ECLI:NL:RBAMS:2022:1011

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
13/751969-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel van Letland met betrekking tot strafbare feiten en detentieomstandigheden

Op 10 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Letland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 3 december 2021. De opgeëiste persoon, geboren in 1994 in Letland, was gedetineerd in Nederland en werd beschuldigd van strafbare feiten volgens Lets recht, waaronder hooliganisme. Tijdens de zittingen op 19 en 27 januari 2022 werd de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en werd er gediscussieerd over de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor overlevering werd verzocht. De rechtbank concludeerde dat de feiten onder de Nederlandse wetgeving konden worden bestraft en dat er geen belemmeringen waren voor de overlevering. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon voerde aan dat er een risico bestond op onmenselijke behandeling in Letland, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze claim. Uiteindelijk werd de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en er geen weigeringsgronden waren. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer onder leiding van voorzitter mr. P. van Kesteren, met mrs. A.K. Glerum en C.M. Delstra als rechters, en griffier mr. F.A. Potters.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751969-21 (EAB II)
RK nummer: 21/6458
Datum uitspraak: 10 februari 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 december 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 juli 2021 door
the Prosecutor General’s Office of the Republic of Latvia(Letland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Letland) op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 januari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. R. Dijkstra, advocaat te Utrecht. De opgeëiste persoon is niet verschenen.
Het onderzoek ter terechtzitting is voor bepaalde tijd geschorst, omdat er onduidelijkheid was over de afstandsverklaring van de opgeëiste persoon.
De rechtbank heeft de behandeling in gewijzigde samenstelling hervat op de openbare zitting van 27 januari 2022 in de stand waarin het zich bevond op het moment van schorsing van 19 januari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. R. Dijkstra, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Russische taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Letse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel afgegeven door
the [geboorteplaats] Court(Letland) op 18 mei 2021 met referentienummer 13340000119.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Lets recht strafbare feiten.
Deze feiten omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit – met uitzondering van het onder 4.2 benoemde
hooliganism– waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Dit feit valt op deze lijst onder nummer 14, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Letland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat hooliganisme niet als lijstfeit is aangekruist en niet dubbel strafbaar is zodat de overlevering daarvoor dient te worden geweigerd.
De rechtbank overweegt als volgt. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit ‘
hooliganism’ niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
Met de officier van justitie stelt de rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft
De rechtbank merkt hierbij op dat de feitomschrijving in het EAB onder de Nederlandse strafbepaling van openlijke geweldpleging valt. Het is niet nodig dat de feitomschrijving onder een identieke Nederlandse strafbepaling valt of een identieke Nederlandse kwalificatie oplevert. De rechtbank moet beoordelen of de feitelijke elementen in de feitomschrijving in het EAB ook in Nederland zouden kunnen worden bestraft als de feiten hier waren begaan.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De raadsvrouw heeft verzocht om een terugkeergarantie voor de opgeëiste persoon. Hoewel de opgeëiste persoon nog niet vijf jaren in Nederland verblijft, wenst hij graag een terugkeergarantie te krijgen.
De rechtbank overweegt als volgt. De opgeëiste persoon kan op grond van artikel 6, derde lid, OLW alleen gelijkgesteld worden met een Nederlander als de rechtbank heeft vastgesteld dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000, dat hij in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen en dat ten aanzien van hem de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon pas drie jaren in Nederland is, en hij daarmee niet voldoet aan het eerste vereiste, aangezien hij nog niet gedurende een periode van ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding de uitvaardigende autoriteit om een terugkeergarantie te vragen.

6.Artikel 11 OLW

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft namens de opgeëiste persoon betoogd dat er een kans is dat er voor de opgeëiste persoon in Letland een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling zal zijn en dat moet worden afgezien van overlevering op grond van artikel 11 OLW en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (
hierna: Handvest).De raadsvrouw heeft primair verzocht de overlevering te weigeren en subsidiair verzocht om aanhouding om onderzoek te doen naar mogelijk gevaar voor de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon is ten tijde van de feiten mishandeld door personen en heeft aangegeven dat deze personen hem zullen opzoeken als hij naar Letland wordt overgeleverd en hem opnieuw zullen mishandelen als wraak voor de feiten die worden genoemd in onderhavig EAB. De opgeëiste persoon heeft aangegeven te vrezen voor zijn veiligheid. De raadsvrouw heeft e-mails van de partner van de opgeëiste persoon en een vriend overgelegd ter onderbouwing.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, zakelijk weergegeven, tot verwerping van het verweer geconcludeerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsvrouw aldus dat wordt betoogd dat de opgeëiste persoon na overlevering in Letland (als gedetineerde) het risico loopt in penitentiaire instellingen dan wel anderszins te worden onderworpen aan onmenselijke of vernederende behandelingen als bedoeld in artikel 4 van het Handvest, althans dat daartegen geen bescherming wordt, dan wel kan worden geboden.
Als een dergelijk verweer wordt gevoerd, dient de rechtbank ingevolge het arrest
Aranyosien
Căldăraru [1] na te gaan of er op basis van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens sprake is van een algemeen reëel gevaar dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er echter geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens voorhanden op basis waarvan kan worden aangenomen dat voor personen die bij de geweldsdelicten in onderhavig EAB aanwezig waren een algemeen reëel gevaar bestaat dat zij in (één of meer) Letse penitentiaire instellingen onmenselijk of vernederend worden behandeld, althans dat hiertegen geen bescherming wordt, dan wel kan worden geboden.
De stellingen van de opgeëiste persoon, de overlegde e-mails en de daarin geuite vrees voor onmenselijke of vernederende behandelingen zijn hiervoor onvoldoende.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet slaagt en er geen grond is om ingevolge artikel 11 OLW geen gevolg aan het EAB te geven of (subsidiair) vragen te stellen aan de Letse uitvaardigende autoriteit.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 141 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan
the Prosecutor General’s Office of the Republic of Latvia(Letland) voor de feiten zoals die omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 februari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198.