ECLI:NL:RBAMS:2022:1017

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
13/752395-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot de weigeringsgrond van artikel 12 OLW

Op 1 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De zaak werd behandeld in het kader van de Overleveringswet (OLW) en de rechtbank moest beoordelen of de overlevering kon worden toegestaan, ondanks de door de verdediging ingebrachte weigeringsgrond van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon, geboren in Polen en gedetineerd in Nederland, had niet in persoon de zitting bijgewoond en de verdediging stelde dat dit een schending van zijn rechten opleverde. De officier van justitie betoogde echter dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en zijn verplichtingen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing was, er geen reden was om de overlevering te weigeren. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon voldoende op de hoogte was van de procedure en dat zijn rechten niet waren geschonden. De rechtbank besloot uiteindelijk de overlevering toe te staan, waarbij zij de relevante artikelen van de OLW in acht nam. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter, en mrs. P. van Kesteren en A.K. Glerum, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. F.A. Potters.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752395-21
RK nummer: 21/6793
Datum uitspraak: 1 maart 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 december 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 juli 2020 door
the Circuit Court in Wielkopolski(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 15 februari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman mr. G.R. Dorsman, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgment by the Circuit Court in Gorzów Wielkopolski(Polen) van 19 september 2019, referentienummer II K 45/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van tien manden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De opgeëiste persoon dient de straf nog geheel te voldoen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd gelet op artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon is niet in persoon gedagvaard en heeft de zitting niet bijgewoond. Evenmin heeft betekening van de uitspraak in persoon plaats gevonden. Om dit standpunt verder te kunnen onderbouwen heeft de raadsman een verzoek ex artikel 21a OLW gedaan, om via deze raadsman het procesdossier te kunnen opvragen. Het is echter niet gelukt met een Poolse advocaat in contact te treden. Als het klopt wat de opgeëiste persoon heeft verklaard dan komt de weigeringsgrond van artikel 12 OLW in beeld, want er kan dan niet gezegd worden dat de opgeëiste persoon uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van het recht om in persoon te verschijnen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is van toepassing, maar de officier van justitie heeft de rechtbank verzocht af te zien van toepassing van de weigeringsgrond. De opgeëiste persoon heeft bij zijn verhoor aangegeven dat hij bij de politie is geweest voor verhoor in deze zaak. Ook is op dit punt nog aanvullende informatie opgevraagd. Hieruit blijkt dat de opgeëiste persoon een instructie heeft ontvangen dat hij zijn adreswijzigingen door moest geven. Daarbij is vermeld wat de consequenties zijn van het niet doorgeven van een adreswijziging. De opgeëiste persoon heeft deze instructie schriftelijk ondertekend.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De rechtbank constateert dat geen gevolg is gegeven aan het verzoek in de zin van artikel 21a OLW. Zij gaat hierop in het navolgende verder in. Wat betreft artikel 12 OLW geldt dat, na de verklaring van de opgeëiste persoon dat hij niet van de zitting op de hoogte was, nog nadere informatie is opgevraagd. Uit de aanvullende informatie van 10 januari 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon op 11 november 2016 is verhoord in het vooronderzoek in Polen. Blijkens het EAB was de opgeëiste persoon op de hoogte van de verdenking. Hij is over de strafzaak gehoord en heeft zijn adres in de voorbereidende procedure als postadres opgegeven. Tevens is van belang dat de opgeëiste persoon blijkens de informatie is geïnstrueerd over zijn rechten en plichten als verdachte, in het bijzonder de wijze waarop hij bereikbaar voor justitie moest blijven. Hij is daarbij expliciet gewezen op de omstandigheid dat hij bereikbaar moest blijven op zijn adres voor oproepingen van justitie, dat hij eventuele adreswijzigingen moest doorgeven en hij is gewezen op de consequenties van het niet voldoen aan deze voorwaarden, namelijk dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt. Hij heeft deze instructie schriftelijk ondertekend. De rechtbank gaat van de juistheid van deze informatie uit.
Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het feit waarvan hij werd verdacht, alsmede dat hij er rekening mee moest houden dat er een vervolging tegen hem zou worden ingesteld en dat hij daarover officiële correspondentie zou ontvangen op het door hem opgegeven adres. Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert, omdat hij, zo hij al niet door zijn handelwijze stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 17, te weten:
racisme en vreemdelingenhaat
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Artikel 11 OLW en artikel 21a OLW

Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van de zaak dient te worden aangehouden teneinde een advocaat in de uitvaardigende lidstaat aan te wijzen met het oog op het verlenen van bijstand ten behoeve van de procedure voor overlevering in Nederland. In de aanloop naar de zitting heeft de raadsman hiertoe een verzoek gedaan als bedoeld in artikel 21a van de OLW. Er is echter nog geen reactie ontvangen van de Poolse autoriteiten. De behandeling van het overleveringsverzoek dient te worden aangehouden zodat de opgeëiste persoon effectief over de bijstand van een Poolse raadsman heeft kunnen beschikken. Krachtens de artikelen 156 en 157 van het Poolse Wetboek van Strafvordering moet de opgeëiste persoon over het strafdossier en de bestreden uitspraak kunnen beschikken en een eerlijke behandeling kunnen genieten. Dit is nodig om zijn eerdergenoemde standpunt ten aanzien van art. 12 OLW te kunnen onderbouwen en een onschuldverweer te kunnen voeren. De verzochte overlevering niet kan worden toegestaan alvorens aan deze voorwaarden is voldaan, omdat dit een schending van de grondrechten in het kader van artikel 11 OLW zal opleveren.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat artikel 21a OLW slechts een inspanningsverplichting betreft en dat de overlevering om die reden kan worden toegestaan. Het verzoek van de raadsman is bij e-mails van 23 december 2021, 3 januari 2022 en 26 januari 2022 door het Internationaal Rechtshulp Centrum reeds aan de uitvaardigende justitiële autoriteit kenbaar gemaakt. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft niet gereageerd op het verzoek en de meerdere herinneringsberichten van het Internationaal Rechtshulp Centrum. De officier van justitie heeft zich verzet tegen aanhouding. Uit artikel 21a OLW en de bijbehorende memorie van toelichting blijkt dat de termijnen voor de behandeling van het EAB onverkort gelden.
Oordeel van de rechtbank
Krachtens richtlijn 2013/48 en artikel 21a OLW rust op Nederland de verplichting om de opgeëiste persoon te wijzen op zijn recht om een advocaat in de uitvaardigende lidstaat aan te wijzen en om, wanneer de opgeëiste persoon van dat recht gebruik wenst te maken, de autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat daarvan op de hoogte te brengen (artikel 10 leden 4 en 5 richtlijn 2013/48). Aan deze verplichting is voldaan. Op de autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat rust vervolgens de verplichting om opgeëiste personen “zonder onnodig uitstel de informatie te verstrekken om hen te helpen in die lidstaat een advocaat te vinden”. Uiteindelijk is het aan de opgeëiste persoon zelf om een advocaat aan te wijzen. Volgens artikel 10 lid 6 richtlijn 2013/48 laat het recht van de opgeëiste persoon om een advocaat aan te wijzen “de verplichting voor de uitvoerende rechterlijke instantie om binnen de overeenkomstig dat kaderbesluit bepaalde termijnen en voorwaarden een beslissing te nemen over de overlevering van de betrokkene, onverlet”. Het niet naleven van de genoemde verplichtingen vormt geen zelfstandige weigeringsgrond voor de overlevering. Voorts is in artikel 21a OLW, in overeenstemming met artikel 10 van de Richtlijn, opgenomen dat de termijnen van de behandeling van het Europees aanhoudingsbevel onverkort gelden. Voor aanhouding van de behandeling bestaat naar het oordeel van de rechtbank daarom geen aanleiding.
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat het niet naleven van het verzoek ex artikel 21a OLW een schending van de grondrechten van het Handvest van de Europese Unie (hierna Handvest) gelet op artikel 11 OLW oplevert, slaagt dit verweer evenmin. Hetgeen is aangevoerd vormt onvoldoende grond voor de conclusie dat voor de opgeëiste persoon een reëel gevaar bestaat dat de door het Handvest gewaarborgde grondrechten zijn of zullen worden geschonden. Verder is het niet aan de rechtbank om in deze overleveringsprocedure te treden in de beoordeling van de schuld van de opgeëiste persoon. Volgens vaste rechtspraak is het ook niet noodzakelijk dat gegevens worden verstrekt die er toe dienen een onschuldbewering mogelijk te maken.
De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Gorzów Wielkopolski(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 maart 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.