Op 17 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De zaak werd behandeld in de Internationale Rechtsulpkamer onder parketnummer 13/751010-22. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een EAB dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Szczecin, Polen, op 23 april 2013. De verdachte, geboren in 1983, was in Nederland gedetineerd en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, tijdens de zittingen die op 2, 9 en 15 februari 2022 plaatsvonden. De rechtbank heeft de identiteit van de verdachte vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld, waarbij werd gekeken naar de weigeringsgronden zoals genoemd in de Overleveringswet (OLW). De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd op basis van artikel 12 OLW, omdat de verdachte niet aanwezig was bij de zitting die leidde tot het vonnis in Polen. De officier van justitie betoogde echter dat de verdachte op de hoogte was van de procedure en dat zijn verdedigingsrechten niet waren geschonden. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte niet in persoon was verschenen, er geen schending van zijn rechten was en dat de overlevering kon worden toegestaan. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn genoemd, waaronder de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5, 7 en 12 van de OLW.