ECLI:NL:RBAMS:2022:1021

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
13/751909-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot betrokkenheid bij gewapende diefstal en poging tot moord

Op 1 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Mönchengladbach in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij een gewapende diefstal en een poging tot moord, gepleegd op 10 november 2020 in Hückelhoven, Duitsland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconstateerd dat hij zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit heeft.

Tijdens de openbare zitting op 15 februari 2022 heeft de verdediging aangevoerd dat het EAB ongenoegzaam is, omdat de rol van de opgeëiste persoon bij het vermeende strafbare feit onvoldoende duidelijk zou zijn. De officier van justitie daarentegen stelde dat de feitomschrijving in het EAB voldoende duidelijkheid biedt over de verdenking. De rechtbank heeft geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat de feitomschrijving voldoende informatie biedt over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en dat de garantie is gegeven dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland zal ondergaan. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751909-21
RK nummer: 21/6575
Datum uitspraak: 1 maart 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 december 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 april 2021 door het
Amtsgericht Mönchengladbach(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 15 februari 2022. Het verhoor heeft via een videoverbinding plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A. Çimen, advocaat te Amsterdam.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een a
rrest warrant ordering pre-trial detentionvan de
Local Court Mönchengladbach(Duitsland) van 26 februari 2021, referentienummer 58 Gs 102/21 (720 Js 574/20).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit.
Het feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd aan dat de overlevering dient te worden geweigerd omdat het EAB ongenoegzaam is. De rol van de opgeëiste persoon bij het vermeende strafbare feit blijkt onvoldoende uit de feitsomschrijving en komt niet naar voren. De auto van de opgeëiste persoon is gestolen en het lijkt erop dat de Duitse autoriteiten op die manier bij de opgeëiste persoon zijn gekomen. Er zijn echter geen aanwijzingen dat, zoals in het EAB is gesteld, de opgeëiste persoon iets te maken heeft met het strafbare feit. Er is een minimumeis dat moet blijken waar de verdenking op gebaseerd wordt, waaraan in dit geval niet is voldaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het de opgeëiste persoon voldoende duidelijk is van welke feit hij wordt verdacht en dat het specialiteitsbeginsel voldoende is gewaarborgd. De feitomschrijving is derhalve genoegzaam en de overlevering kan worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Naar het oordeel van de rechtbank is hier aan voldaan. Het feit zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB ziet op betrokkenheid bij een gewapende diefstal in vereniging en een poging tot moord. Uit het EAB blijkt dat de overlevering wordt verzocht voor betrokkenheid (als mededader) bij een overal op twee personen waarbij vervolgens op de twee personen is geschoten in Hückelhoven te Duitsland, wat op 10 november 2020 heeft plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de omschrijving voldoende duidelijk is waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht, van welk feit hij wordt verdacht en wat de mate van betrokkenheid bij het feit is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat sprake is van een (lopend) strafrechtelijk onderzoek en niet van een veroordeling. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de het feit genoegzaam is omschreven en dat het specialiteitsbeginsel voldoende is gewaarborgd.
De rechtbank merkt in dit kader nog op dat artikel 2 OLW niet de eis stelt dat wordt verduidelijkt waarop de verdenking is gebaseerd en dat eventuele bewijsverweren in geval van overlevering pas aan de orde kunnen komen in de Duitse strafprocedure. De overleveringsrechter treedt immers niet in de beoordeling van de gronden van de verdenking. De door de raadsvrouw genoemde minimumeis kan vindt geen basis in de wet en regelgeving. De feitomschrijving dient er ook niet toe om de opgeëiste persoon tot het voeren van een onschuldverweer in staat te stellen (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBAMS:2010:BN7964).
Voor zover de opgeëiste persoon een onschuldverweer heeft willen voeren, merkt de rechtbank op dat hij zijn onschuld niet tijdens het verhoor ter zitting heeft aangetoond. De onschuldbewering kan reeds om die reden niet leiden tot weigering van de overlevering.

4.Strafbaarheid : feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummers 14 en 18, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling;
georganiseerde of gewapende diefstal
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Staatsanwältin van die Leitende Oberstaanwältin van Mönchengladbachheeft op 17 januari 2022 de volgende garantie gegeven:
Er wordt gegarandeerd dat de verschuldigde persoon in geval van een definitieve veroordeling in de Bondesrepubliek Duitsland op basis van de geldige versie van het kaderbesluit 2008/909/JI van de raad van 27 november 2008 betreffende de toepassing van het beginsel van weder­zijdse erkenning op strafrechtelijke beslissingen, door middel van een vrijheidberovende straf of maatregel oplegt, wordt voor de uitvoering van zijn de straf in de Europese Unie (ABI. L. 327 van 5.12.2008, pagina 27) voor de verdere uitvoering van de straf teruggestuurd naar Nederland.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Mönchengladbach(Duitsland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 maart 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.