ECLI:NL:RBAMS:2022:1055

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
13/752248-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel; weigeringsgrond niet van toepassing

Op 17 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen. De zaak werd behandeld in het kader van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, ingediend op 24 november 2021, in behandeling genomen. De opgeëiste persoon, geboren in 1994, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw tijdens de zittingen op 6 januari en 3 februari 2022. Tijdens deze zittingen zijn vragen gesteld aan de uitvaardigende autoriteit in België over de feiten en de strafbaarheid van de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft ook geoordeeld over de feiten die in het EAB zijn vermeld en de garantie die is gegeven door de uitvaardigende autoriteit. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden van toepassing waren, zoals bedoeld in artikel 9 OLW. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.

In de slotsom heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen belemmeringen zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan aan de Belgische autoriteiten voor de feiten zoals omschreven in het EAB. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met mr. M. van Mourik als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 17 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752248-21
RK nummer: 21/6308
Datum uitspraak: 17 februari 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 november 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 november 2021 door de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 6 januari 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 januari 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.C. Bunnik, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak 20 januari 2022
Bij tussenuitspraak van 20 januari 2022 is het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in gelegenheid te stellen de in de tussenuitspraak gestelde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit in België.
Zitting 3 februari 2022
De behandeling van de vordering is, met instemming van de officier van justitie en de opgeëiste persoon, in gewijzigde samenstelling hervat op de openbare zitting van 3 februari 2022 in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw.

2.Tussenuitspraak 20 januari 2022

In de tussenuitspraak van 20 januari 2022 is reeds geoordeeld over de feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW, over de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW en over de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 11 en artikel 13 van de OLW. Deze overwegingen worden als herhaald en ingelast beschouwd.

3.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een afzonderlijk bevel tot aanhouding bij verstek, uitgevaardigd door de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen (België) op 9 november 2021 (referentie: 2020/109).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
4.1
Genoegzaamheid
Tussenuitspraak 20 januari 2022
De overwegingen van de rechtbank omtrent de genoegzaamheid in de tussenuitspraak van 20 januari 2022 dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. In die tussenuitspraak is de officier van justitie opgedragen om de volgende vraag aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen:
Kunt u een feitelijke omschrijving geven van de gedragingen van de opgeëiste persoon, waaruit een inbreuk op de wapenwetgeving blijkt?
Op deze vraag heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit op 26 januari 2022 het volgende antwoord gegeven:
De voorbereidende handelingen zijn gestart op 20 augustus. Er was een initieel plan om de desbetreffende container klem te rijden als deze per vrachtwagen van de terminal gehaald werd.De verdachten hadden zich voor dit feit bewapend met aanvalsgeweren en handvuurwapens en zouden dit gebruiken om de vrachtwagen een halt toe te roepen. Bij de effectieve feiten van 24/25 augustus waren er handvuurwapens aanwezig en er werden instructies gegeven aan de uitvoerders om deze te gebruiken. [opgeëiste persoon] was één van deze uitvoerders.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gestelde vraag voldoende is beantwoord en dat de feiten voldoende geconcretiseerd zijn.
De rechtbank is van oordeel dat met de beantwoording van de in de tussenuitspraak gestelde vraag voldoende blijkt uit welke gedragingen een inbreuk op de wapenwetgeving bestaat. De rechtbank concludeert dat het feit met die omschrijving genoegzaam is omschreven.

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het onder D genoemde feit niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9 OLW

De overwegingen omtrent artikel 9 OLW uit de tussenuitspraak van 20 januari 2022 dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. In die tussenuitspraak is de officier van justitie opgedragen om de volgende vraag aan de uitvaardigende autoriteit te stellen:
Wordt de opgeëiste persoon enkel verdacht van deelname aan een criminele organisatie op 25 augustus 2020, of ziet de verdenking op een ruimere periode?
Indien de verdenking een ruimere periode omvat, kan de uitvaardigende justitiële autoriteit bevestigen dat de opgeëiste persoon niet zal worden vervolgd voor feiten die ten grondslag liggen aan de verdenking in de Nederlandse strafzaak?
Namens de uitvaardigende justitiële autoriteit is op deze vragen op 24 januari 2022 het volgende medegedeeld:
Wat de vragen betreft met betrekking tot de periode: het is vanuit een objectief standpunt natuurlijk zo dat men geen deel uitmaakt van een criminele organisatie voor 1 dag – dat is inherent aan de bestendigheid die een criminele organisatie vergt – maar feitelijk voor dit dossier en de feiten die erin voorzien worden zal de incriminatieperiode wel degelijk daartoe beperkt blijven.
Mijn ambt is op de hoogte van het bestaan van het Nederlandse strafdossier en het is alleszins mijn bedoeling dit dossier zeer straf af te lijnen qua feit/periode.
De raadsvrouw heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan, nu de incriminatieperiode slechts één dag betreft en de vervolging in Nederland op een andere criminele organisatie (althans een andere samenstelling daarvan) betrekking kan hebben. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat – mocht de rechtbank van oordeel zijn dat artikel 9 OLW in de weg staat aan de overlevering – de overlevering partieel moet worden geweigerd ten aanzien van de deelname aan een criminele organisatie.
De rechtbank is van oordeel dat uit de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit volgt dat de strafvervolging die in Nederland tegen de opgeëiste persoon loopt, niet betrekking heeft op dezelfde feiten als waarvoor de overlevering wordt verzocht. De Nederlandse (zaaks)officier van justitie heeft immers al aangegeven dat de vervolging in Nederland niet betrekking heeft op de poging tot uithaling van verdovende middelen op 25 augustus 2020. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9 OLW is daarom niet aan van toepassing.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 26 en 55 Wet wapens en munitie en 2, 5, 6, 7, 9 en 11 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 februari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.