Op 17 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen. De zaak werd behandeld in het kader van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, ingediend op 24 november 2021, in behandeling genomen. De opgeëiste persoon, geboren in 1994, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw tijdens de zittingen op 6 januari en 3 februari 2022. Tijdens deze zittingen zijn vragen gesteld aan de uitvaardigende autoriteit in België over de feiten en de strafbaarheid van de opgeëiste persoon.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft ook geoordeeld over de feiten die in het EAB zijn vermeld en de garantie die is gegeven door de uitvaardigende autoriteit. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden van toepassing waren, zoals bedoeld in artikel 9 OLW. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
In de slotsom heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen belemmeringen zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan aan de Belgische autoriteiten voor de feiten zoals omschreven in het EAB. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met mr. M. van Mourik als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 17 februari 2022.