ECLI:NL:RBAMS:2022:1047

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
C/13/711481 / FA RK 21-8018
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over gezamenlijke gezagsuitoefening en wijziging hoofdverblijfplaats van minderjarige

Op 9 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een geschil over de gezamenlijke gezagsuitoefening van een minderjarige, geboren in 2009, door zijn ouders. De moeder verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen, terwijl de vader zich verzet tegen deze wijziging. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken, waaronder verzoekschriften van beide ouders en het advies van Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA). De mondelinge behandeling vond plaats op 7 februari 2022, waarbij beide ouders en vertegenwoordigers van JBRA aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds de zomer van 2021 bij de vader in Amsterdam woont, na een verhuizing zonder toestemming van de moeder. De moeder heeft aangegeven dat de situatie voor de minderjarige problematisch is en dat hij weer bij haar moet wonen. De vader daarentegen stelt dat de verhuizing in overleg met JBRA heeft plaatsgevonden en dat hij zorgt voor stabiliteit in het leven van de minderjarige.

De rechtbank oordeelt dat, hoewel de verhuizing niet correct is verlopen, het in het belang van de minderjarige is om zijn hoofdverblijfplaats bij de vader te behouden. De rechtbank benadrukt het belang van stabiliteit en structuur voor de minderjarige, vooral nu hij net is begonnen op een nieuwe middelbare school. De rechtbank wijst het verzoek van de moeder af en handhaaft de eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, waarin de hoofdverblijfplaats bij de vader is vastgesteld. Daarnaast heeft de moeder verzocht om co-ouderschap, maar de rechtbank oordeelt dat de huidige zorgregeling eerst een kans moet krijgen om te functioneren voordat verdere wijzigingen worden overwogen. De rechtbank heeft ook geen contactverbod opgelegd tussen de moeder en de minderjarige, omdat er geen aanleiding voor was. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/711481 / FA RK 21-8018
Beschikking van 9 maart 2022 betreffende geschil gezamenlijke gezagsuitoefening als bedoeld in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak van:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.A.F. Visser te Wormerveer,
tegen
[de vader] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. E.B. Warmerdam-Wolfs te Alkmaar.
Als belanghebbende is aangemerkt:
Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: JBRA.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de moeder, door de rechtbank ontvangen op 17 december 2021;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen van de vader, door de rechtbank ontvangen op 1 februari 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 7 februari 2022.
Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
  • mw. [naam 1] en mw. [naam 2] , namens JBRA.
1.3.
De minderjarige [minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken en heeft dat gedaan tijdens een kindgesprek op 3 februari 2022.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is geboren:
- [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2009.
2.2.
[minderjarige] is door de vader erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit. [minderjarige] heeft zijn hoofverblijf bij de vader in [woonplaats 2] .
2.3.
Bij beschikking van 13 september 2018 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van JBRA. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 30 augustus 2022.

3.Standpunten en beoordeling wijziging hoofdverblijfplaats

Verzoek moeder
3.1.
De moeder verzoekt te bepalen dat [minderjarige] voortaan zijn hoofdverblijfplaats bij haar heeft. [minderjarige] heeft tot eind 2020 zijn hoofdverblijf bij haar gehad. In mei 2020 is samen met de hulpverlening afgesproken dat [minderjarige] tijdelijk zijn hoofdverblijf bij de vader zou hebben door persoonlijke omstandigheden van de moeder en de intensieve zorg voor de kinderen tijdens de sluiting van de scholen in de coronacrisis. Er is altijd besproken dat dit een tijdelijke situatie was. Vanaf oktober 2020 kon de moeder meer aan en heeft zij tevergeefs verzocht de oude situatie te herstellen. Op de zitting van 4 juni 2021 hebben partijen onderling afgesproken om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader te bepalen en ook is onderling een omgangsregeling afgesproken.
3.2.
De vader is in de zomer van 2021 echter, zonder toestemming van de moeder, met [minderjarige] naar Amsterdam verhuisd en heeft [minderjarige] zelfstandig in Amsterdam op school ingeschreven. Sindsdien is tussen partijen het contact nog moeizamer en nu is er helemaal geen contact meer. Sinds de verhuizing gaat het slecht met [minderjarige] en de hulpverlening is onvoldoende in staat de problemen van [minderjarige] te verminderen of weg te nemen. De moeder wil dan ook dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats weer bij haar heeft.
Verweer vader
3.3.
[minderjarige] is op advies van JBRA en met instemming van de moeder bij de vader gaan wonen. Daarna is na overleg in de zomervakantie van 2020 geprobeerd om [minderjarige] opnieuw bij de moeder te laten wonen, maar dit ging na één week alweer mis, waarna [minderjarige] weer geheel bij de vader verbleef. Toen duidelijk werd dat de situatie niet binnen afzienbare tijd zou veranderen en permanent was, is [minderjarige] met medeweten van JBRA bij de vader in Amsterdam ingeschreven. De vader is degene die voor rust en structuur zorgt in het leven van [minderjarige] . De vader houdt goed contact met JBRA en heeft meteen hulp ingeschakeld toen ondersteuning in de thuissituatie nodig was. Op het ouderschap van de vader is geen kritiek, ondanks de vele wisselingen van gezinsvoogden bij JBRA.
Standpunt JBRA
3.4.
JBRA heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat de vorige gezinsvoogd is uitgevallen, maar dat nu twee nieuwe gezinsvoogden betrokken zijn en zullen blijven bij dit gezin. JBRA adviseert om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader te behouden. De rechtbank
Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, heeft hierover in juni 2021 al een beslissing genomen en de afgelopen maanden heeft de plaatsing van [minderjarige] bij de vader nog onvoldoende een kans gekregen. JBRA heeft daarnaast informatie ontvangen dat hulpverlening van Levvel niet meer actief betrokken is bij de moeder, omdat de moeder de hulpverlening niet toelaat en geen contact met de moeder kan worden gemaakt. De vader ontvangt nog wel hulpverlening van Levvel.
Oordeel rechtbank
3.5.
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen bij gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen daarover op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. Artikel 1:253a lid 2 sub b van het BW bepaalt – voor zover hier van belang – dat de rechtbank op verzoek van de ouders of één van hen een regeling kan vaststellen over de uitoefening van het ouderlijk gezag, die kan omvatten de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.6.
Blijkens het proces verbaal van voornoemde mondelinge uitspraak van 4 juni 2021 van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, heeft de moeder destijds ingestemd met het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader te bepalen, omdat zij rust voor [minderjarige] wilde. Dat de vader vervolgens, kennelijk zonder de toestemming van de moeder, met [minderjarige] naar Amsterdam is verhuisd en de daarbij horende schoolwisseling, is voor de moeder een groot pijnpunt. Toen zij bij de zitting in juni 2021 instemde met het bepalen van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader, woonde de vader nog in Hoorn en met die verblijfplaats heeft zij ingestemd. Niet met een verhuizing vlak na die zitting naar Amsterdam, aldus de moeder.
3.7.
Ook na de mondelinge behandeling is het de rechtbank niet duidelijk geworden hoe het precies zit met de verhuizing van [minderjarige] naar Amsterdam en de daarbij horende schoolwissel. Anders dan de moeder, maakt de rechtbank niet op uit het proces-verbaal van de zitting van 4 juni 2021 dat tussen partijen is afgesproken dat [minderjarige] in Hoorn naar (de middelbare) school zou gaan. De vader heeft naar voren gebracht dat de verhuizing en schoolwissel in overleg heeft plaatsgevonden met de toenmalige gezinsvoogd. JBRA heeft op de zitting naar voren gebracht dat in het dossier te lezen is dat dit inderdaad met JBRA is besproken, maar dat niet is terug te halen of het ook destijds met de moeder is besproken.
3.8.
De rechtbank begrijpt dat de moeder zich voor een voldongen feit gesteld voelt. Partijen hebben gezamenlijk gezag en dat betekent dat de moeder had moeten instemmen met de verhuizing naar Amsterdam en de schoolwissel. Zonder die instemming, had de vader aan de rechtbank vervangende toestemming moeten vragen. Beiden is niet gebeurd en dat is een kwalijke zaak. De rechtbank dient nu echter de vraag te beantwoorden of, gelet op de huidige feitelijke situatie, namelijk dat [minderjarige] nu met de vader in Amsterdam woont en inmiddels is begonnen met de brugklas in Amsterdam, wijzigen van zijn hoofdverblijfplaats naar de moeder in zijn belang is. Uit de stukken in het dossier en wat op de zitting is besproken, blijkt dat voor [minderjarige] – meer dan voor andere kinderen – van belang is dat hij voldoende duidelijkheid, structuur en regels ontvangt in de thuissituatie. Uit het dossier is ook gebleken dat de ouders daar hulp bij nodig hebben. In het kader van de eerdere ondertoezichtstelling heeft de vader telkens meegewerkt aan verschillende vormen van hulpverlening en hij laat zich ondersteunen en begeleiden in de thuissituatie. Hierdoor is in de thuissituatie van de vader over het algemeen voldoende sprake van stabiliteit voor [minderjarige] . Anderzijds blijkt uit het dossier en wat op de zitting is besproken dat de moeder geen hulpverlening wenst, hoewel die voor [minderjarige] wel nodig is. Daardoor heeft JBRA weinig zicht op de thuissituatie van de moeder en is voor de rechtbank dan ook onvoldoende duidelijk geworden of en hoe stabiel de situatie daar voor [minderjarige] is.
3.9.
Gelet hierop concludeert de rechtbank dat – ondanks het feit dat de verhuizing naar Amsterdam en schoolwissel niet hebben plaatsgevonden zoals het hoort – het in het belang van [minderjarige] is dat hij zijn hoofdverblijf bij de vader behoudt. De rechtbank acht daarbij van doorslaggevend belang, dat [minderjarige] in de eerste klas van een nieuwe middelbare school zit en daardoor temeer behoefte heeft aan rust en stabiliteit, die hij op dit moment bij de vader krijgt. De rechtbank zal de beslissing van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, dan ook handhaven ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en het verzoek van de moeder afwijzen.

4.Standpunten en beoordeling wijziging zorgregeling

Verzoek moeder
4.1.
Indien de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader blijft, verzoekt de moeder
co-ouderschap met de vader waarbij [minderjarige] de ene week bij de moeder verblijft en de andere week bij de vader. De moeder ziet geen aanleiding tot een contactverbod tussen haar en [minderjarige] . Er zijn geen gronden om hen omgang te ontzeggen.
Verweer en zelfstandig verzoek vader
4.2.
De vader verzoekt primair te bepalen dat tussen de moeder en [minderjarige] een contactverbod zal gelden voor de duur van een jaar, subsidiair dat de zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] wordt beperkt tot twee uur per week, onder begeleiding en meer subsidiair dat de Raad voor de Kinderbescherming onderzoekt welke zorgregeling in het belang van [minderjarige] is.
4.3.
De vader stelt dat tussen de moeder en [minderjarige] al lange tijd een zorgregeling gold die langzamerhand werd uitgebreid naar draagkracht en mogelijkheden van zowel [minderjarige] als de moeder. Ook na de laatste procedure in 2021 is de omgang nog uitgebreid, zoals vastgesteld met behulp van JBRA. De moeder houdt zich echter niet aan de zorgregeling en geeft [minderjarige] de opdracht om zich zo slecht mogelijk te gedragen bij de vader thuis. Het kost de vader steeds meer moeite om [minderjarige] in het gareel te krijgen na omgang met zijn moeder. Om die reden verzoekt de vader het contactverbod, maar dat is meer een noodkreet om aan te geven dat door de hulpverlening ingegrepen moet worden.
Standpunt JBRA
4.4.
JBRA is voornemens om intensieve omgangsbegeleiding in te zetten om de overdracht van [minderjarige] van het ene huishouden naar het andere huishouden te monitoren en te begeleiden. JBRA kan per direct hulpverlening inzetten die zowel in de thuissituatie van de moeder als die van de vader gaat observeren. Deze hulpverlening zal eveneens gericht zijn op de communicatie van partijen per e-mail en op individuele hulpverlening voor [minderjarige] in de vorm van een coach. JBRA adviseert dan ook de huidige zorgregeling in stand te houden, maar wel met de inzet van intensieve omgangsbegeleiding. Het doel van JBRA is om toe te werken naar een vloeiende overdracht, waardoor [minderjarige] zich zowel bij de moeder als bij de vader prettig kan voelen.
Oordeel rechtbank
4.5.
Dit verzoek berust eveneens op artikel 1:253a van het BW. Bij een geschil over een zorgregeling kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 4 van het BW in samenhang gelezen met artikel 1:377e van het BW, een eerder door de rechter vastgestelde zorgregeling wijzigen onder meer als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de moeder voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. De vader is immers inmiddels met [minderjarige] naar Amsterdam verhuisd en zit daar ook op school.
4.7.
De rechtbank stelt vast dat bij voornoemde beschikking van 4 juni 2021 de zorgregeling als volgt is vastgesteld: [minderjarige] verblijft na de zomervakantie 2021 de weekends in de even weken van vrijdagmiddag uit school tot zondagmiddag 15.00 uur bij de moeder. Vader brengt [minderjarige] naar de moeder en haalt hem ook weer op. De rechtbank heeft daarbij bepaald dat onder regie van JBRA naar deze weekendregeling moest worden toegewerkt. Ook de exacte invulling over het halen en brengen door de vader en verblijf bij de moeder tijdens de feestdagen en vakanties moest onder regie van JBRA plaatsvinden. Op de zitting heeft JBRA naar voren gebracht dat de JBRA de regierol onvoldoende heeft opgepakt, door uitval van de gezinsvoogd en dat deze regeling daardoor nog geen echte kans heeft gekregen.
4.8.
De rechtbank constateert dat aan de zorgregeling uitvoering wordt gegeven, in die zin dat [minderjarige] om het weekend bij de moeder is. Hij reist zelfstandig van de vader in Amsterdam naar de moeder in Wormerveer en weer terug. De rechtbank stelt verder vast dat de wisseling van de thuissituatie van de moeder naar de thuissituatie van de vader voor [minderjarige] moeizaam verloopt, omdat die thuissituaties te zeer verschillen. Volgens de vader heeft [minderjarige] na het verblijf bij de moeder zichtbaar moeite om zich aan te passen aan de structuur en regels van de vader en vertoont als gevolg daarvan zelfbepalend en agressief gedrag. De rechtbank acht dan ook noodzakelijk dat rondom de wisseling van de moeder naar de vader en omgekeerd hulpverlening wordt ingezet. JBRA heeft op de zitting heeft toegezegd dat twee vaste gezinsvoogden zijn aangesteld die dit gezin (langdurig) gaan begeleiden. JBRA zal voorts intensieve omgangsbegeleiding inzetten om de spanningen en de problematiek rondom de wisseling van de ene ouder naar de andere ouder zoveel mogelijk weg te nemen. De rechtbank acht hierbij ook van belang dat een coach wordt ingezet voor [minderjarige] , zodat hij iemand heeft om op terug te vallen.
4.9.
Nu JBRA wederom actief betrokken is en hulpverlening zal inschakelen om de huidige zorgregeling soepeler te laten verlopen op een wijze die in het belang van [minderjarige] is, ziet de rechtbank geen aanleiding om de huidige vastgestelde zorgregeling te wijzigen. De verzochte co-ouderschap is op dit moment prematuur. Van belang is eerst dat de huidige zorgregeling een reële kans krijgt, waarbij de ontregeling van [minderjarige] rondom de wisselmomenten, met hulpverlening, zoveel mogelijk wordt geminimaliseerd. Als de omgang goed verloopt, kan later worden bekeken of de zorgregeling uitgebreid kan worden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de zorgregeling zoals die is neergelegd in het proces-verbaal van de uitspraak van 4 juni 2021 dient voort te duren en zal deze beslissing ook op dit punt handhaven.
4.10.
De moeder heeft op de zitting aangegeven dat zij geen intensieve begeleiding wil die bij haar thuis plaatsvindt. Zij wil het liever via de school van [minderjarige] . De rechtbank begrijpt dat de moeder moe is van hulpverlening, maar de situatie moet voor [minderjarige] overzichtelijker worden en minder spanningen met zich brengen. Om dat te bereiken, is meewerken met JBRA door beide ouders op dit moment de beste optie.
4.11.
Ten slotte zal de rechtbank geen contactverbod opleggen tussen de moeder en [minderjarige] . Op de zitting heeft de vader naar voren gebracht dat dit verzoek meer een noodkreet was naar JBRA, omdat geen regie werd genomen. Nu JBRA heeft toegezegd de regierol op zich te zullen nemen en de rechtbank ook overigens geen aanleiding ziet voor toewijzing van een dergelijk verstrekkend verzoek, zal de rechtbank dit verzoek afwijzen.
4.12.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
handhaaft de beslissing van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, neergelegd in het proces-verbaal mondelinge uitspraak van 4 juni 2021;
5.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. A.K. Mireku, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van Y.L. Boogaard, griffier, op 9 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).