7.3.Oordeel van de rechtbank
Geen fouten in het vooronderzoek
De rechtbank moet beoordelen of sprake is van een vormverzuim zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Daarvoor is naar vaste rechtspraak vereist dat sprake is van een geschonden norm, die een belang van verdachte beoogt te beschermen. Die schending moet onherstelbaar zijn en verdachte moet daarvan nadeel hebben ondervonden. Bij de beoordeling welk rechtsgevolg aan dat vormverzuim moet worden verbonden, weegt de rechtbank vervolgens het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim, het nadeel dat daardoor voor verdachte is veroorzaakt en de overige omstandigheden van het geval. Mogelijke (rechts)gevolgen zijn de enkele constatering van het verzuim, strafvermindering of bewijsuitsluiting.
Artikel 7 van de Politiewet bepaalt dat politieambtenaren bevoegd zijn om in de rechtmatige uitoefening van hun bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Voor het antwoord op de vraag of het inzetten van de politiehond voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, zoals beschreven in dit artikel, vindt de rechtbank de hierna volgende feiten en omstandigheden van belang. Uit de verklaring van verbalisant [naam verbalisant 1] blijkt dat de politie reageerde op de melding dat iemand neergestoken of neergeschoten zou zijn. Ter plaatse aangekomen blijkt dat het slachtoffer levensbedreigend in de buik is gestoken en dat verdachte zich in zijn woning zou bevinden. [naam verbalisant 1] heeft vervolgens zijn gecertificeerde diensthond [naam hond] uit het dienstvoertuig gehaald en aangelijnd. De hond is getraind in het tot stilstaan brengen van vluchtende of vechtende verdachten. Na bij de woning te zijn aangekomen, heeft verbalisant [naam verbalisant 2] eerst geroepen dat verdachte zich kenbaar moest maken en dat anders geweld zou worden toegepast door de inzet van een politiehond. Hierop heeft verdachte niet gereageerd. Vervolgens is de deur geopend met een reservesleutel van de buurman, maar stond deze nog op een kierstandhouder. Verdachte zelf heeft vervolgens de deur van de kierstandhouder afgehaald en geopend. [naam verbalisant 1] heeft verdachte vervolgens direct gesommeerd om zijn handen te laten zien en te gaan knielen. Toen verdachte hier geen gehoor aan gaf en enkele stappen terug de woning in deed, gaf [naam verbalisant 1] [naam hond] het commando om gecontroleerd te bijten op het linker bovenbeen van verdachte. Op het moment dat verdachte onder controle was gebracht, heeft [naam verbalisant 1] de politiehond meteen het commando ‘los’ gegeven waarna hij direct heeft losgelaten.
Gelet op deze omstandigheden, in samenhang bezien met het feit dat niet duidelijk was in wat voor psychische toestand verdachte zich zou bevinden of hoe hij op verbalisanten zou reageren in deze benauwende situatie in zijn woning, is de rechtbank van oordeel dat de inzet van de politiehond een gerechtvaardigd hulpmiddel was om verdachte aan te houden. Nu verdachte tweemaal is gewaarschuwd voorafgaand aan de inzet van de politiehond en de politiehond direct los heeft gelaten nadat verdachte onder controle was gebracht, is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit zoals opgenomen in artikel 7 Politiewet. Dat verdachte hierbij een bijtwond heeft opgelopen, valt te betreuren, maar de rechtbank vindt dat dit bijten wel mede het gevolg is geweest van het eigen handelen van verdachte. Verdachte heeft immers niet gereageerd op de eerdere waarschuwing en op de sommatie die hem was gegeven voorafgaand aan de inzet van de politiehond. De verbalisant heeft de hond ook niet langer laten bijten dan met het oog op het onder controle krijgen van verdachte nodig was. De rechtbank komt tot de conclusie de inzet van de politiehond niet disproportioneel was. Daarom is geen sprake van een vormverzuim en is er dan ook geen fout gemaakt in het vooronderzoek. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Oplegging van de maatregel
De oplegging van de maatregel is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de maatregel in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. Verdachte heeft [slachtoffer] met een groot keukenmes in zijn buik gestoken, waarmee hij de dunne darm en een bloedvat heeft geraakt waardoor [slachtoffer] met spoed een operatie heeft moeten ondergaan. Inmiddels heeft [slachtoffer] een tweede operatie ondergaan, waarbij een matje in de buik is geplaatst om een littekenbreuk te herstellen. De grote littekens die hierdoor zijn ontstaan, niet alleen vanwege het steken zelf, maar ook door de voor behandeling en herstel benodigde buikoperaties, zullen blijvend zichtbaar zijn en daarmee een blijvende herinnering. Dat het handelen van verdachte in dit geval niet tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid, is niet aan het handelen van verdachte te danken, maar aan het snelle handelen van de getuige en buren bij het inschakelen van hulpdiensten. De rechtbank merkt op dat het heel goed anders had kunnen aflopen. Bij [slachtoffer] is bovendien een zeer sterk vermoeden van een posttraumatische stressstoornis geconstateerd en uit zijn slachtofferverklaring volgt dat hij nog bij elke ademhaling wordt herinnerd aan zijn letsel, veel pijn heeft en last heeft van angstgevoelens, vermijdingsklachten, herbelevingen, negatieve gedachten en stemming, slaapproblemen en hyperalertheid. Hij is daarnaast bang dat het voor hem zowel mentaal als fysiek niet meer mogelijk zal zijn om zijn beroep als beveiliger te kunnen uitoefenen.
Door aldus te handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit, waarmee hij grote inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . [slachtoffer] werd neergestoken na het openen van de voordeur vanuit zijn eigen woning, de plek waar hij zich bij uitstek veilig zou moeten voelen. Bovendien maken dergelijke strafbare feiten een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken zij gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 9 december 2020, waaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Vereisten voor het opleggen van TBS
De maatregel van TBS kan door de rechter worden opgelegd wanneer is voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte op het moment van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast moet het feit zien op een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Ook moet de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen zodanig in gevaar zijn dat het opleggen van de maatregel is vereist. Indien het hiervoor bedoelde gevaarscriterium van ernstige aard is, kan ook worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b lid 1 Sr). Voor oplegging van de maatregel is verder vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht (artikel 37a lid 2 Sr). Indien een verdachte, zoals in dit geval, zijn medewerking aan een onderzoek door gedragsdeskundigen heeft geweigerd, vervalt voor het opleggen van de maatregel van TBS de eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek (artikel 37a lid 4 Sr). Het blijft echter vereist dat door de rechter vastgesteld moet worden dat sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit. Zonder deze vaststelling kan de rechtbank geen TBS opleggen.
Het is aan de rechtbank om een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van een verdachte ten tijde van het plegen van het feit vast te stellen. Die vaststelling kan worden gegrond op bevindingen, conclusies en adviezen van gedragsdeskundigen die zijn opgenomen in door hen opgestelde rapporten. Dit kunnen ook rapporten uit het verleden betreffen. Zoals hiervoor onder 6 is overwogen kan de rechtbank in dit geval op grond van bevindingen van de psychiater, die alle door de rechtbank en de verdediging gestelde vragen heeft beantwoord en bevindingen van deskundigen in het verleden, in samenhang gezien met de overige inhoud van het procesdossier, vaststellen dat sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens op het moment van het plegen van het feit. Dat verdachte niet heeft willen meewerken aan het psychologisch rapport, maakt dit niet anders.
TBS met dwangverpleging
De rechtbank vindt, gelet op het bewezen verklaarde en het bestaan van een psychotische stoornis, de kans op herhaling hoog en het gevaar voor de samenleving aanwezig en sluit zich aan bij hetgeen is vastgesteld door de psychiater. Met de psychiater vindt de rechtbank dat de psychotische stoornis van verdachte een hele belangrijke risicofactor is met betrekking tot de kans op herhaling van gewelddadig gedrag. De afgelopen jaren lijkt hij vanuit achterdocht meerdere keren tot agressief gedrag te zijn gekomen en in 2004 zijn geweldsdelicten niet aan hem toegerekend vanwege de volledige doorwerking van een psychische stoornis. Verdachte voelt zich bedreigd en achterdochtig door zijn psychische stoornis. Dit maakt dat verdachte onvoorspelbaar is en zoals uit dit vonnis is gebleken, met geweld kan reageren op de door hem ervaren bedreigingen.
Volgens de psychiater is een intensieve behandeling nodig in een gestructureerde, beveiligde kliniek zoals in een forensisch psychiatrische setting. Daar kan dan ook verdere diagnostiek plaatsvinden. Vanwege de ernst van het delict in combinatie met de onduidelijkheid over de precieze toedracht daarvan, heeft verdachte een behandelplek nodig met een hoog beveiligingsniveau. Plaatsing met een zorgmachtiging wordt daarom door de psychiater niet toereikend gevonden. Omdat verdachte geen ziektebesef toont, slecht meewerkt en behandeling weigert, is het niet mogelijk om TBS met voorwaarden op te liggen. Daarom heeft de psychiater geadviseerd tot oplegging van TBS met dwang.
De rechtbank vindt het gelet op het voorgaande onverantwoord dat verdachte zonder behandeling terug zal keren in de maatschappij en sluit zich aan bij de door de psychiater getrokken conclusies. Uit de rapportage en de aanvulling van de psychiater is gebleken dat alternatieven zijn onderzocht, maar in dit geval geen mogelijkheden bieden. De rechtbank vindt daarom dat voldoende onderzoek is gedaan naar eventuele alternatieven. De conclusies van de psychiater zijn uitgebreid onderbouwd en de rechtbank ziet geen reden om hieraan te twijfelen. Verder onderzoek zal niet tot andere inzichten leiden. De rechtbank sluit zich aan bij het advies van de psychiater. Daarom legt de rechtbank verdachte TBS met dwangverpleging op.
Niet gemaximeerde TBS
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e Sr, stelt de rechtbank vast dat het in dit geval gaat om een feit dat een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot vier jaar.