Op 1 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De zaak werd behandeld in het kader van de Overleveringswet (OLW) en de rechtbank moest beoordelen of de overlevering kon worden toegestaan, ondanks de door de verdediging ingebrachte weigeringsgrond van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon, geboren in Polen en gedetineerd in Nederland, had niet in persoon de zitting bijgewoond en de verdediging stelde dat dit een schending van zijn rechten opleverde. De officier van justitie betoogde echter dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en zijn verplichtingen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing was, er geen reden was om de overlevering te weigeren. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon voldoende op de hoogte was van de procedure en dat zijn rechten niet waren geschonden. De rechtbank besloot uiteindelijk de overlevering toe te staan, waarbij zij de relevante artikelen van de OLW in acht nam. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter, en mrs. P. van Kesteren en A.K. Glerum, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. F.A. Potters.