ECLI:NL:RBAMS:2022:1035

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
13/103067-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging moord en mishandeling met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 4 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2000 en ingeschreven in Amsterdam. De zaak betreft een poging tot moord en openlijke geweldpleging op 13 april 2021, waarbij de verdachte samen met anderen het slachtoffer heeft aangevallen met een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord en openlijke geweldpleging, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van de mishandeling, die op 9 november 2021 plaatsvond. De rechtbank heeft de noodweer- en proportionaliteitsargumenten van de verdachte verworpen, omdat de verdachte zelf de confrontatie had opgezocht. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de impact van de feiten op de slachtoffers en de omgeving, evenals met het strafblad van de verdachte, dat eerdere geweldsdelicten bevatte. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/103067-21 (A) en 13/304245-21 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 4 maart 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
Geboren op [geboortedag] 2000 te Amsterdam
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres verdachte ] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 februari 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Kurniawan-Ayre, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. Z. Nahar, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van dat wat de heer [naam medewerker Slachtofferhulp] , medewerker van Slachtofferhulp Nederland, namens de benadeelde partij [slachtoffer 2] naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt
in zaak A –kort weergegeven – ervan beschuldigd dat hij zich, samen met een of meer anderen, ten aanzien van [slachtoffer] op 13 april 2021 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1:
primair: poging moord dan wel doodslag
subsidiair: poging zware mishandeling
Feit 2:
openlijke geweldpleging
Aan verdachte is
in zaak B– kort weergegeven – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2] op 9 november 2021 te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage van dit vonnis. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle (primair) tenlastegelegde feiten.
Ten aanzien van het tenlastegelegde in zaak A onder 2 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde onderdelen duwen en slaan. Deze handelingen zijn volgens de officier van justitie niet waargenomen op de camerabeelden.
In zaak B kan worden bewezen dat verdachte aangever meermalen met zijn vuist tegen het hoofd heeft gestompt. Verdachte moet worden vrijgesproken van de overige tenlastegelegde onderdelen, omdat de aangifte op deze onderdelen geen steun vindt in andere stukken.
3.2.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde in zaak A, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte zich als (mede)pleger schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder feiten 1 en 2. Ten aanzien van de tenlastegelegde poging moord heeft de raadsman betoogd dat uit de door verdachte verstuurde berichten niet kan worden afgeleid dat verdachte van plan was om het slachtoffer te doden. Verdachte heeft een verklaring gegeven voor de berichten die hij vóór het incident heeft verstuurd.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte in zaak B heeft gehandeld uit noodweer, zodat verdachte van de tenlastegelegde mishandeling moet worden vrijgesproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewezenverklaringen zaak A [1]
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich, samen met een of meer anderen, schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde poging moord (feit 1 primair) en aan openlijke geweldpleging (feit 2). Zij overweegt daartoe als volgt.
Feiten en omstandigheden
Verdachte heeft verklaard dat op 13 april 2021 een conflict tussen hem en het slachtoffer [slachtoffer] heeft plaatsgevonden in de buurt van zijn woning ( [adres verdachte ] ), waarbij over en weer sprake is geweest van duw- en trekwerk. Daarnaast heeft verdachte het slachtoffer getrapt. [2]
Verbalisanten kregen die dag omstreeks 18:59 uur de melding om te gaan naar het Holendrechtplein te Amsterdam, omdat daar een steekincident zou hebben plaatsgevonden. Ter hoogte van de bushalte bij de Holendrechtdreef hebben zij het slachtoffer aangetroffen met bloedvlekken op en gaten in zijn jas. Zij zagen dat het slachtoffer meerdere steekwonden had, te weten in zijn borst, in zijn rug, onder zijn oksel, achter zijn oor en in zijn been. Uit de steekwond in zijn rug zagen zij veel bloed stromen. [3] Andere ter plaatse gekomen verbalisanten zagen twee snijverwondingen van ongeveer twee centimeter op de rechterarm van het slachtoffer. [4]
Op sociale media kanalen, waaronder Snapchat en Instagram, verschenen meerdere filmpjes waarop het steekincident te zien is. Op één van de filmpjes is te zien dat ‘persoon 2’ op het slachtoffer afloopt, waarna duw- en trekwerk plaatsvindt. Vervolgens komt een ander persoon (‘persoon 3’) in beeld, die in de richting van ‘persoon 2’ en het slachtoffer loopt. Verder is te zien dat ‘persoon 2’ het slachtoffer vast heeft en het slachtoffer naar zich toe probeert te trekken, waarna wederom duw- en trekwerk ontstaat en het slachtoffer en ‘persoon 2’ in de richting van een bruine schutting bewegen. Het slachtoffer en ‘persoon 2’ werden bijgelopen, zo staat in het proces-verbaal beschreven, door iemand met een mes in zijn rechterhand (‘persoon 4’). Vervolgens is te zien dat ‘persoon 4’ zijn rechterhand met daarin het mes naar achteren beweegt en met een slingerende beweging weer naar voren brengt in de richting van het slachtoffer. Op een tweede filmpje is te zien dat ‘persoon 2’ en ‘persoon 4’ schouder aan schouder over het slachtoffer heen gebogen staan, terwijl het slachtoffer op zijn rug op de grond ligt. Er is een worsteling te zien, waarbij het slachtoffer van zich af trapt. Verder is te zien dat ‘persoon 4’ zijn rechterarm naar achteren brengt en deze met kracht in de richting van het lichaam van het slachtoffer beweegt. Volgens de verbalisant die de filmpjes heeft bekeken, heeft ‘persoon 4’ meerdere steekbewegingen richting het slachtoffer gemaakt en was deze persoon op het eerste filmpje zichtbaar met een mes in zijn rechterhand. [5] Verdachte heeft zichzelf als ‘persoon 2’ op de beelden herkend. [6] Tijdens de filmpjes wordt gesproken over “dippen” en “sheffen”. Ambtshalve is voor de verbalisant die de filmpjes heeft bekeken bekend dat “dippen” en “sheffen” straattaal is voor “steken”. [7]
Een buurtbewoner heeft verklaard dat hij zich bevond in zijn achtertuin, gelegen aan de binnentuin tussen het [adres 2] en het [adres verdachte ] . Hij zag aan de overzijde van de binnentuin een groep jongens uit een deur van de kelderboxen komen. Zij pakten een andere jongen. De groep verplaatste zich richting een schutting, die heftig heen en weer begon te schudden. De buurtbewoner hoorde een jongen op hulp roepen en zag één van de jongens wegrennen met een mes in zijn rechterhand. [8] De binnentuin is door een verbalisant herkend als de locatie van de filmpjes die op sociale media zijn verschenen. Op de plek waar het slachtoffer in de struiken werd geduwd is een groot vleesmes aangetroffen met een lemmet van ongeveer 20 á 25 centimeter. [9]
Diezelfde dag, voorafgaand aan het incident, heeft verdachte berichten naar anderen gestuurd. [10] Verdachte heeft tussen 10.07 uur en 14.09 uur met de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] afgesproken om elkaar, samen met “ [naam 1] ” en “ [naam 2] ”, te ontmoeten tussen 18.00 uur en 18.30 uur in de straat waar verdachte woont. [11] Volgens de verbalisant die de berichten heeft uitgelezen loopt het tijdstip waarop deze berichten zijn verstuurd twee uur achter op het daadwerkelijke tijdstip van versturen. [12] De berichten zullen in werkelijkheid dus tussen 12.07 uur en 16.09 uur verstuurd zijn. Omstreeks 13.29 uur heeft verdachte via Snapchat naar de gebruiker van het account “ [naam 3] ” onder andere de volgende berichten gestuurd: “Broer hij gaat plat”, “Dus ik ga straks met [naam 1] ens”. Omstreeks 14.29 uur stuurt verdachte vervolgens: “Ga hem doodslaan” en “Ga hem spatten”. Als aan verdachte, omstreeks 15.37 uur, door de gebruiker van het Snapchat account “ [naam 4] *” wordt gevraagd wat er vandaag aan de hand was, antwoordt verdachte: “Er is nog veel aan de hand. Die guy gaat plat. Hij gaat dood”. Later die dag, nadat het steekincident heeft plaatsgevonden, is omstreeks 23.34 uur vanaf de telefoon van verdachte een bericht verstuurd waarin is te lezen dat de gebruiker van de telefoon van verdachte aangeeft dat hij “hem” dood wil. [13] Verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij het in deze berichten over het slachtoffer [slachtoffer] had. [14]
Beoordeling
Verdachte heeft op de zitting van 18 februari 2022 verklaard dat hij alléén naar het [adres 2] is gegaan en dat het slachtoffer is aangevallen door een onbekende met een mes. Volgens verdachte moeten de berichten die hij vóór het incident heeft verstuurd niet letterlijk worden opgevat. Dit is volgens verdachte de manier waarop de jeugd van tegenwoordig communiceert als er sprake is van onenigheid. De berichten die ná het incident vanaf zijn telefoon zijn verstuurd, zijn volgens verdachte door een ander verstuurd. Gelet op de inhoud van de door verdachte verstuurde berichten en de overige bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank deze verklaring van verdachte niet geloofwaardig. Verdachte heeft geen handen en voeten gegeven aan zijn verklaring en kan, bijvoorbeeld, niet zeggen wie zijn telefoon in zijn bezit zou hebben gehad. De rechtbank zal de verklaring van verdachte dan ook ter zijde schuiven.
Uit de door verdachte verstuurde berichten leidt de rechtbank af dat verdachte het plan had om, samen met anderen, het slachtoffer te doden. Op basis van de filmpjes en de verklaring van de buurtbewoner kan worden vastgesteld dat verdachte in ieder geval met één ander (‘persoon 4’) nauw en bewust heeft samengewerkt en heeft geprobeerd om het voorgenomen misdrijf (het doden van het slachtoffer) daadwerkelijk uit te voeren. Verdachte en zijn medeverdachte stonden gebogen over het slachtoffer en schouder aan schouder, terwijl de medeverdachte met een mes in zijn hand steekbewegingen heeft gemaakt richting het slachtoffer. Het slachtoffer heeft hierdoor steekverwondingen in zijn borst, in zijn rug, onder zijn oksel, achter zijn oor, en in zijn been en snijverwondingen in zijn arm opgelopen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de hierboven genoemde feiten en omstandigheden worden bewezen dat verdachte zich, samen met een of meer anderen, heeft schuldig gemaakt aan poging tot moord (feit 1 primair). Uit de verstuurde berichten en de geweldshandelingen op het slachtoffer volgt reeds dat verdachte uitvoering heeft willen geven aan zijn voorgenomen besluit om het slachtoffer te doden. Daarbij heeft de verdachte tussen het nemen van het besluit, dat uit de berichten te lezen is, en de uitvoering tijd gehad om zich te bezinnen op zijn handelen en rekenschap te geven van de betekenis en de gevolgen van deze voorgenomen daad.
Op basis van deze bewijsmiddelen kan ook worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging, zoals ten laste is gelegd onder feit 2. Nu uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte het slachtoffer heeft geduwd en geslagen, zal verdachte van deze onderdelen worden vrijgesproken.
Eendaadse samenloop
De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht, omdat het handelen van verdachte gelijktijdig zowel het medeplegen van poging moord als het openlijke geweldpleging oplevert. De rechtbank zal hier rekening mee houden bij de strafmaat.
3.3.2.
Bewezenverklaring zaak B [15]
Feiten en omstandigheden
Taxichauffeur [slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van mishandeling. Aangever heeft verklaard dat hij op 9 november 2021 een klant moest ophalen bij de [adres 3] . Deze klant heeft hem meerdere keren met zijn rechtervuist tegen zijn hoofd geslagen. Aangever voelde hierdoor pijn. [16] De huisarts heeft een dag later een zwelling en rode strepen achter het linker oor en een zwelling en een rode streep op de linker onderkaak van aangever waargenomen. [17] Op de zitting van 18 februari 2022 heeft verdachte bekend dat hij op aangever afliep en hem driemaal met zijn vuist in het gezicht heeft geslagen. [18]
Beoordeling
Op grond van de hierboven genoemde omstandigheden kan worden bewezen dat verdachte aangever heeft mishandeld door hem meerdere keren met zijn vuist tegen het hoofd te stompen.
Verdachte zal van de overige tenlastegelegde handelingen worden vrijgesproken, omdat de aangifte op deze onderdelen onvoldoende steun vindt in andere stukken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Zaak A:
Feit 1
op 13 april 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet, na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meermalen met een mes heeft gestoken en/of gesneden in de borst, de rug, de arm, het been, het hoofd en onder de oksel, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:
op 13 april 2021 te Amsterdam, met een ander of anderen, in de binnentuin gelegen achter het [adres 2] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het:
- vastpakken, trekken en schoppen van/aan voornoemde [slachtoffer] en
- meermalen steken en/of snijden met een mes in de borst, de rug, de arm, het been, het hoofd en onder de oksel van voornoemde Kyerewaah;
Zaak B:
op 9 november 2021 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meerdere keren met zijn vuist tegen het hoofd te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten in zaak A

5.1.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich bij een bewezenverklaring van het tenlastegelegde in zaak A op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte door het slachtoffer werd aangevallen met een mes. Verdachte werd gestoken in zijn knie en is ook geraakt op zijn borst. Vervolgens heeft verdachte het mes kunnen afpakken. Pas daarna is het slachtoffer door een onbekende (‘persoon 4’) met het mes verwond. Doordat verdachte door het slachtoffer – in groepsverband – werd aangevallen met een mes, verkeerde verdachte in de veronderstelling dat hij neergestoken zou worden. De raadsman stelt zich dan ook op het standpunt dat verdachte onder deze omstandigheden in redelijkheid kon menen dat hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf. Daarbij is voldaan aan de subsidiariteitseis. Ook aan de proportionaliteitseis is voldaan, omdat het handelen van verdachte in een redelijke verhouding stond tot de ernst van het dreigende gevaar dat hij door het slachtoffer neergestoken zou worden.
5.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het noodweerverweer moet worden verworpen, omdat niet aan de eis van proportionaliteit is voldaan. Uit de verstuurde berichten kan worden afgeleid dat het verdachte en zijn medeverdachten waren die de confrontatie hebben opgezocht. Aannemelijk is geworden dat verdachte in zijn knie is gestoken vóórdat het steekincident – zoals zichtbaar is op de beelden – zich heeft afgespeeld. Het handelen van verdachte staat echter niet in een redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
Het beroep op noodweer slaagt niet. Hoewel aannemelijk is geworden dat verdachte in zijn knie is gestoken vóórdat de gebeurtenissen die zichtbaar zijn op de beelden hebben plaatsgevonden, is zoals reeds overwogen op de beelden te zien dat het slachtoffer probeert weg te komen terwijl verdachte hem vasthoudt. Ook zijn verdachte en zijn medeverdachte diegene geweest die het slachtoffer aanvallend en gewapend met een mes te lijf zijn gegaan, terwijl het slachtoffer al op de grond lag. Daarmee is een noodweersituatie niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van het feit in zaak B

Volgens verdachte moest hij zichzelf verdedigen, omdat aangever zijn beide handen had vastgepakt en zijn pols had omgedraaid. De rechtbank verwerpt dit beroep op noodweer. In het geval dat aangever de handen van verdachte heeft vastgepakt, was zijn rechterhand weer los toen hij aangever meermalen met zijn vuist in het gezicht stompte. Van een noodweersituatie was dan ook geen sprake (meer). Bovendien is verdachte, nadat tussen hem en aangever een woordenwisseling was ontstaan, weggelopen en weer teruggelopen.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel – naast de algemene voorwaarden – de bijzondere voorwaarden worden verbonden, zoals door Reclassering Nederland in de adviesrapportage van 4 februari 2022 is geadviseerd. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd om het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis van 16 april 2021 op te heffen op de datum van de uitspraak.
8.2.
Strafmaatverweer van de raadsman
De raadsman heeft verzocht om – bij een bewezenverklaring – met oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, eventueel in combinatie met een taakstraf, te volstaan. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zouden de positieve ontwikkelingen in het leven van verdachte doorkruisen. Verdachte volgt een opleiding en heeft afstand genomen van personen die zijn leven negatief beïnvloeden. Vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte moet de vordering tot opheffing van bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis worden afgewezen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in zaak A, samen met een of meer anderen, schuldig gemaakt aan poging moord en aan het plegen van openlijk geweld. Het slachtoffer [slachtoffer] heeft als gevolg van het bewezenverklaarde steek- en snijverwondingen opgelopen. Uit de verklaringen van de moeder van het slachtoffer komt naar voren dat het steekincident grote impact op het slachtoffer heeft (gehad). Ook op de rest van de familie heeft het steekincident emotioneel gezien indruk gemaakt. Poging tot moord is een buitengewoon ernstig misdrijf. Tevoren heeft verdachte het plan opgevat om het slachtoffer te gaan doden en ter plaatse is ernstig geweld op het slachtoffer toegepast. Verdachte mag van geluk spreken dat het slachtoffer niet aan zijn verwondingen is overleden.
In zaak B heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een taxichauffeur. Als gevolg van het handelen van verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer 2] letsel opgelopen en pijn ondervonden. Uit de vordering van de benadeelde partij blijkt dat het slachtoffer als gevolg van het handelen van verdachte last heeft gehad van gevoelens van angst en onveiligheid op straat.
Omdat beide geweldsincidenten plaatsvonden op klaarlichte dag, in woonwijken in Amsterdam, zijn onschuldige voorbijgangers ongevraagd geconfronteerd met het geweld. Dit kan ook bij hen hebben geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid.
Uit het strafblad van verdachte van 18 januari 2022 komt naar voren dat dit niet de eerste keer is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een geweldsdelict. In november 2017 is aan verdachte door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam, onder andere vanwege diefstal met geweld in vereniging (straatroof), een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van 40 dagen met bijzondere voorwaarden opgelegd en een werkstraf.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het door reclasseringswerker mevrouw L. Snijder opgestelde adviesrapport van 4 februari 2022. Hierin is, zakelijk weergegeven, het volgende gerapporteerd. Gelet op het strafblad van verdachte is sprake van een beginnend delictpatroon op het gebied van agressiedelicten. Doordat de reclassering onvoldoende zicht heeft op de totstandkoming van de tenlastegelegde agressiedelicten, vindt de reclassering het moeilijk om gedegen uitspraken te doen over het bestaan van (eventuele) risicofactoren. Volgens de reclassering is echter sprake van een aantal zorgelijke factoren. Mogelijk heeft verdachte problemen op het gebied van agressieregulatie, verdachte is beïnvloedbaar en er is (deels) sprake van een negatief sociaal netwerk. Gelet op deze omstandigheden wordt het risico op recidive en het risico op letselschade ingeschat als gemiddeld.
Er zijn ook positieve factoren. Verdachte heeft zinvolle dagbesteding en hij heeft zijn financiën op orde. Verdachte is bij beslissing van deze rechtbank van 16 april 2021 in zaak A uit zijn voorlopige hechtenis geschorst. Verdachte houdt zich aan de bijzondere voorwaarden die in het kader van zijn schorsing aan hem zijn opgelegd. Verdachte vindt hulp en begeleiding door de reclassering niet nodig, maar heeft aangegeven dat hij wél hieraan zal meewerken.
Bij een bewezenverklaring vindt de reclassering behandeling en diagnostiek noodzakelijk, omdat onduidelijk is gebleven welke factoren in dat geval aan het agressieve delictgedrag van verdachte ten grondslag hebben gelegen. De reclassering vindt het van belang dat de voorwaarden, die in het kader van zijn schorsing aan verdachte zijn opgelegd blijven voortduren. Op basis van het gesprek met verdachte en de informatie uit het eindverslag van het toezicht van de Jeugdbescherming van 2018, komt naar voren dat verdachte niet functioneert op een verstandelijk beperkt niveau. Verdachte gedraagt zich leeftijdsadequaat. De reclassering vindt het daarom niet nodig om verdachte via het jeugdstrafrecht te berechten.
Bij een bewezenverklaring wordt – met toepassing van het volwassenenstrafrecht – geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan verbonden de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, ambulante behandeling, meewerken aan het verkrijgen en behouden van dagbesteding en een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] .
De straf
Alles afwegende zal de rechtbank – in overeenstemming met de eis van de officier van justitie – overgaan tot oplegging van een gevangenisstraf van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden die door de reclassering zijn geadviseerd.
Hoewel alleen al voor de bewezenverklaarde poging moord in verenging het onvoorwaardelijk strafdeel hoger had kunnen zijn, heeft de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat ook rekening gehouden met de jonge leeftijd van verdachte en het advies van de reclassering dat behandeling en diagnostiek nodig is. Verder heeft de rechtbank meegewogen dat in zaak A sprake is van eendaadse samenloop. In het nadeel van verdachte heeft de rechtbank laten meewegen dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn delictgedrag en dat hij de schuld van de door hem gepleegde agressiedelicten buiten zichzelf legt.
De rechtbank zal het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis van 16 april 2021 opheffen.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen inbeslaggenomen:
STK Sigaret (Omschrijving: G6047381)
1 STK Zak (Omschrijving: G6047399, Zak diverse kleding)
1 STK Mes (Omschrijving: G6047415, zwart, merk: Keuken mes)
9.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het mes moet worden onttrokken aan het verkeer. De sigaret en de zak met kleding moeten worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende(n).
9.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
Het mes wordt onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien het in zaak A bewezengeachte (onder andere) met dit mes is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De sigaret en de zak met kleding moeten worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende(n).

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De heer [naam medewerker Slachtofferhulp] , medewerker van Slachtofferhulp Nederland, heeft op de zitting namens de benadeelde partij [slachtoffer 2] , € 7.749,00 gevorderd aan vergoeding van materiële schade en € 600,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Hij heeft de vordering ter terechtzitting toegelicht en benadrukt dat de gevorderde schade rechtstreeks verband houdt met het bewezenverklaarde.
10.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, primair, op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schadevergoeding in zijn geheel moet worden toegewezen. De gevorderde immateriële schadevergoeding moet worden toegewezen tot een bedrag van € 200,00, omdat niet kan worden uitgesloten dat de benadeelde partij ook gewelddadig gedrag heeft vertoond.
Subsidiair heeft de officier van justitie verzocht om de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiele schadevergoeding die ziet op gederfde inkomsten (€ 7.599,00) niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
Het te vergoeden bedrag moet, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, worden toegewezen.
10.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht om de vordering tot schadevergoeding af te wijzen. Er kan geen rechtstreeks verband worden vastgesteld tussen de door de aangever gestelde geleden schade en het tenlastegelegde. Hij heeft benadrukt dat zowel de materiële als de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd en dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van aangever, waarbij aan verdachte letsel is toegebracht. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard.
10.3.
Oordeel van de rechtbank
Toewijsbare schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde in zaak B rechtstreeks materiële schade is toegebracht wegens kosten voor de reparatie van zijn telefoon (€ 150,00). De gevorderde materiële schade die ziet op deze schadepost zal dan ook worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 november 2021.
Daarnaast heeft de benadeelde partij, op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek, recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 200,00. Dit bedrag zal, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 november 2021 worden toegewezen.
Niet-ontvankelijke schade
De benadeelde partij zal voor het overige in zijn vordering tot immateriële schade en zijn vordering die ziet op materiële schade vanwege gederfde inkomsten (€ 7.599) niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat deze schade onvoldoende onderbouwd is en verdere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan het niet-ontvankelijke deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd, zodat de benadeelde partij de opgelopen schade niet zelf hoeft te innen en de schade ook vergoed krijgt als verdachte die niet kan betalen.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag van in totaal € 350,00 wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan (9 november 2021).
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van 7 dagen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 45, 47, 55, 57, 141, 289 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A feiten 1 primair en 2:
eendaadse samenloop van:
medeplegen van poging tot moord
en;
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Zaak B:
mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
1 (één) jaar, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres reclassering] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- een behandeling volgt gericht op agressieregulatie bij de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start wanneer de reclassering dat nodig acht. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- zich begeleidbaar en meewerkend opstelt voor het verkrijgen en behouden van een passende dagbesteding, in de vorm van een betaalde (bij)baan dan wel een opleiding;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zoekt met het slachtoffer in de zaak met parketnummer 13/103067-21 ( [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. De politie zal toezicht houden op de naleving van het contactverbod.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken;
- zich meldt bij voornoemde reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
3. 1 STK Mes (Omschrijving: G6047415, zwart, merk: Keuken mes)
Gelast te bewaren ten behoeve van de rechthebbende(n):
  • 1. 1 STK Sigaret (Omschrijving: G6047381)
  • 2. 1 STK Zak (Omschrijving: G6047399, Zak diverse kleding)
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 2]toe tot een bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro)aan vergoeding van materiële schade en
€ 200,00 (tweehonderd euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (9 november 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 350,00 (driehonderdvijftig euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (9 november 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 7 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. H.E. Hoogendijk en C.M. Georgiades, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 maart 2022.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, met nummer 2021076734 (zaak A, onderzoek “Sjowme”) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De inhoud van de processen-verbaal is telkens zakelijk weergegeven.
2.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 18 februari 2022.
3.Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 april 2021 door verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , met nummer PL1300-2021076734-2, doorgenummerde pagina’s 10-11.
4.Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 april 2021 door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , met nummer PL1300-2021076734-5, doorgenummerde pagina 2.
5.Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 april 2021 door verbalisant [verbalisant 6] , met nummer PL1300-2021076734, doorgenummerde pagina’s 42-54 (incl. stills).
6.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 18 februari 2022.
7.Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 april 2021 door verbalisant [verbalisant 6] , met nummer PL1300-2021076734, doorgenummerde pagina’s 43 en 49, laatste alinea’s.
8.Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 14 april 2021 door verbalisant [verbalisant 6] , met nummer PL1300-2021076734, doorgenummerde pagina’s 24-25.
9.Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 14 april 2021 door verbalisant [verbalisant 7] , met nummer PL1300-2021076734-10, doorgenummerde pagina 14.
10.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 18 februari 2022.
11.Een geschrift: bijlage bij proces verbaal uitlezen telefoon [verdachte] , met nummer 2021076734, doorgenummerde pagina’s B005-B010.
12.Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 september 2021 door verbalisant [verbalisant 8] , met nummer 2021076734, doorgenummerde pagina 68.
13.Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 september 2021 door verbalisant [verbalisant 8] , met nummer 2021076734, doorgenummerde pagina’s 68-70.
14.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 18 februari 2022.
15.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, met nummer 2021230865 (zaak B) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De inhoud van de processen-verbaal is telkens zakelijk weergegeven.
16.Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , opgemaakt op 9 november 2021 door verbalisant [verbalisant 9] , met nummer PL1300-2021230695-3, doorgenummerde pagina’s 1-3.
17.Een geschrift: een brief van huisartsenpraktijk de Hoed te Amsterdam, opgesteld door huisarts J. Bloos op 10 november 2021, met nummer 2021230695, ongenummerd.
18.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 18 februari 2022.