Op 9 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een geschil over de gezamenlijke gezagsuitoefening van een minderjarige, geboren in 2009, door zijn ouders. De moeder verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen, terwijl de vader zich verzet tegen deze wijziging. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken, waaronder verzoekschriften van beide ouders en het advies van Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA). De mondelinge behandeling vond plaats op 7 februari 2022, waarbij beide ouders en vertegenwoordigers van JBRA aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds de zomer van 2021 bij de vader in Amsterdam woont, na een verhuizing zonder toestemming van de moeder. De moeder heeft aangegeven dat de situatie voor de minderjarige problematisch is en dat hij weer bij haar moet wonen. De vader daarentegen stelt dat de verhuizing in overleg met JBRA heeft plaatsgevonden en dat hij zorgt voor stabiliteit in het leven van de minderjarige.
De rechtbank oordeelt dat, hoewel de verhuizing niet correct is verlopen, het in het belang van de minderjarige is om zijn hoofdverblijfplaats bij de vader te behouden. De rechtbank benadrukt het belang van stabiliteit en structuur voor de minderjarige, vooral nu hij net is begonnen op een nieuwe middelbare school. De rechtbank wijst het verzoek van de moeder af en handhaaft de eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, waarin de hoofdverblijfplaats bij de vader is vastgesteld. Daarnaast heeft de moeder verzocht om co-ouderschap, maar de rechtbank oordeelt dat de huidige zorgregeling eerst een kans moet krijgen om te functioneren voordat verdere wijzigingen worden overwogen. De rechtbank heeft ook geen contactverbod opgelegd tussen de moeder en de minderjarige, omdat er geen aanleiding voor was. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.