ECLI:NL:RBAMS:2022:1022

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
13/752356-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijke veroordelingen in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 februari 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1983 in Polen, was in Nederland gedetineerd en werd aangeklaagd voor het uitvoeren van strafbare feiten die onder de Opiumwet en de Geneesmiddelenwet vallen. De rechtbank heeft de vordering behandeld in verschillende zittingen, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, en een tolk in de Poolse taal. Tijdens de zittingen werd de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn verweer tegen de overlevering besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de zittingen die leidden tot de eerdere veroordelingen in Polen, maar dat hij wel vertegenwoordigd was door een advocaat. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering uiteindelijk toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kon worden met een Nederlander, omdat niet was aangetoond dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland had verbleven. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. A.J.R.M. Vermolen, en de beslissing werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752356-21 (EAB I)
RK-nummer: 21/6539
Datum uitspraak: 17 februari 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 december 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 12 mei 2014 door
the Regional Court in Szczecin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 2 februari 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 februari 2022. Het verhoor heeft middels een videoverbinding plaatsgevonden, in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, advocaat te Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft de behandeling van de vordering voor bepaalde tijd geschorst, te weten tot de zitting van 9 februari 2022 om 15:30 uur, teneinde de antwoorden op de vragen af te wachten die zien op de aanwezigheid van de opgeëiste persoon bij de zittingen die tot de vonnissen die aan het samengestelde vonnis ten grondslag liggen waarop het onderhavig EAB ziet.
Zitting 9 februari 2022
De behandeling van de vordering is in gewijzigde samenstelling voortgezet op de openbare zitting van 9 februari 2022 om 15:30 uur. Het verhoor heeft middels een videoverbinding plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, advocaat te Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de behandeling van de vordering voor bepaalde tijd geschorst, te weten tot de zitting van 15 februari 2022 om 16:00 uur, teneinde de antwoorden op de nadere door het IRC gestelde vragen af te wachten.
Zitting 15 februari 2022
De behandeling van de vordering is in gewijzigde samenstelling, voortgezet op de openbare zitting van 15 februari 2022 om 16:00 uur. Het verhoor heeft middels een videoverbinding plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, advocaat te Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
aggregate judgement of the Szczecin-Centre District Court in Szczecinvan 12 september 2012 met referentienummer IV K 551/12, IV Ka 1587/12. Uit aanvullende informatie van 10 februari 2022 blijkt dat op 25 januari 2013 een zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden bij
the Regional Court in Szczecin(Polen) met referentienummer: IV Ka 1587/21.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 10 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar, 4 maanden en 25 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Aan het verzamelvonnis liggen blijkens de aanvullende informatie twee eerdere veroordelingen ten grondslag:
  • een vonnis met kenmerk: XIV K 367/07 van
  • een vonnis met kenmerk V K 496/07 van t
Dit verzamelvonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Aan het EAB ligt een verzamelvonnis ten grondslag, waarin twee eerdere veroordelingen zijn verdisconteerd. Dit brengt mee dat zowel de aan het verzamelvonnis ten grondslag liggende vonnissen, waarbij onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en hem op grond daarvan vrijheidsstraffen zijn opgelegd, als het verzamelvonnis waarbij de duur van de straffen is gewijzigd en waarbij de bevoegde rechterlijke autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt, moeten worden getoetst aan artikel 12 OLW.
Ten aanzien van het vonnis met referentie XIV K 367/07 van 6 juni 2007
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit aanvullende informatie van 10 februari 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon de dagvaarding voor de zitting die heeft geleid tot het vonnis met nummer XIV K 367/07, in persoon heeft ontvangen. Er heeft zich dus een omstandigheid als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW voorgedaan in deze zaak, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.
Ten aanzien van het vonnis met referentie V K 496/07 van 18 oktober 2007
Uit de aanvullende informatie van 2 februari 2022 en de verklaring van de opgeëiste persoon ter zitting op 2 februari 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen op de zitting van 18 oktober 2007 die heeft geleid tot het vonnis van dezelfde datum met kenmerk VK 496/07, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW voor dit vonnis niet van toepassing is.
Ten aanzien van het verzamelvonnis van 12 september 2012 met referentie IV K 551/12 en het arrest van 25 januari 2013 met referentie Ka 1587/12
Standpunt van de verdedigingDe raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd. Uit de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten blijkt dat de opgeëiste in
the main trialis vertegenwoordigd door een advocaat. Het is echter onduidelijk of
the main trailde zitting in eerste aanleg of het hoger beroep is, waardoor het onduidelijk is wanneer en bij welke zitting een gemachtigd raadsman aanwezig was. De opgeëiste persoon is niet aanwezig geweest bij de zittingen, maar heeft niet geprobeerd zich hieraan te onttrekken. Het is derhalve niet duidelijk of de opgeëiste persoon van zijn verdedigingsrechten gebruik heeft kunnen maken, of dat het aan hem te wijten was dat hij wellicht niet van zijn verdedigingsrechten gebruik heeft kunnen maken.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – kortgezegd – op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat.
Oordeel van de rechtbank
Uit de stukken blijkt dat de opgeëiste persoon zelf heeft verzocht om dit verzamelvonnis,
maar dat hij niet in persoon is verschenen op de zitting die tot dit vonnis heeft geleid. De opgeëiste persoon heeft verder verklaard dat zijn advocaat hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg bij de
Regional Court in Szczecin. Uit aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 16 januari 2022 (waarin, zoals later vastgesteld, per abuis wordt gesproken over vonnis IV K 551/16) en 10 februari 2022 blijkt dat het vonnis in eerste aanleg dateert van 12 september 2012 en dat dit vonnis in eerste aanleg in hoger beroep op 25 januari 2013 is bevestigd.
Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis lid 1 Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld (zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak
Tupikas, ECLI:EU:C:2017:628). Op de specifieke vraag of in hoger beroep bij
the Regional Court in Szczecmet kenmerk V Ka 1587/12
the merits of the casezijn behandeld, heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit op 10 februari 2022 geantwoord dat de opgeëiste persoon een gemachtigd advocaat had die namens hem op de zitting waarop
the merits of the casezijn behandeld aanwezig was. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de zaak in hoger beroep ten gronde is behandeld. Hieruit volgt dat alleen de procedure in hoger beroep van 25 januari 2013 dient te worden getoetst aan artikel 12 OLW.
Uit aanvullende informatie van 10 februari 2022 van de Poolse autoriteiten blijkt dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was op de zitting in hoger beroep op 25 januari 2013 bij
the Regional Court in Szczecin(de opgeëiste persoon “
was not present at the hearing at which the merits of the case have been discussed”), maar dat de opgeëiste persoon
“was represented by a barrister during the main trial, he in person had given a mandate to him”.
Uit deze aanvullende informatie blijkt dat een advocaat namens hem aanwezig was en de verdediging heeft gevoerd. De rechtbank leidt, mede gelet op de omstandigheid dat de vraag van het IRC aan de uitvaardigende justitiële autoriteit expliciet op het hoger beroep betrekking had, uit de aanvullende informatie af dat de opgeëiste persoon deze advocaat (ook) ten aanzien van het hoger beroep heeft gemachtigd. De rechtbank gaat, gelet op het vertrouwensbeginsel, uit van de juistheid van deze informatie.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder b, OLW nu een gemachtigd advocaat ter terechtzitting daadwerkelijk de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd. Dat betekent dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 40, tweede lid van de Geneesmiddelenwet.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander en dat de straf kan worden overgenomen, zoals bedoeld in artikel 6a, eerste en negende lid. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman verscheidene stukken overgelegd, onder andere met betrekking tot het arbeidsverleden van de opgeëiste persoon in Nederland. De raadsman heeft op basis van deze stukken gesteld dat is komen vast te staan dat de opgeëiste persoon tenminste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering in ieder geval niet toe te staan en dat de straf wordt overgenomen door Nederland.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat gelijkstelling zoals bedoeld in artikel 6a, eerste en negende lid, OLW niet aan de orde is. Op basis van de stukken die de raadsman heeft overgelegd kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon voor gelijkstelling in aanmerking komt, omdat uit de stukken niet blijkt dat hij tenminste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank is van oordeel dat gelijkstelling zoals bedoeld in artikel 6a, eerste en negende lid, OLW niet aan de orde is. Naast enkele inkomensgegevens uit Nederland heeft de raadsman een van de Poolse stichting [naam stichting] afkomstige verklaring overgelegd inhoudende dat de opgeëiste persoon van 2016 tot (en met) 2021 ten behoeve van werkzaamheden voor een verpleeghuis een maandelijkse vergoeding van 900 tot 1300 euro in contanten ontving.
Dit is echter onvoldoende om aan te kunnen tonen dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Een gelijkstelling zoals bedoeld in artikel 6a, eerste en negende lid, OLW is dus niet aan de orde. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 3, 10 en 11 Opiumwet, 40 van de Geneesmiddelenwet, 1 en 6 Wet Economische Delicten en 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Szczecin(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 februari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.