3.4Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde
Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit het dossier en het behandelde ter terechtzitting het volgende af.
Op zondag 14 oktober 2018 wordt aangever gebeld door een nummer eindigend op * [nummer] . De persoon aan de lijn (hierna: de beller) vertelt aan aangever dat hij de volgende dag zal worden gebeld en hij dan moet opnemen en klaarstaan. Op 15 oktober 2018 wordt aangever opnieuw gebeld door de beller en krijgt hij de opdracht naar het Stadshart Amstelveen te gaan. Daar wordt hij opgehaald door een auto met daarin drie jongens waaronder de beller, die door aangever aan zijn stem wordt herkend. Samen rijden ze naar meerdere winkels in Amstelveen en Amsterdam. Aangever krijgt de opdracht om iPhones te kopen en daarbij abonnementen af te sluiten. Daarbij wordt gezegd dat als hij het niet doet ze weten waar hij woont en ze hem zullen opzoeken en aanpakken, dat als hij het afkapt hij een groot probleem heeft en hij het moet laten lukken. Nadat het aangever in de eerste winkel in Amstelveen niet lukt om een telefoon te kopen en daarbij een abonnement af te sluiten (omdat aangever zijn eigen te lage inkomen had opgegeven) geven verdachte en de beller hem instructies om het een volgende keer wel laten slagen. Hij moet invullen dat hij 2000 euro verdient. Vervolgens gaat aangever naar een tweede winkel in Amstelveen maar ook daar lukt het niet om een telefoon met abonnement te kopen. In Amsterdam-Zuidoost gaat aangever samen met de bestuurder van de auto naar T-Mobile op het Bijlmerplein. Daar koopt hij om 17:59 uur een iPhone 8 plus en sluit daarbij een abonnement af. De bestuurder wacht buiten de winkel op hem. Aangever komt met een rood tasje uit de winkel naar buiten en loopt vervolgens samen met de bestuurder terug naar de auto. Hij moet het tasje met daarin de telefoon aan de bestuurder afgeven. Vervolgens rijden ze naar de Mediamarkt op de Arenaboulevard in Amsterdam. Daar koopt hij een iPhone 8 plus en sluit daarbij een abonnement af. Deze telefoon geeft hij aan de beller. Later wordt aangever nog naar een andere Mediamarkt gebracht, maar vanwege een storing kan aangever daar op dat moment geen telefoon kopen en een abonnement afsluiten.
Op dinsdag 16 oktober 2018 wordt aangever opnieuw gebeld door de beller en wordt hem medegedeeld dat hij klaar moet staan. Door verschillende jongens wordt hij naar de Mediamarkt in de buurt van de openbare bibliotheek van Amsterdam gebracht. Aangever krijgt de opdracht om twee iPhones 8 plus te kopen en een abonnement af te sluiten. Daarbij wordt gezegd dat ze de telefoon speciaal voor hem op voorraad hebben gebracht, hen dit geld heeft gekost en ze dus wel wat terug moeten krijgen, en dat als hij dit niet doet er dezelfde gevolgen zijn, ze hem zullen pakken en dat hij het deze keer moet laten lukken. Het lukt verdachte die dag echter niet om iPhones te kopen en daarbij abonnementen af te sluiten vanwege het anti-fraudeprotocol van de Mediamarkt.
Verdachte is op maandagavond 15 oktober 2018 aangehouden. In het voertuig waarin hij reed wordt een tasje van de Mediamarkt met daarin een aankoopbon van een iPhone 8 plus met abonnement op naam van [benadeelde] aangetroffen. Daarnaast wordt er een bon van Euro Mobile, gevestigd op het Anton de Komplein te Amsterdam, gevonden. De door aangever bij T-Mobile gekochte iPhone 8 plus wordt uiteindelijk teruggevonden en blijkt via Euro Mobile op het Anton de Komplein te zijn doorverkocht. Verdachte heeft verklaard dat hij op 15 oktober 2018 bij Euro Mobile is geweest. Op camerabeelden is te zien dat om 19:12 uur een persoon, gelijkend op verdachte, met een rood tasje – vermoedelijk het tasje, met daarin de telefoon, dat kort daarvoor nog door aangever werd gedragen – de Skylo plaza – het winkelcentrum waarin de Euro Mobile shop is gevestigd – is binnengelopen en kort daarna de Skylo plaza uitloopt zonder het tasje in zijn handen.
Op 15 oktober 2018 is er 12 keer telefonisch contact geweest tussen het telefoonnummer van verdachte en het telefoonnummer eindigend op * [nummer] , het telefoonnummer waarmee aangever ook veelvuldig contact heeft gehad en dat gebruikt werd door de beller.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij de bestuurder van de auto was en dat aangever bij hem in de auto heeft gezeten. Hij ontkent echter iets te maken te hebben met het kopen en afsluiten van de telefoonabonnementen.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat voorgaande feiten en omstandigheden bewijs opleveren voor het in zaak A onder 1 subsidiair ten laste gelegde. De verklaring van verdachte dat hij niks te maken heeft met het ten laste gelegde vindt de rechtbank gelet op voorgaande feiten en omstandigheden niet aannemelijk. Door aangever meermalen naar winkels mee te nemen, meer in het bijzonder hem in een auto te laten stappen, en door druk op hem uit te oefenen en hem te bedreigen is aangever gedwongen om telefoons te kopen, abonnementen af te sluiten en de telefoons vervolgens af te geven. De handelingen en uitlatingen waren van dien aard dat zij in de gegeven omstandigheden tot zodanige druk bij aangever hebben geleid dat aangever hieraan geen weerstond kon bieden. Dit handelen valt niet onder de oplichtingsmiddelen als bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Daarmee komt de rechtbank tot bewezenverklaring van dwang in de vorm van afpersing zoals subsidiair is ten laste gelegd en zal verdachte worden vrijgesproken van oplichting zoals primair is ten laste gelegd.
De rechtbank vindt dat hierbij sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten en dat verdachte met zijn handelen een substantiële bijdrage heeft geleverd. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het beloven dat er iets leuks zou gaan gebeuren, dan wel dat hij 2000 euro zou krijgen, als hij zijn bankpas zou uitlenen geen feitelijkheid als bedoeld in artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht en heeft aangever bovendien al voor de ten laste gelegde periode zijn bankpas afgeven. Dit onderdeel van de tenlastelegging kan daarom niet worden bewezen.
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het in zaak A onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie allereerst is vereist dat de verdachte een wapen of munitie bewust aanwezig heeft gehad. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet wist dat er een wapen en munitie in de auto aanwezig waren en dat de bijrijder de gelegenheid heeft gehad om het wapen in de tas van verdachte te stoppen.
De rechtbank stelt vast dat het wapen en de munitie in een open tas in een auto die door verdachte werd bestuurd is aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat de tas waarin het wapen is aangetroffen van hem was, net als het geld dat in de tas zat, en hij de tas op de dag van de aanhouding bij zich had.
De rechtbank acht de door de verdediging gestelde toedracht dat de bijrijder mogelijk het wapen in de tas van verdachte heeft gestopt onwaarschijnlijk, nu die toedracht niet meer inhoudt dan een niet nader gespecificeerde bewering en verder door voormelde feiten en omstandigheden wordt weerlegd. Aldus staat voor de rechtbank genoegzaam vast dat de verdachte het wapen en de munitie bewust aanwezig heeft gehad en dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het in zaak A onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank duidt de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte op opzet. Immers heeft verdachte een rijbewijs – roze van kleur – aan de verbalisant afgegeven, terwijl hij zelf niet over een rijbewijs beschikt en een identiteitsbewijs duidelijk qua kleur afwijkt van een rijbewijs. Daar komt bij dat verdachte ook in 2017, toen hem gevraagd werd om een rijbewijs te tonen, zich heeft gelegitimeerd met de naam van [naam] omdat hij zelf geen rijbewijs had. De rechtbank vindt de verklaring van verdachte dat hij zich per ongeluk met het rijbewijs van [naam] heeft gelegitimeerd dan ook niet aannemelijk en acht bewezen dat verdachte zich opzettelijk heeft gelegitimeerd met het rijbewijs van [naam] .
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het in zaak B ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte opzettelijk 9,98 gram cocaïne aanwezig heeft gehad. Verdachte heeft verklaard dat de cocaïne niet van hem was. Voor het aanwezig hebben van verdovende middelen is echter niet noodzakelijk dat de verdovende middelen aan verdachte toebehoorden, maar is voldoende dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van verdachte bevonden. Daarvan is in dit geval sprake aangezien de cocaïne in de broekzak van verdachte is aangetroffen. De verklaring van verdachte dat hij niet wist dat er cocaïne in het zakje zat vindt de rechtbank niet aannemelijk. Immers heeft verdachte verklaard dat hij al eerder zo’n zakje had gezien en hij vermoedde dat het niet legaal was. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte wist dat er verdovende middelen in het zakje zaten.