Op 15 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. Deze vordering, gedateerd op 23 december 2021, betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 29 november 2021 door de Tsjechische autoriteiten is uitgevaardigd. Het EAB strekt tot de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Tsjechië in 1994, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft en momenteel gedetineerd is.
Tijdens de openbare zitting op 15 februari 2022 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd. De opgeëiste persoon verklaarde dat zijn personalia correct zijn en dat hij de Tsjechische nationaliteit heeft. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. C.G. Matze, heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft vervolgens de inhoud van het EAB en de grondslag voor de overlevering beoordeeld. Het EAB vermeldt een arrestatiebevel van de Tsjechische autoriteiten, en de rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, naar Nederlands recht strafbaar zijn, te weten diefstal, meermalen gepleegd.
De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Tsjechische autoriteiten toe te staan. De uitspraak is gedaan door mr. A.J.R.M. Vermolen als voorzitter, samen met mrs. P. van Kesteren en A.K. Glerum, en is uitgesproken in tegenwoordigheid van griffier mr. F.A. Potters. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.