slachtoffers werden verzonden, een inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levens van aangevers. De teksten van de mails waren herhaaldelijk van aanstootgevende aard. En de rechtbank stelt vast dat verdachte voor de verzending van dit type mails recent al eerder is veroordeeld. Desondanks ging verdachte met de verzending van de mails op grote schaal en soms erg dicht op elkaar door. Dat dergelijk gedrag deze uitwerking heeft is een feit van algemene bekendheid, maar blijkt tevens uit de aangiften van aangevers.
Zaak A onder 2 primair (smaadschrift tegen [naam 1] en [naam 2] )
Voor een bewezenverklaring van smaadschrift is onder meer vereist dat sprake is van ‘telastlegging’ van een ‘bepaald feit als bedoeld in artikel 261 Sr. Daarvan is sprake, indien het feit geschikt is om iemands integriteit aan te tasten en dat het op een zodanige wijze door de verdachte is tenlastegelegd dat het een duidelijk te onderkennen concrete gedraging van een ander aanwijst. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat het begrip ‘feit’ in de betekenis van art. 261 Sr een als misdrijf te kwalificeren gedraging moet inhouden.
Aan die eis van voldoende bepaaldheid is in dit geval voldaan. In de periode van 14 juni 2019 tot en met 26 augustus 2020 heeft de verdachte e-mailberichten verstuurd naar instanties en medewerkers van instanties waarin hij aangevers corrupte ambtenaren en kindermishandelaren noemt en een verband legt tussen aangevers en kindermisbruik. De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte gedane beschuldigingen, in samenhang gelezen, een duidelijk te onderkennen concrete gedraging van aangevers aanwijst.
Zaak A onder 3 primair (wederrechtelijke dwang tegen [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] )
De rechtbank is van oordeel dat uit de aard en strekking van de e-mailberichten blijkt dat verdachte door middel van feitelijkheden en smaadschrift en door middel van bedreiging met een smaadschrift heeft geprobeerd de slachtoffers te dwingen iets te doen en dat zijn opzet ook daarop was gericht. Verdachte heeft op 26 augustus 2020 aan [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] meerdere e-mails gestuurd met het doel dat zijn (stief)dochter bij hem zou worden teruggeplaatst. In de e-mails heeft verdachte kenbaar gemaakt dat als niet aan zijn wens zou worden voldaan hij onder meer de huisadressen van de slachtoffers openbaar zou maken en hun foto’s en namen online zou plaatsen onder ‘shockvideo’s’, video’s van verkrachtingen, video’s van doodgeslagen beesten en dat hun carrières zouden worden verwoest.
Zaak A onder 4 primair (smaadschrift tegen [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] )
Op 26 augustus 2020 heeft de verdachte verschillende e-mailberichten verstuurd naar instanties en medewerkers van instanties waarin hij aangevers corrupte ambtenaren noemt en een verband legt tussen aangevers en kindermishandeling en kindermisbruik. De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte gedane beschuldigingen, in samenhang gelezen, een duidelijk te onderkennen concrete gedraging van aangevers aanwijst.
Zaak B onder 1 (bedreiging van [naam 6] )
Vast staat dat verdachte op 3 juni 2021 een e-mail heeft gestuurd aan de werkgever van [naam 6] en aan meerdere ontvangers. De e-mail bevatte een link naar een geluidsfragment. Aan het einde van het geluidsfragment zegt verdachte dat hij [naam 6] zal vermoorden. Deze doodbedreiging heeft [naam 6] ook bereikt.
Zaak B, onder 2 primair (smaadschrift tegen [naam 6] )
Op 3 september 2021 heeft verdachte een podcast online gepubliceerd waarin hij aangeefster een kindermishandelaar noemt. De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte gedane beschuldiging, in samenhang gelezen, een duidelijk te onderkennen concrete gedraging van aangeefster aanwijst.
Zaak B, onder 3 primair (smaadschrift tegen Leger des Heils)
In de hiervoor genoemde podcast legt verdachte een verband tussen het Leger des Heils en het zijn van een internationale criminele organisatie die zich bezig houdt met de handel in kinderen, het kidnappen van kinderen, kinderarbeid, kindermishandeling, kinderverkrachting en kindermisbruik. De rechtbank is ook in dit geval van oordeel dat de door verdachte gedane beschuldigingen, in samenhang gelezen, een duidelijk te onderkennen concrete gedraging van aangeefster aanwijst.
De rechtbank overweegt verder dat er ten aanzien van de feiten in zaak B onder 2 primair en 3 primair sprake is van eendaadse samenloop, omdat het in de in beide feiten bewezenverklaarde gaat om één en dezelfde gedraging van verdachte.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn opgenomen, bewezen dat:
Zaak A
Feit 1, primair
in de periode van 14 juni 2019 tot en met 26 augustus 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, wederrechtelijk, stelselmatig, opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders
persoonlijke levenssfeer, te weten die van aangever 3527643 (bekend onder het pseudoniem [naam 1] ) en aangever 3791444 (bekend onder het pseudoniem [naam 2] ) door:
- voornoemde [naam 1] en [naam 2] met grote regelmaat (ongewenst) e-mailberichten te sturen en
- voornoemde [naam 1] grote regelmaat (ongewenst) te bellen
met het oogmerk die aangevers te dwingen iets te doen en/of vrees aan te jagen
Feit 2, primair
in de periode van 14 juni 2019 tot en met 26 augustus 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk de eer en de goede naam van aangever 3527643 (bekend
onder het pseudoniem [naam 1] ) en aangever 3791444, (bekend onder het
pseudoniem [naam 2] ), beiden kernfunctionarissen van het Landelijk Hoogrisicio
Expertiseteam van de Raad van de Kinderbescherming, gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften verspreid, immers heeft verdachte e-mailberichten verstuurd met daarin beledigende teksten over voornoemde aangevers naar meerdere personen/instanties/medewerkers van instanties (waaronder: Stichting Leger des Heils, de Telegraaf, Bureau Integriteit, leerplicht ambtenaren, artsen, schoolbestuurders, advocaten, de kinderombudsman) met -zakelijk weergegeven-:
- " corrupte ambtenaren",
- " pedofielenvriendje",
- " jeugdkruisvaarders",
- " jodenhater",
- " [naam 1] is een sadist"
- ",
- " [naam 1] is een specialistische pooier",
- " dat deed ik niet dom MBO kind",
- " daar werken [naam 1] pedo en pedo [naam 2] heel hard aan",
- " pedo-hoer: listen up. Je kunt maar beter een getekende video verklaring van [naam kind] krijgen waar dat in staat. Anders vreet ik je baan op",
- " koop een fokking plaswekker, pedofielenvriendje"
- “ ze is een zeloot, net als jij”,
- “ Fuck You”,
- “ Pedofielen en kindermishandelaars. Net als [naam 1] , [naam 7] en [naam 2] ",
- “ Je moet Altra, Jeugdzorg, de Raad en Spirit dan ook zien als “specialistische pooiers””,
- “ [naam 1] is een pedofielenvriendje die daders beschermd en slachtoffers vervolgd.”,
- “
Feit 3, primair
op verschillende tijdstippen op 26 augustus 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, anderen, te weten [naam 3] en of [naam 4] en [naam 5] , (telkens) door (bedreiging met) smaadschrift, (bedreiging met) geweld en/of door één of meer andere feitelijkheden, die
voornoemde personen wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, te weten het terugplaatsen van het (stief)kind bij de heer [verdachte] door (telkens) met voormeld oogmerk aan deze voornoemde personen duidelijk te maken per e-mail dat wanneer zij niet aan de wens van [verdachte] zouden voldoen, waaronder het terugplaatsen van zijn (stief)kind, huisadressen van voornoemde personen openbaar zouden worden gemaakt en namen en foto’s van voornoemde personen online worden geplaatst onder ‘shock video’s’ en/of verkrachting en en/of doodgeslagen beesten video’s en/of de carrières van voornoemde personen zouden worden verwoest.
Feit 4, primair
op verschillende tijdstippen op 26 augustus 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk de eer en de goede naam van [naam 3] en [naam 4] en [naam 5] , heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften verspreid, immers heeft
verdachte e-mailberichten verstuurd met daarin beledigende teksten over voornoemde aangevers naar meerdere personen/instanties/medewerkers van instanties (waaronder: Stichting Leger des Heils, Bureau Integriteit, Rechtbank Amsterdam, Openbaar Ministerie, leerplicht ambtenaren, schoolbestuurders, advocaten, de kinderombudsman)
met daarin:
- “ je bent nu allemaal formeel betrokken bij kindermishandeling en incest”
- " corrupte ambtenaren"
Zaak B
Feit 1
op 3 juni 2021 te Amsterdam [naam 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, door die voornoemde [naam 6] , middels een geluidsfragment in een e-mail, dreigend
de woorden toe te voegen: "Ik zweer het je, al is het het laatste wat ik doe. Ik vermoord [naam 6] met mijn blote motherfucking handen. Kankerwijf. Dood ga je, pleurishoer"
Feit 2, primair
op 3 september 2021 te Amsterdam opzettelijk, de eer en de goede naam van [naam 6] heeft aangerand, door tenlastelegging van bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften verspreid, immers heeft verdachte met voormeld doel via internet (op de website spotify.com en/of podcastaddict.com en/of podcast.google.com) een openlijk toegankelijke podcast gepubliceerd met verscheidene beledigende teksten waarin die voornoemde [naam 6] met naam en toenaam wordt genoemd, met de inhoud (onder andere):
“Bij het Leger des Heils werkt een echt vies vies beest, werkt daar. Dat vieze beest heet [naam 6] . Mevrouw [naam 6] is ja, niet helemaal goed bij haar hoofd en zij is dus degene, die mijn kind in dat kamp heeft geplaatst. [naam 6] heeft zes maanden bijna van mijn dochters leven verwoest en wij zijn bezig met een strafrechtzaak tegen mevrouwtje [naam 6] , want mevrouwtje [naam 6] is een kindermishandelaar. Er zijn een hele hoop andere dingen mis met deze mevrouw, daar ga ik het de aankomende podcasts een beetje over hebben, want na heel veel werk en heel veel vrijwilligers en heel veel klokkenluiders, kunnen we nu eindelijk na maanden gedoe haar misdaden een beetje in kaart brengen.”
Feit 3, primair
op 3 september 2021 te Amsterdam opzettelijk, de eer en de goede naam van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (hierna: LJ&R) heeft aangerand, door
tenlastelegging van bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften verspreid, immers heeft verdachte met voormeld doel via internet (op de website spotify.com en podcastaddict.com en podcast.google.com) een openlijk toegankelijke podcast gepubliceerd met verscheidene beledigende teksten waarin die voornoemde LJ&R met naam wordt genoemd, met de inhoud (onder andere):
- “ Het Leger des Heils zit tot aan hun nek in de christelijke pedofilie schandalen. Het
Leger des Heils heeft miljoenen, ja dat horen jullie goed, miljoenen kinderen mishandeld vanaf 1945 tot en met nu in meer dan 22 landen.( ... ) En dan typ ik in Salvation Army plus ChildAbuse en dan krijg ik 10,6 miljoen zoekresultaten.” en
- “ Met andere woorden: je kunt met een zekere betrouwbaarheid zeggen dat het Leger des Heils waarschijnlijk wereldwijd tussen 1945 en nu 10,6 miljoen kinderen heeft mishandeld en verkracht. Laat dat aantal een beetje tot je doordringen. Ik kan het je nog leuker vertellen. Hier in Nederland heeft het Leger des Heils meer kinderen mishandeld en verkracht dan de Gestapo of de SS tijdens de bezetting van Nederland.” en
- “ Het is mijn mening dat het Leger des Heils een internationale criminele organisatie van pedofielen is. Deze internationale criminele organisatie van pedofielen, ja god, je zou denken je gaat met ze naar het internationale strafhof.” en
- “ Dus met het Leger des Heils zou je naar het Europese Hof kunnen waar je deze organisatie kunt beschuldigen van wat ze zijn: een internationale criminele organisatie, die zich bezighoudt met het verhandelen van kinderen, het kidnappen van kinderen, kinderarbeid, kindermishandeling, en inderdaad kinderverkrachting en misbruik van kinderen. Overal waar het Leger des Heils iets te maken heeft met kinderen worden kinderen mishandeld en verkracht.”
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
De raadsman heeft zich met een beroep op de vrijheid van meningsuiting op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verstuurde e-mailberichten een overwegend sarcastisch karakter hebben waarvan de inhoud door verdachte wordt aangeduid als ‘trollen’ met als doel een karikatuur te vormen van een persoon en een situatie. De toonzetting van de e-mailberichten is overwegend spottend van aard. Op deze wijze wil verdachte aandacht vragen voor de problematiek die hij ervaart met jeugdzorg.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Het onder meer in artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting staat aan een veroordeling voor smaadschrift (artikel 216 Sr.) in de weg als zo een veroordeling een op grond van artikel 10 lid 2 EVRM toegelaten – te weten een bij de wet voorziene, een gerechtvaardigd doel dienende en daartoe een in een democratische samenleving noodzakelijke – beperking van de vrijheid van meningsuiting vormt.
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van een uitlating moet worden gekeken naar de bewoordingen van die uitlating en de context waarin zij is gedaan. Daarbij moet worden beoordeeld of de uitlating een bijdrage kan leveren aan het publieke debat en of de uitlating niet onnodig grievend is.
Over de uitlatingen tegen de [naam 2] , [naam 1] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] oordeelt de rechtbank dat deze uitlatingen specifiek op de persoon zijn gericht zoals onder meer blijkt uit de volgende teksten “
Ik vermoord [naam 6] met mijn blote motherfucking handen. Kankerwijf. Dood ga je, pleurishoer”en “
Ik ga net zolang door met 'schade aanrichten' (lees: persoonlijk leed door alias [naam 2] en [naam 1] delen met wie ik maar wil) tot ik mijn kind terugzie”. Omdat de uitlatingen van verdachte evident op de persoon gericht zijn, dragen zij niet bij aan het publieke debat. Voorts zijn de uitlatingen onnodig grievend. De rechtbank overweegt verder dat verdachte, blijkens de inhoud van zijn eigen bewoordingen, zijn uitlatingen deed om bepaalde personen – door middel van dwang – te bewegen de uithuisplaatsing van zijn stiefdochter ongedaan te laten maken en dus niet (primair) om enig publiekdebat te voeren of aan te zwengelen.
Over de uitlatingen tegen het Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering overweegt de rechtbank het volgende. Het EVRM onderstreept in zijn rechtspraak het belang om in een democratische rechtstaat kritiek te kunnen uiten op de overheid en maakt daarbij verschil tussen kritiek op overheidsinstanties en privépersonen. Overheidsinstanties dienen volgens het EHRM te accepteren dat grenzen van toelaatbare kritiek op hen minder snel zullen worden overschreden dan op privépersonen. In het licht van artikel 10 EVRM mogen uitlatingen ook kwetsen, choqueren en verontrusten. De rechtbank is evenwel van oordeel dat verdachte de grenzen van toelaatbare kritiek heeft overschreden. De rechtbank vindt de uitlatingen van verdachte tegen Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering onnodig grievend .
De uitlatingen van verdachte vallen daarom niet onder de bescherming van de vrijheid van meningsuiting. De rechtbank verwerpt het verweer.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem in zaak A onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair en in zaak B onder 1, 2 primair en 3 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren. Voorts heeft hij gevorderd aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op te leggen met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel dan wel een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact. Hij heeft naar voren gebracht dat verdachte geen bezwaar heeft tegen bijzondere voorwaarden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van aangevers 327643 (bekend onder pseudoniem [naam 1] ) en 379144 (bekend onder pseudoniem [naam 2] ). Verder heeft hij zich schuldig gemaakt aan smaadschrift gericht tegen [naam 1] en [naam 2] , alsmede tegen [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] en de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering. Daarnaast heeft hij [naam 6] bedreigd en zich schuldig gemaakt aan dwang tegen [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] . Verdachte zou zich hieraan schuldig hebben gemaakt omdat zijn (stief)dochter uit huis is geplaatst en hij geen gehoor vindt bij de betrokken instanties en hij wil dat zijn (stief)dochter bij hem wordt teruggeplaatst. Om zijn frustraties hierover te uiten heeft hij de slachtoffers niet alleen in hun eer en goede naam aangetast, maar zich eveneens bedreigend en respectloos gedragen tegen ambtenaren die hun werk deden. De instantie en de medewerkers vervullen een maatschappelijke rol, die verdachte door zijn handelen heeft miskend en gehinderd. Verdachte heeft onder meer de slachtoffers zeer frequent per e-mail lastig gevallen, een podcast online gezet, een slachtoffer met de dood bedreigd en slachtoffers onder druk gezet om zijn (stief)dochter bij hem (terug) te laten plaatsen. Hij heeft daarmee een eveneens een inbreuk gemaakt op het veiligheidsgevoel en de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. Dit bleek ook uit de slachtofferverklaring van [naam 1] en [naam 2] . Dit neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
De rechtbank kent gewicht toe aan het feit dat verdachte zijn grensoverschrijdende gedrag op 3 september 2021 heeft voortgezet ondanks een eerdere veroordeling door op 28 juni 2021 voor soortgelijke feiten waarvoor aan hem een geheel voorwaardelijke taakstraf is opgelegd met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank vindt het zorgelijk dat verdachte zich hierdoor niet heeft laten weerhouden en zelfs nog een stap verder is gegaan door het openbaar maken van een podcast waarin hij opzettelijk de eer en goede naam van twee slachtoffers heeft aangerand, een slachtoffer met de dood te bedreigen en dwang uit te oefenen. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan. Het tekent ook hoe ver verdachte bereid is te gaan.
Vanwege zijn veroordeling op 28 juni 2021 is ten aanzien van zaak B artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. De rechtbank houdt daar in strafmatigende zin rekening mee.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het concept reclasseringsadvies van 16 februari 2022. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld-hoog. Indien verdachte geen alternatief gedrag aanleert, zal hij bij situaties die emoties, frustratie en boosheid oproepen, mogelijk vervallen in delictgedrag. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling. De reclassering is van mening dat verdachte baat zal hebben bij een behandeling bij De Waag om alternatief gedrag aan te leren.
Dat verdachte mee zou willen werken aan een behandeling bij De Waag biedt weliswaar een beter perspectief, maar de rechtbank vindt het van groot belang om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen als stok achter de deur om verdachte, nu hopelijk definitief, ervan te weerhouden om in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf zal een proeftijd van drie jaren worden verbonden.
Alles afwegende vindt de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van 3 jaren passend. Als bijzondere voorwaarden zal daaraan een meldplicht en een ambulante behandeling worden verbonden.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partijen [naam 2] (pseudoniem voor aangever 3791444) en [naam 1] (pseudoniem voor aangever 3527643) vorderen ieder € 3.000,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen kunnen worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen moeten worden afgewezen.
Vast staat dat aan de benadeelde partijen door het in zaak A onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek hebben de benadeelde partijen recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partijen ten gevolge van de strafbare feiten in hun eer of goede naam zijn aangetast en er een ernstige inbreuk is gepleegd op hun persoonlijke levenssfeer. De rechtbank begroot de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 1.500,- voor [naam 2] en € 1.500,- voor [naam 1] .
De benadeelde partijen zullen voor het overige deel in hun vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De behandeling van dit deel van de vorderingen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op en de benadeelde partijen kunnen dit deel van hun vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens de slachtoffers [naam 2] en [naam 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door in zaak A onder 1 primair en 2 primair bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.500,- voor ieder van de slachtoffers. Gelet op de financiële draagkracht van verdachte zal de rechtbank voor elk toegewezen bedrag van € 1.500,- het aantal dagen gijzeling bepalen op 1 dag.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 2 februari 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 23/000930-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 28 juni 2021 van het gerechtshof te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen. Gelet op de straf die aan verdachte zal worden opgelegd vindt de rechtbank toewijzing van de vordering niet wenselijk.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 55, 57, 63, 261, 267, 284, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A onder 1 primair:
belaging
Ten aanzien van zaak A onder 2 primair:
smaadschrift, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd
Ten aanzien van zaak A onder 3 primair:
een ander door bedreiging met smaadschrift dwingen iets te doen, meermalen gepleegd
Ten aanzien van zaak A onder 4 primair:
smaadschrift, meermalen gepleegd
Ten aanzien van zaak B onder 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Ten aanzien van zaak B onder 2 en 3 primair:
eendaadse samenloop van
smaadschrift
en
smaadschrift
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze straf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen bij forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam 2] (pseudoniem voor aangever 3791444)gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 1.500,-(duizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 14 juni 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 2] (pseudoniem voor aangever 3791444) voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel tot vergoeding van de immateriële schade niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 2] (pseudoniem voor aangever 3791444)
aan de Staat€ 1.500,- (duizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 14 juni 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening
te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
1(
één) dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam 1] (pseudoniem voor aangever 3527643)gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 1.500,-(duizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 14 juni 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 1] (pseudoniem voor aangever 3527643) voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel tot vergoeding van de immateriële schade niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 1] (pseudoniem voor aangever 3527643)
aan de Staat€ 1.500,- (duizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 14 juni 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening
te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
1(
één) dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijstde vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 23-000930-20
af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en R.J. Bartels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Madiol, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 maart 2022.