3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Aan het EAB ligt een verzamelvonnis ten grondslag, waarin twee eerdere veroordelingen zijn verdisconteerd. Dit brengt mee dat zowel de aan het verzamelvonnis ten grondslag liggende vonnissen, waarbij onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en hem op grond daarvan vrijheidsstraffen zijn opgelegd, als het verzamelvonnis waarbij de duur van de straffen is gewijzigd en waarbij de bevoegde rechterlijke autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt, moeten worden getoetst aan artikel 12 OLW.
Ten aanzien van het vonnis met referentie XIV K 367/07 van 6 juni 2007
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit aanvullende informatie van 10 februari 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon de dagvaarding voor de zitting die heeft geleid tot het vonnis met nummer XIV K 367/07, in persoon heeft ontvangen. Er heeft zich dus een omstandigheid als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW voorgedaan in deze zaak, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.
Ten aanzien van het vonnis met referentie V K 496/07 van 18 oktober 2007
Uit de aanvullende informatie van 2 februari 2022 en de verklaring van de opgeëiste persoon ter zitting op 2 februari 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen op de zitting van 18 oktober 2007 die heeft geleid tot het vonnis van dezelfde datum met kenmerk VK 496/07, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW voor dit vonnis niet van toepassing is.
Ten aanzien van het verzamelvonnis van 12 september 2012 met referentie IV K 551/12 en het arrest van 25 januari 2013 met referentie Ka 1587/12
Standpunt van de verdedigingDe raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd. Uit de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten blijkt dat de opgeëiste in
the main trialis vertegenwoordigd door een advocaat. Het is echter onduidelijk of
the main trailde zitting in eerste aanleg of het hoger beroep is, waardoor het onduidelijk is wanneer en bij welke zitting een gemachtigd raadsman aanwezig was. De opgeëiste persoon is niet aanwezig geweest bij de zittingen, maar heeft niet geprobeerd zich hieraan te onttrekken. Het is derhalve niet duidelijk of de opgeëiste persoon van zijn verdedigingsrechten gebruik heeft kunnen maken, of dat het aan hem te wijten was dat hij wellicht niet van zijn verdedigingsrechten gebruik heeft kunnen maken.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – kortgezegd – op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat.
Uit de stukken blijkt dat de opgeëiste persoon zelf heeft verzocht om dit verzamelvonnis,
maar dat hij niet in persoon is verschenen op de zitting die tot dit vonnis heeft geleid. De opgeëiste persoon heeft verder verklaard dat zijn advocaat hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg bij de
Regional Court in Szczecin. Uit aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 16 januari 2022 (waarin, zoals later vastgesteld, per abuis wordt gesproken over vonnis IV K 551/16) en 10 februari 2022 blijkt dat het vonnis in eerste aanleg dateert van 12 september 2012 en dat dit vonnis in eerste aanleg in hoger beroep op 25 januari 2013 is bevestigd.
Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis lid 1 Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld (zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak
Tupikas, ECLI:EU:C:2017:628). Op de specifieke vraag of in hoger beroep bij
the Regional Court in Szczecmet kenmerk V Ka 1587/12
the merits of the casezijn behandeld, heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit op 10 februari 2022 geantwoord dat de opgeëiste persoon een gemachtigd advocaat had die namens hem op de zitting waarop
the merits of the casezijn behandeld aanwezig was. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de zaak in hoger beroep ten gronde is behandeld. Hieruit volgt dat alleen de procedure in hoger beroep van 25 januari 2013 dient te worden getoetst aan artikel 12 OLW.
Uit aanvullende informatie van 10 februari 2022 van de Poolse autoriteiten blijkt dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was op de zitting in hoger beroep op 25 januari 2013 bij
the Regional Court in Szczecin(de opgeëiste persoon “
was not present at the hearing at which the merits of the case have been discussed”), maar dat de opgeëiste persoon
“was represented by a barrister during the main trial, he in person had given a mandate to him”.
Uit deze aanvullende informatie blijkt dat een advocaat namens hem aanwezig was en de verdediging heeft gevoerd. De rechtbank leidt, mede gelet op de omstandigheid dat de vraag van het IRC aan de uitvaardigende justitiële autoriteit expliciet op het hoger beroep betrekking had, uit de aanvullende informatie af dat de opgeëiste persoon deze advocaat (ook) ten aanzien van het hoger beroep heeft gemachtigd. De rechtbank gaat, gelet op het vertrouwensbeginsel, uit van de juistheid van deze informatie.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder b, OLW nu een gemachtigd advocaat ter terechtzitting daadwerkelijk de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd. Dat betekent dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is.