ECLI:NL:RBAMS:2022:1060

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
13/244096-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en bedreigingen met tbs-maatregel

Op 3 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 september 2021 in Amsterdam een poging tot doodslag heeft gepleegd en meerdere familieleden heeft bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die lijdt aan schizofrenie, met een mes een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van een familielid, wat een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebracht. De verdachte heeft ook bedreigingen geuit naar andere familieleden. Tijdens de zitting op 17 februari 2022 heeft de officier van justitie een bewezenverklaring van de feiten gevorderd, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft de verdachte niet strafbaar verklaard vanwege haar geestelijke toestand en heeft de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in staat was om de gevolgen van haar daden te overzien en dat er een risico op herhaling bestond. Het in beslag genomen mes is onttrokken aan het verkeer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van de feiten en de geestelijke gezondheid van de verdachte in overweging hebben genomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/244096-21 (promis)
Datum uitspraak: 3 maart 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
wonende op het adres [adres] ,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G.M. Kolman, en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. N. Bevelander, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich op 11 september 2021 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1:
primair:poging tot doodslag op [naam1] ;
subsidiair:poging tot zware mishandeling van [naam1] ;
feit 2:
bedreiging van [naam1] , [naam2] , [naam3] en [naam4] met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de poging tot doodslag op [naam1] (feit 1 primair) en de bedreiging van [naam1] , [naam2] , [naam3] en [naam4] (feit 2).
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht verdachte integraal vrij te spreken. Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat zij op 11 september 2021 de hele dag thuis is geweest, dat er duplicaties van haar gedaante zijn gemaakt en dat de beschuldigende getuigenverklaringen van haar familie enkel zijn ingegeven door jaloezie.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Was verdachte bij de woning, gelegen aan het [adres2] , aanwezig?
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte op 11 september 2021 bij de woning, gelegen aan het [adres2] , is geweest.
Verdachte heeft verklaard dat haar ex-man haar lichaam is binnengedrongen en dat hij door middel van magie meerdere duplicaties van haar gedaante heeft gemaakt. Verdachte denkt daarom dat er op 11 september 2021 een duplicatie van haar bij voornoemde woning is gezien.
De rechtbank stelt echter op basis van de getuigenverklaringen van een aantal familieleden van verdachte, het proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van de camerabeelden en het proces-verbaal van bevindingen waarin het aantreffen van verdachte wordt beschreven en foto’s van haar zijn gemaakt, vast dat verdachte op 11 september 2021 bij de woning, gelegen aan het [adres2] , is geweest. De rechtbank volgt niet de stelling van verdachte dat daar iemand met haar uiterlijk was die niet als haar kan worden aangemerkt. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsvrouw.
Wat is er bij de woning, gelegen aan het [adres2] , gebeurd?
De getuigen hebben over de gebeurtenissen in voornoemde woning in hoofdlijnen eenduidig verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de genoemde getuigenverklaringen en stelt op basis hiervan de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 11 september 2021 waren aangeefster [naam1] en getuigen [naam2] [naam3] en [naam4] aanwezig in de woning aan het [adres2] , toen de deurbel ging. Dit betrof de woning van de zus van verdachte en de getuigen zijn familieleden van verdachte. [naam3] deed de voordeur open en zag verdachte staan met een mes. Verdachte maakte direct stekende bewegingen in de richting van [naam3] , waarna [naam3] wegrende in de richting van de tuin. Verdachte liep hierna de woning binnen en liep direct naar [naam1] toe. Verdachte had het mes, met een grootte van dertig tot veertig centimeter, op dat moment met beide handen boven het haar hoofd vast met het lemmet richting [naam1] . Verdachte maakte met het mes met kracht een stekende beweging in de richting van de borst van [naam1] . Op dat moment kon [naam1] verdachte een trap geven om verdachte van zich af te houden. Hierna trok [naam2] verdachte naar achteren. [naam1] is hierna, net zoals [naam3] de woning uitgevlucht. [naam2] en [naam4] probeerden verdachte te kalmeren. Zij hebben verdachte begeleid naar de voordeur van de woning. [naam2] hoorde verdachte roepen “wat jullie met mij aan het doen zijn, jullie gaan zien”, [naam3] hoorde verdachte roepen “ik weet waar jullie allemaal mee bezig zijn. Wacht maar, ik ga jullie allemaal wat aan doen” en [naam4] hoorde verdachte roepen “ik krijg jullie nog wel, jullie gaan zien”.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat verdachte met een mes met kracht een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van [naam1] . De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte daarbij opzet had op de dood van [naam1] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van [naam1] – is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat door met een mes met kracht te steken in de borst van een ander, een aanmerkelijke kans op de dood ontstaat. Dat het in deze zaak is gebleven bij een stekende beweging in de richting van de borst van [naam1] en er geen sprake is geweest van een daadwerkelijke verwonding, betekent niet dat zich geen aanmerkelijke kans op een dodelijke verwonding heeft voorgedaan. De reden dat verdachte er niet in is geslaagd [naam1] met het mes te steken, was immers dat zij zich door middel van een trap kon verdedigen waarna [naam2] verdachte naar achteren kon trekken. Hierdoor is het bij een poging gebleven. De rechtbank acht daarom bewezen dat, door met een mes in de richting van de borst van [naam1] te steken, verdachte een aanmerkelijke kans op de dood van [naam1] teweeg heeft gebracht.
De gedragingen van verdachte, namelijk het maken van een stekende beweging met een mes in de richting van de borst van [naam1] , kunnen bovendien naar hun uiterlijke verschijningsvormen worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van [naam1] , dat verdachte de kans op de dood van [naam1] bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht dan ook de ten laste gelegde poging tot doodslag op [naam1] bewezen.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht ook de bedreiging van [naam1] , [naam2] , [naam3] en [naam4] bewezen.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze het leven zou kunnen verliezen. Niet is vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat er werkelijk vrees is opgewekt.
De rechtbank stelt op basis van de getuigenverklaringen van [naam2] en [naam4] vast dat verdachte een mes aan hen heeft getoond. De rechtbank stelt voorts op basis van het proces-verbaal van aangifte van [naam1] en de getuigenverklaring van [naam3] vast dat verdachte steekbewegingen richting hen heeft gemaakt. Deze gedragingen van verdachte zijn naar de uiterlijke verschijningsvormen erop gericht om te dreigen. Daarna hebben
[naam1] , [naam2] en [naam4] woordelijke bedreigingen horen uiten door verdachte. Tegen de achtergrond van de gedragingen met het mes die daarvoor hadden plaats gevonden en aangezien verdachte tijdens de woordelijke bedreigingen het mes nog in haar hand had, kon door de uitlatingen de redelijke vrees ontstaan bij [naam1] , [naam2] en [naam4] dat verdachte hen iets aan wilde doen met het mes en dat zij het leven zouden kunnen verliezen.
De rechtbank komt daarmee eveneens tot een bewezenverklaring van de bedreiging ten aanzien van [naam2] , [naam3] en [naam4] .

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1 primair:
op 11 september 2021 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam1] opzettelijk van het leven te beroven eenmaal met kracht met een mes richting de borst van voornoemde [naam1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 2:
op 11 september 2021 te Amsterdam [naam1] en [naam2] en [naam3]
en [naam4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door
- een mes te tonen en
- steekbewegingen te maken en
- dreigend de woorden toe te voegen: "Wat jullie met mij aan het doen zijn, jullie gaan zien" en "Ik weet waar jullie allemaal mee bezig zijn. Wacht maar, ik ga jullie allemaal wat aan doen!" en "Ik krijg jullie nog wel, jullie gaan zien", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is niet strafbaar. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Door psychiater in opleiding E. Kiliç onder supervisie van psychiater C.A.M. van der Meijs, en door de psycholoog R.S. Turk, is onderzoek verricht naar de persoon van verdachte, waarvan de resultaten zijn weergegeven in een Pro Justitia rapporten van respectievelijk 23 december 2021 en 15 december 2021.
De deskundigen komen tot de conclusie dat verdachte lijdt aan schizofrenie. Bij verdachte heeft zich een persisterend uitgebreid paranoïde waansysteem gevormd met betrekking tot haar ex-man en haar familie, waarbij de wanen bestaan uit onder andere magie en jaloezie. Volgens de deskundigen was verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde psychotisch ontregeld en heeft zij volledig onder invloed van de aanwezige waanideeën gehandeld. De deskundigen adviseren om verdachte de ten laste gelegde feiten in het geheel niet toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusie over en volgt dit advies.
De rechtbank is van oordeel – net als de officier van justitie en de raadsvrouw – dat de bewezen geachte feiten verdachte wegens een ziekelijke stoornis niet kunnen worden toegerekend en dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Verdachte is om die reden niet strafbaar en de rechtbank zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

7.Motivering van de maatregel

7.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de maatregel van terbeschikkingstelling niet passend is. Verdachte beseft dat zij hulp nodig heeft en zij wil graag begeleiding ontvangen vanuit haar huis van Mentrum. De raadsvrouw heeft de rechtbank daarnaast gewezen op de mogelijkheid tot het afgeven van een zorgmachtiging. Immers kan verdachte bij een zorgmachtiging ook in een forensische setting worden opgenomen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de poging tot doodslag op [naam1] en het bedreigen van [naam1] , [naam2] , [naam3] en [naam4] . Dit is voor hen een beangstigende ervaring geweest. [naam1] heeft in haar slachtofferverklaring tot uiting gebracht hoezeer het haar geraakt heeft dat haar tante, met wie zij een hechte band had, onder invloed van haar wanen tot dit gedrag gekomen is.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat er in 2019 een geweldsincident is geseponeerd vanwege haar gezondheidstoestand. Zoals hiervoor onder 6 is overwogen blijkt uit de Pro Justitia rapportages dat verdachte lijdt aan een schizofrene stoornis. Deze stoornis was ook aanwezig ten tijde van het bewezenverklaarde, waardoor verdachte volledig onder invloed van de bij haar aanwezige waanideeën over magie en jaloezie heeft gehandeld. De deskundigen achten een klinische behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging noodzakelijk, gelet op haar persisterende floride toestandsbeeld en onvoorspelbaarheid qua gedrag. Gedurende deze klinische fase zal ernaar moeten worden gestreefd de actieve psychotische verschijnselen (wanen en hallucinaties) bij verdachte te reduceren. De verwachting is dat de klinische behandelduur een tot twee jaar zal bedragen. Hierna zal moeten worden overgegaan tot een uitgebreid resocialisatietraject met continue monitoring, waarbij het van groot belang is om te onderzoeken of er sprake is van een cognitief verval en in hoeverre verdachte nog in staat is om zelfstandig te wonen. Indien verdachte geen ziektebesef ontwikkelt, zal mogelijk nog ruime tijd monitoring en begeleiding in een dwangkader nodig zijn.
De psychiater overweegt ten aanzien van een zorgmachtiging dat het niet de verwachting is dat de reguliere GGZ het nodige en noodzakelijke beveiligingsniveau en de nodige en noodzakelijke zorgintensiteit kan bieden. Verdachte heeft langdurige forensische zorg nodig en dat is alleen mogelijk binnen een forensisch kader binnen de maatregel van terbeschikkingstelling.
De afwezigheid van ziektebesef bij verdachte, het matig tot hoge risico op ernstige recidive en de onvoldoende zelfredzaamheid van verdachte maken dat de deskundigen een maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden niet geschikt achten. Alles afwegend adviseren de deskundigen om aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
De rechtbank vindt het gelet op voornoemde rapportages niet in de rede liggen een zorgmachtiging te af te geven. De rechtbank vindt, rekening houdend met de problematiek van verdachte, het ontbreken van ziektebesef, het recidivegevaar en de mate van beveiliging die nodig zal zijn, de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging passend. De rechtbank zal deze maatregel dan ook aan verdachte opleggen.
De rechtbank stelt vast dat aan de formele vereisten voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan. De bewezen verklaarde feiten zijn misdrijven waarvoor op grond van art. 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling mogelijk is. Tijdens het begaan van deze feiten bestond bij de verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de algemene veiligheid van personen en goederen eist het opleggen van deze maatregel.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, stelt de rechtbank vast dat de bewezen geachte feiten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.

8.Beslag

8.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het mes wordt onttrokken aan het verkeer.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Oordeel van de rechtbank
Het in beslag genomen mes wordt onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot dit voorwerpen het onder de feiten 1 primair en 2 bewezen verklaarde is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37a, 37b, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 primair:
poging tot doodslag
feit 2:
bedreiging, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], voor het bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat zij
van overheidswege wordt verpleegd.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: 1 STK mes (6097710).
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Hamming, voorzitter,
mrs. P.L.C.M. Ficq en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Kanters, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 maart 2022.
[bijlage{...}]

[bijlage{...}]

[bijlage{...}]