ECLI:NL:RBAMS:2021:94

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
19 januari 2021
Zaaknummer
13/140147-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot tbs met dwangverpleging na poging doodslag door psychotische verdachte

Op 19 januari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 46-jarige man, die op 25 mei 2020 zijn buurman in de buik heeft gestoken terwijl hij psychotisch was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die niet aanwezig was op de zitting, zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag. De officier van justitie vorderde vrijspraak van poging tot moord, wat de rechtbank heeft overgenomen. De verdachte heeft verklaard dat hij geen intentie had om de buurman te steken, maar dat hij het mes bij zich had voor zelfbescherming. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met een groot mes naar de woning van de buurman is gegaan en hem uit het niets heeft gestoken, wat duidt op een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte ontoerekeningsvatbaar verklaard vanwege een psychotische stoornis en heeft hem ontslagen van alle rechtsvervolging. De maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging is opgelegd, omdat de kans op herhaling groot is en de veiligheid van anderen in gevaar is. De benadeelde partij, de buurman, heeft een schadevergoeding van € 10.525,- toegewezen gekregen, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/140147-20
Datum uitspraak: 19 januari 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het [naam] te [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 januari 2021. Verdachte wilde hierbij niet aanwezig zijn en was er ook niet.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. W.J. de Graaf, en van wat de gemachtigde raadsman, mr. M.A.C. de Bruijn, naar voren heeft gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de benadeelde partij, [slachtoffer] , bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P.W.M. Soekhai, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging moord of poging doodslag door op 25 mei 2020 met twee messen naar de woning van [slachtoffer] te gaan, aan te bellen en hem vervolgens in de buik te steken.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
Verdachte moet worden vrijgesproken van poging tot moord. Het is onduidelijk wat voor en ten tijde van het steken in verdachte is omgegaan. Er kan niet worden uitgesloten dat verdachte in een opwelling heeft gehandeld en daardoor kan niet worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte rade.
Op grond van de bewijsmiddelen kan wel worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging doodslag. Vastgesteld kan worden dat verdachte, gewapend met twee messen, naar de woning van aangever is gegaan en hem vervolgens uit het niets heeft gestoken. De aangever en de getuige verklaren hierover op hoofdlijnen hetzelfde. Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario is volstrekt onaannemelijk en vindt geen steun in het procesdossier. De verklaring van verdachte is ook aantoonbaar onjuist. Zo heeft verdachte verklaard aangever slechts oppervlakkig te hebben geraakt en dat aangever ‘per ongeluk tegen het mes aan is gekomen.’ Het letsel bij aangever toont aan dat er met kracht is gestoken. Verdachte heeft bij aangever een buikwond veroorzaakt van vier centimeter diep, waarbij darmen en een bloedvat zijn geraakt. Aangever is ernstig gewond geraakt en een spoedoperatie is daarom noodzakelijk geweest. Het in de buik steken met een groot mes kan onder deze omstandigheden worden gezien als een poging doodslag. Een krachtige steek in de buikstreek is naar de uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zodanig gericht op het beschadigen van vitale organen dat verdachte op zijn minst genomen de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van aangever, bewust heeft aanvaard.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte moet worden vrijgesproken. Verdachte ontkent stellig en heeft verklaard geen intentie te hebben gehad om aangever te steken. Hij heeft het mes meegenomen om zichzelf te beschermen en om aangever te waarschuwen. In het tumult heeft hij aangever per ongeluk verwond. Het door verdachte geschetste alternatieve scenario kan gelet op de inhoud van het procesdossier niet worden uitgesloten. De diepte van de wond bij aangever is namelijk niet duidelijk. Het mes is veel groter dan de verwonding. Dit duidt erop dat er niet met kracht is gestoken.
Wanneer de rechtbank daar anders over denkt, moet verdachte worden vrijgesproken van poging tot moord omdat niet kan worden bewezen dat is gehandeld met voorbedachte rade.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van poging moord
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat op basis van het procesdossier niet kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van poging tot moord.
Bewezenverklaring van poging doodslag
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wel poging tot doodslag bewezen en overweegt daartoe het volgende.
Het door verdachte geschetste scenario, dat aangever juist op hém af is gekomen en dat aangever vervolgens in het tumult per ongeluk tegen het mes is aangekomen, is niet aannemelijk geworden en vindt geen ondersteuning in het procesdossier.
Uit het procesdossier is gebleken dat verdachte met twee messen naar de woning van zijn buurman, aangever, is gegaan. Aangever heeft verklaard dat hij de deur heeft geopend en verdachte met twee messen in zijn handen heeft zien staan. Volgens aangever was er geen tijd om de deur weer dicht te doen en werd hij door verdachte uit het niets in zijn buik gestoken. Getuige [getuige 1] , die op dat moment ook in de woning van aangever verbleef, heeft verklaard dat hij zag dat aangever naar de voordeur ging. Getuige werd vervolgens door aangever geroepen en zag toen dat hij een buikwond had. Ook zag getuige verdachte bij de deuropening staan met twee messen in zijn handen. Aangever zei tegen hem: ‘die motherfucker heeft mij gestoken.’ Volgens de getuige stond verdachte op dat moment met een dreigende houding bij de deur, waarna hij die heeft gesloten en de hulpdiensten heeft gebeld. Met de verklaring van deze getuige wordt de aangifte ondersteund.
Door de politie zijn in de woning van verdachte verschillende messen aangetroffen. Op één van deze messen, van circa 30 centimeter, is het bloed van aangever aangetroffen.
Uit de letselverklaring is gebleken dat aangever een steekwond heeft opgelopen waarbij een inwendige bloeding is ontstaan doordat de dunne darm en een bloedvat zijn geraakt. Door het veroorzaakte letsel moest er met spoed een operatie worden uitgevoerd. Dit letsel past bij een steekbeweging met kracht omdat er geen sprake is van een oppervlakkige wond, maar ook de darm is geraakt. Gelet op de verklaringen van de aangever en de getuige vindt de rechtbank het ook niet aannemelijk dat aangever per ongeluk tegen het mes zou zijn aangelopen. Door het met kracht in de buikstreek van het lichaam insteken met een groot keukenmes bestond er een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. De gedraging van verdachte kan bovendien naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood van [slachtoffer] gericht dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg ook bewust heeft aanvaard.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 25 mei 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] , in zijn buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Verdachte is niet strafbaar. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van 9 oktober 2020 en de in aanvulling daarop geleverde antwoorden van 24 december 2020 op vragen van de verdediging, opgemaakt door psychiater M.C. Heus. De deskundige heeft geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een waanstoornis, van het paranoïde type. De psychiater heeft geconcludeerd dat de psychotische stoornis de gedragskeuzes en gedragingen op het moment van het plegen van het feit heeft beïnvloed. Bij verdachte is sprake van een paranoïde psychotisch toestandsbeeld. Verdachte lijdt aan paranoïde (betrekkings)wanen, die mede gericht zijn op zijn buurman, aangever. Hierdoor is het zeer waarschijnlijk dat verdachte heeft gehandeld vanuit deze wanen. Deze wanen hebben ertoe geleid dat verdachte zich al langere tijd bedreigd en achtervolgd voelde door zijn buurman, en dat hij dacht dat de buurman bij hem aanbelde, waarna hij vanuit achterdocht en gewapend met een mes, bij de buurman aanbelde. Bij verdachte ontbreekt enig ziektebesef. De psychiater heeft daarom geadviseerd om verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren.
Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het psychologisch onderzoek van
GZ-psycholoog J.E.P. Kruikemeier. De psycholoog heeft daardoor niet kunnen beoordelen of verdachte lijdt aan een psychische stoornis, verstandelijke handicap en/of een psychogeriatrische aandoening en heeft zich onthouden van een advies. Omdat de psychiater wel op basis van onderzoek is gekomen tot een diagnostisch beeld en een advies tot behandeling heeft kunnen geven, refereert de psycholoog aan het oordeel van de psychiater.
De rechtbank neemt de conclusies uit voornoemde stukken wat betreft de vaststelling van (in ieder geval) een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, een psychotische stoornis in de vorm van paranoïde (betrekkings)wanen over en maakt deze tot de hare. De rechtbank is van oordeel dat verdachte het tenlastegelegde feit in het geheel niet kan worden toegerekend.
Uit de rapportage van de psychiater en het strafblad van verdachte is gebleken dat verdachte in 2004 gedwongen geplaatst is in een psychiatrisch ziekenhuis voor het plegen van mishandelingen, verkrachting en straatroof. Ook toen zijn de feiten hem niet toegerekend vanwege volledige doorwerking van een psychische stoornis. Vervolgens is verdachte tot 2015 in behandeling geweest bij de GGZ met als diagnose schizofrenie. In 2019 en 2020 is verdachte nog veroordeeld voor geweld in het openbaar vervoer en tegen beroepsbeoefenaars.
De rechtbank acht een duidelijk verband aanwezig tussen de psychotische stoornis en de poging doodslag. De rechtbank vindt dat de door verdachte afgelegde verklaringen passen bij de door de psychiater gestelde diagnose. Zo heeft verdachte verklaard dat ‘die man (de rechtbank begrijpt: aangever) hem elke dag volgt.’ Hij heeft geen naambordje op zijn woning en dat is raar volgens verdachte. De buurman is zijn vijand en hij is het slachtoffer. Verdachte heeft verklaard nooit contact met aangever te hebben gehad, maar hij zag dat aangever hem elke dag volgde. Ook heeft verdachte stellig verklaard dat het litteken over het midden van de buik van aangever niet klopt. Het ziekenhuis heeft gelogen over het litteken, het ging volgens hem niet om een diepe wond. Aangever is per ongeluk in het mes terecht gekomen en verdachte is naar eigen zeggen niet de dader. Verdachte noemt de gesprekken met psychiater ‘tijdverspilling’ en noemt het onzin dat hij last zou hebben van achterdochtige wanen. Bij het eindgesprek waarschuwt hij de psychiater nog wel ‘voor buiten’ want ‘collega’s van hem zijn buiten aangevallen.’ De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte door zijn achterdochtige wanen een ander beeld heeft van de realiteit, waardoor hij ook geen ziektebesef heeft.
De bewezen verklaarde poging doodslag kan verdachte, naar het oordeel van de rechtbank, wegens de ziekelijke stoornis dus niet worden toegerekend. Verdachte moet daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Motivering van de maatregel: TBS met dwangverpleging

7.1.
Eis van de officier van justitie
Aan verdachte moet de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging, zoals geadviseerd door de psychiater, worden opgelegd. Er is geen reden om te twijfelen aan de door de psychiater getrokken conclusies. Uit de stukken van de psychiater en de overige inhoud van het procesdossier is gelet op het gevaar op herhaling en het ontbreken van het ziektebesef bij verdachte, gebleken dat dit de enige mogelijkheid is. Een opname in een civiele setting met een zorgmachtiging, zoals door de verdediging bepleit, is gelet op de ernst van het feit geen passende mogelijkheid.
7.2.
Standpunt van de verdediging
Er is onvoldoende basis om TBS op te leggen en er moet eerst verder onderzoek naar alternatieven worden verricht. In het bijzonder moet meer onderzoek worden gedaan naar de mogelijkheid van een zorgmachtiging. Er is op dit moment alleen een rapportage van de psychiater beschikbaar aangezien verdachte niet heeft meegewerkt aan de rapportage van de psycholoog. Daarbij komt dat de psychiater in haar diagnose afwijkt van de al eerder door GGZ gestelde diagnose van schizofrenie van het ongedifferentieerde type. Het is dan ook volstrekt onvoldoende om de conclusie van één psychiater de basis te laten vormen voor zo’n ingrijpende maatregel als TBS. Daarnaast is sprake van een onherstelbaar vormverzuim dat tot strafmatiging moet leiden omdat verdachte onterecht is gebeten door een politiehond. Het gebruik van een politiehond is een geweldmiddel dat alleen toegepast mag worden als dit noodzakelijk is. Die noodzakelijkheid is niet gebleken en uit het dossier is zelfs gebleken dat de politiehond bijna direct is ingezet. Wanneer de rechtbank niet komt tot een strafoplegging, moet dit verzuim in ieder geval geconstateerd worden.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Geen fouten in het vooronderzoek
De rechtbank moet beoordelen of sprake is van een vormverzuim zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Daarvoor is naar vaste rechtspraak vereist dat sprake is van een geschonden norm, die een belang van verdachte beoogt te beschermen. Die schending moet onherstelbaar zijn en verdachte moet daarvan nadeel hebben ondervonden. Bij de beoordeling welk rechtsgevolg aan dat vormverzuim moet worden verbonden, weegt de rechtbank vervolgens het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim, het nadeel dat daardoor voor verdachte is veroorzaakt en de overige omstandigheden van het geval. Mogelijke (rechts)gevolgen zijn de enkele constatering van het verzuim, strafvermindering of bewijsuitsluiting.
Artikel 7 van de Politiewet bepaalt dat politieambtenaren bevoegd zijn om in de rechtmatige uitoefening van hun bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Voor het antwoord op de vraag of het inzetten van de politiehond voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, zoals beschreven in dit artikel, vindt de rechtbank de hierna volgende feiten en omstandigheden van belang. Uit de verklaring van verbalisant [naam verbalisant 1] blijkt dat de politie reageerde op de melding dat iemand neergestoken of neergeschoten zou zijn. Ter plaatse aangekomen blijkt dat het slachtoffer levensbedreigend in de buik is gestoken en dat verdachte zich in zijn woning zou bevinden. [naam verbalisant 1] heeft vervolgens zijn gecertificeerde diensthond [naam hond] uit het dienstvoertuig gehaald en aangelijnd. De hond is getraind in het tot stilstaan brengen van vluchtende of vechtende verdachten. Na bij de woning te zijn aangekomen, heeft verbalisant [naam verbalisant 2] eerst geroepen dat verdachte zich kenbaar moest maken en dat anders geweld zou worden toegepast door de inzet van een politiehond. Hierop heeft verdachte niet gereageerd. Vervolgens is de deur geopend met een reservesleutel van de buurman, maar stond deze nog op een kierstandhouder. Verdachte zelf heeft vervolgens de deur van de kierstandhouder afgehaald en geopend. [naam verbalisant 1] heeft verdachte vervolgens direct gesommeerd om zijn handen te laten zien en te gaan knielen. Toen verdachte hier geen gehoor aan gaf en enkele stappen terug de woning in deed, gaf [naam verbalisant 1] [naam hond] het commando om gecontroleerd te bijten op het linker bovenbeen van verdachte. Op het moment dat verdachte onder controle was gebracht, heeft [naam verbalisant 1] de politiehond meteen het commando ‘los’ gegeven waarna hij direct heeft losgelaten.
Gelet op deze omstandigheden, in samenhang bezien met het feit dat niet duidelijk was in wat voor psychische toestand verdachte zich zou bevinden of hoe hij op verbalisanten zou reageren in deze benauwende situatie in zijn woning, is de rechtbank van oordeel dat de inzet van de politiehond een gerechtvaardigd hulpmiddel was om verdachte aan te houden. Nu verdachte tweemaal is gewaarschuwd voorafgaand aan de inzet van de politiehond en de politiehond direct los heeft gelaten nadat verdachte onder controle was gebracht, is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit zoals opgenomen in artikel 7 Politiewet. Dat verdachte hierbij een bijtwond heeft opgelopen, valt te betreuren, maar de rechtbank vindt dat dit bijten wel mede het gevolg is geweest van het eigen handelen van verdachte. Verdachte heeft immers niet gereageerd op de eerdere waarschuwing en op de sommatie die hem was gegeven voorafgaand aan de inzet van de politiehond. De verbalisant heeft de hond ook niet langer laten bijten dan met het oog op het onder controle krijgen van verdachte nodig was. De rechtbank komt tot de conclusie de inzet van de politiehond niet disproportioneel was. Daarom is geen sprake van een vormverzuim en is er dan ook geen fout gemaakt in het vooronderzoek. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Oplegging van de maatregel
De oplegging van de maatregel is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de maatregel in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. Verdachte heeft [slachtoffer] met een groot keukenmes in zijn buik gestoken, waarmee hij de dunne darm en een bloedvat heeft geraakt waardoor [slachtoffer] met spoed een operatie heeft moeten ondergaan. Inmiddels heeft [slachtoffer] een tweede operatie ondergaan, waarbij een matje in de buik is geplaatst om een littekenbreuk te herstellen. De grote littekens die hierdoor zijn ontstaan, niet alleen vanwege het steken zelf, maar ook door de voor behandeling en herstel benodigde buikoperaties, zullen blijvend zichtbaar zijn en daarmee een blijvende herinnering. Dat het handelen van verdachte in dit geval niet tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid, is niet aan het handelen van verdachte te danken, maar aan het snelle handelen van de getuige en buren bij het inschakelen van hulpdiensten. De rechtbank merkt op dat het heel goed anders had kunnen aflopen. Bij [slachtoffer] is bovendien een zeer sterk vermoeden van een posttraumatische stressstoornis geconstateerd en uit zijn slachtofferverklaring volgt dat hij nog bij elke ademhaling wordt herinnerd aan zijn letsel, veel pijn heeft en last heeft van angstgevoelens, vermijdingsklachten, herbelevingen, negatieve gedachten en stemming, slaapproblemen en hyperalertheid. Hij is daarnaast bang dat het voor hem zowel mentaal als fysiek niet meer mogelijk zal zijn om zijn beroep als beveiliger te kunnen uitoefenen.
Door aldus te handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit, waarmee hij grote inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . [slachtoffer] werd neergestoken na het openen van de voordeur vanuit zijn eigen woning, de plek waar hij zich bij uitstek veilig zou moeten voelen. Bovendien maken dergelijke strafbare feiten een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken zij gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 9 december 2020, waaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Vereisten voor het opleggen van TBS
De maatregel van TBS kan door de rechter worden opgelegd wanneer is voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte op het moment van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast moet het feit zien op een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Ook moet de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen zodanig in gevaar zijn dat het opleggen van de maatregel is vereist. Indien het hiervoor bedoelde gevaarscriterium van ernstige aard is, kan ook worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b lid 1 Sr). Voor oplegging van de maatregel is verder vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht (artikel 37a lid 2 Sr). Indien een verdachte, zoals in dit geval, zijn medewerking aan een onderzoek door gedragsdeskundigen heeft geweigerd, vervalt voor het opleggen van de maatregel van TBS de eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek (artikel 37a lid 4 Sr). Het blijft echter vereist dat door de rechter vastgesteld moet worden dat sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit. Zonder deze vaststelling kan de rechtbank geen TBS opleggen.
Het is aan de rechtbank om een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van een verdachte ten tijde van het plegen van het feit vast te stellen. Die vaststelling kan worden gegrond op bevindingen, conclusies en adviezen van gedragsdeskundigen die zijn opgenomen in door hen opgestelde rapporten. Dit kunnen ook rapporten uit het verleden betreffen. Zoals hiervoor onder 6 is overwogen kan de rechtbank in dit geval op grond van bevindingen van de psychiater, die alle door de rechtbank en de verdediging gestelde vragen heeft beantwoord en bevindingen van deskundigen in het verleden, in samenhang gezien met de overige inhoud van het procesdossier, vaststellen dat sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens op het moment van het plegen van het feit. Dat verdachte niet heeft willen meewerken aan het psychologisch rapport, maakt dit niet anders.
TBS met dwangverpleging
De rechtbank vindt, gelet op het bewezen verklaarde en het bestaan van een psychotische stoornis, de kans op herhaling hoog en het gevaar voor de samenleving aanwezig en sluit zich aan bij hetgeen is vastgesteld door de psychiater. Met de psychiater vindt de rechtbank dat de psychotische stoornis van verdachte een hele belangrijke risicofactor is met betrekking tot de kans op herhaling van gewelddadig gedrag. De afgelopen jaren lijkt hij vanuit achterdocht meerdere keren tot agressief gedrag te zijn gekomen en in 2004 zijn geweldsdelicten niet aan hem toegerekend vanwege de volledige doorwerking van een psychische stoornis. Verdachte voelt zich bedreigd en achterdochtig door zijn psychische stoornis. Dit maakt dat verdachte onvoorspelbaar is en zoals uit dit vonnis is gebleken, met geweld kan reageren op de door hem ervaren bedreigingen.
Volgens de psychiater is een intensieve behandeling nodig in een gestructureerde, beveiligde kliniek zoals in een forensisch psychiatrische setting. Daar kan dan ook verdere diagnostiek plaatsvinden. Vanwege de ernst van het delict in combinatie met de onduidelijkheid over de precieze toedracht daarvan, heeft verdachte een behandelplek nodig met een hoog beveiligingsniveau. Plaatsing met een zorgmachtiging wordt daarom door de psychiater niet toereikend gevonden. Omdat verdachte geen ziektebesef toont, slecht meewerkt en behandeling weigert, is het niet mogelijk om TBS met voorwaarden op te liggen. Daarom heeft de psychiater geadviseerd tot oplegging van TBS met dwang.
De rechtbank vindt het gelet op het voorgaande onverantwoord dat verdachte zonder behandeling terug zal keren in de maatschappij en sluit zich aan bij de door de psychiater getrokken conclusies. Uit de rapportage en de aanvulling van de psychiater is gebleken dat alternatieven zijn onderzocht, maar in dit geval geen mogelijkheden bieden. De rechtbank vindt daarom dat voldoende onderzoek is gedaan naar eventuele alternatieven. De conclusies van de psychiater zijn uitgebreid onderbouwd en de rechtbank ziet geen reden om hieraan te twijfelen. Verder onderzoek zal niet tot andere inzichten leiden. De rechtbank sluit zich aan bij het advies van de psychiater. Daarom legt de rechtbank verdachte TBS met dwangverpleging op.
Niet gemaximeerde TBS
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e Sr, stelt de rechtbank vast dat het in dit geval gaat om een feit dat een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot vier jaar.

8.Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij, [slachtoffer] , vordert in totaal € 15.910,- bestaande uit € 910,- aan materiële schadevergoeding en € 15.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering ten aanzien van de materiële schadeposten die zien op de daggeldvergoedingen en het eigen risico over 2021. Het enkele stellen van de daggeldvergoedingen is onvoldoende voor de conclusie dat die kosten ook zijn gemaakt. De verdediging betwist dan ook dat deze kosten zijn gemaakt nu een onderbouwing van deze kostenpost ontbreekt. Wat betreft het eigen risico over 2021 gaat het om toekomstige kosten terwijl nog niet duidelijk is of deze kosten redelijkerwijs gemaakt zullen worden. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding is verzocht om de vordering te matigen en niet meer toe te wijzen dan € 5.000,-.
De rechtbank oordeelt het volgende. Het staat vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
Materiële schade
De vordering is wat betreft de kosten die zijn gemaakt voor de ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 112,00 + € 28,00 = € 140,-) en het eigen risico over 2020 (€ 385,-) voldoende onderbouwd, zodat die kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
De rechtbank ziet dat anders ten aanzien van het gevorderde eigen risico over 2021. De rechtbank vindt dat de benadeelde partij voor wat betreft de toekomstige schade niet in de vordering kan worden ontvangen. Het is onvoldoende onderbouwd dat deze schade daadwerkelijk zal ontstaan. Het alsnog nader laten onderbouwen zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 525,- zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft door het handelen van verdachte lichamelijk letsel opgelopen, te weten een buikwond waarbij de dunne darm en een bloedvat zijn geraakt, als gevolg waarvan hij inmiddels al twee operaties heeft moeten ondergaan en met veel pijn heeft moeten omgaan. De door hem opgelopen littekens zullen blijvend zichtbaar zijn. Nog steeds heeft hij veel pijn, en ook mentaal heeft het feit veel impact op hem gehad. Op het moment dat hij gestoken werd, dacht hij dat hij dood zou gaan. Nu nog ervaart hij angstklachten en herbelevingen, negatieve gedachten, slaapproblemen en hyperalertheid. Ook is bij hem een ernstig vermoeden van een posttraumatische stressstoornis geconstateerd door de huisarts. Helaas is psychotherapie nog niet van de grond gekomen doordat hij vermijdingsgedrag ervaart voor gesloten ruimten en vanwege de lichamelijke gevolgen en de daarbij horende terugkerende bezoeken aan het ziekenhuis.
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 10.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Daarnaast wordt verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 38e, 45, en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Gelastdat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege wordt verpleegd.
Beslag:
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
STK Mes (Omschrijving: 5922367, zwart)
1 STK Foedraal (Omschrijving: van mes 5922371, zwart)
1 STK Mes (Omschrijving: 5922372, zwart)
Gelast de
teruggave aan de rechthebbendenvan:
4. 1 1 STK Handschoen (Omschrijving: 5923450, zwart)
4. 1 1 STK Schoeisel (Omschrijving: 5923452, Primark)
4. 1 1 STK Ondergoed (Omschrijving: 5923453)
4. 1 1 STK Shirt (Omschrijving: 5923456)
4. 1 1 STK Shirt (Omschrijving: 5922428)
4. 1 2 STK Schoenen (Omschrijving: 5922430, Jordan)
4. 1 1 STK Broek (Omschrijving: linker pijp is los 5922431)
Vordering benadeelde partij:
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 10.525,- (tienduizendvijfhonderdvijfentwintig euro), bestaande uit € 525,- (vijfhonderdvijfentwintig euro) aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,- (tien duizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 mei 2020, het moment dat de schade is ontstaan tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten die al door de benadeelde partij zijn gemaakt en voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen worden gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is. Dit gedeelte van de vordering kan eventueel worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] , aan de Staat
€ 10.525,- (tienduizendvijfhonderdvijfentwintig euro),te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 mei 2020, het moment dat de schade is ontstaan tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald, te betalen. Wanneer er niet kan worden betaald, kan gijzeling worden toegepast voor 110 dagen. Toepassing van die gijzeling maakt niet dat de betalingsverplichting komt te vervallen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. C. Huizing-Bruil en J.M. Hoogveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Mud, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 januari 2021.