3.4Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast.
Op 9 november 2020 staan verbalisanten in een opvallende politieauto geparkeerd in een parkeervak op de Staalmeesterlaan te Amsterdam. Nadat een van de verbalisanten een telefoongesprek heeft afgerond, rijden zij de rijbaan op. Vlak daarvoor zijn zij gepasseerd door een Mercedes met een Italiaans kenteken waar zij vervolgens achter rijden. De bestuurder van de Mercedes parkeert de auto direct in en stapt uit. De verbalisanten vinden dit opvallend gedrag en omdat zij in de geautomatiseerde systemen bij een buitenlands kenteken niet kunnen controleren of de bestuurder een geldig rijbewijs heeft, geven zij de bestuurder een stopteken op basis van artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW).
Verdachte overhandigt daarop zijn rijbewijs en kentekenbewijs. In de auto zitten ook een vrouw en twee kinderen. Verdachte verklaart, daarnaar gevraagd, dat hij op vakantie is en kort verschillende landen bezoekt. Zo was hij de dag ervoor met zijn gezin in Frankrijk, waren zij nu op weg naar Duitsland en verbleven zij afgelopen nacht in hotel [naam hotel] in Amsterdam. De verbalisanten vinden het vreemd dat verdachte met zijn gezin op reis is door Europa gelet op het COVID-19-virus en het gegeven dat daardoor veel openbare locaties zoals restaurants gesloten zijn. Verbalisant [verbalisant] vraagt aan verdachte of hij in de kofferbak mag kijken. Verdachte antwoordt bevestigend en opent de kofferbak. In de kofferbak liggen koffers en een reistas. [verbalisant] ziet dat er in de bekleding van de achterbank geen lijnen lopen en dat deze uit één geheel bestaat. Als [verbalisant] langs de auto naar de voorzijde van de auto loopt ziet hij dat er in de achterbank een ski-luik zit. Omdat dit ski-luik in de kofferbak niet te zien is, vermoedt [verbalisant] dat er een verborgen ruimte in de auto zit. [verbalisant] weet ambtshalve dat in dit type auto’s ruimte aanwezig is om een verborgen ruimte aan te brengen door middel van een dubbele wand ter hoogte van de achterbank.
Hierop doorzoekt [verbalisant] de auto op basis van artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Als hij aan het ski-luik op de achterbank trekt vindt hij inderdaad een verborgen ruimte. In die ruimte staat een tas die niet gesloten is met daarin in plastic verpakte blokken, die later cocaïne blijken te zijn. Verdachte, die hevig transpireert en waarbij de tranen over zijn wangen rollen, wordt samen met zijn vrouw aangehouden.
Uit verder onderzoek blijkt dat verdachte met zijn gezin op 8 november 2020 in Amsterdam is aangekomen en heeft verbleven in hotel [naam hotel] in Amsterdam. Op camerabeelden van het hotel wordt gezien dat het gezin rond 13.15 uur arriveert. Een klein uur later heeft verdachte buiten bij het hotel een ontmoeting met een onbekend gebleven man die op een fiets arriveert en een gevulde Albert Heijn-tas bij zich heeft. Na de ontmoeting met verdachte vertrekt deze man zonder Albert Heijn-tas.
Ten aanzien van de rechtmatigheid van de doorzoeking van de auto
De raadsman heeft bepleit dat de doorzoeking van de auto en de daaropvolgende aanhouding van verdachte onrechtmatig hebben plaatsgevonden.
Politieagenten hebben de bevoegdheid om op basis van de WVW een voertuig staande te houden en de bestuurder te vragen naar zijn rijbewijs, ongeacht wat zich voorafgaand aan die staande houding heeft afgespeeld. Op grond van artikel 96b Sv is een opsporingsambtenaar tevens bevoegd om, in geval van ontdekking van een strafbaar feit op heterdaad of in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid Sv, ter inbeslagneming een vervoermiddel te doorzoeken.
De rechtbank stelt vast dat de politie een bestuurder van een auto met een buitenlands kenteken enkel kan controleren door die persoon een stopteken te geven en staande te houden. Aan de staande houding kleeft dan ook geen gebrek.
Het direct inparkeren en uitstappen en het verhaal over de rondreis tijdens de corona-pandemie zijn opvallend. Doordat het openen van de kofferbak met instemming van verdachte gebeurde, heeft de verbalisant zonder toepassing van dwangmiddelen kunnen constateren dat er vermoedelijk een verborgen ruimte in de auto was aangebracht. Naar het oordeel van de rechtbank ontstond er op dat moment een gerechtvaardigde verdenking dat er sprake was van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 67a eerste lid Sv. Vervolgens is overgegaan tot een doorzoeking van de auto. Pas tijdens deze doorzoeking werd de cocaïne aangetroffen en werd verdachte aangehouden.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv en zal reeds daarom de aangetroffen cocaïne niet uitsluiten van het bewijs. Ook de aanhouding van verdachte was rechtmatig.
De rechtbank merkt overigens op dat door de raadsman niet is onderbouwd waaruit het nadeel van het (vermeende) vormverzuim voor verdachte heeft bestaan, waarbij opmerking verdient dat het onontdekt blijven van de in de door de verdachte bestuurde auto aangetroffen cocaïne niet als een rechtens te respecteren belang kan worden aangemerkt en derhalve niet een nadeel als bedoeld in artikel 359a, tweede lid, Sv oplevert. Ook om die reden zou het verweer van de raadsman slechts tot verwerping daarvan hebben kunnen leiden.
Met de officier van justitie en de raadsman ziet de rechtbank onvoldoende bewijs voor feit 1 zodat verdachte van dit feit wordt vrijgesproken.
Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat verdachte de cocaïne in Nederland heeft ingevoerd. Het dossier ontbeert daartoe nader onderzoek. Zo zijn bijvoorbeeld de in het Italiaans geschreven WhatsApp-berichten, die op een van de in beslag genomen telefoons zijn aangetroffen, niet naar het Nederlands vertaald.
Het aanwezig hebben van tien kilo cocaïne en twee bolletjes cocaïne, feit 2
Voor het bewijs van het voorhanden hebben van drugs in de zin van de Opiumwet, is nodig dat verdachte wist van de aanwezigheid van de drugs en dat deze zich binnen zijn machtssfeer bevonden.
Verdachte heeft erkend dat hij twee bolletjes cocaïne heeft gekocht voor eigen gebruik. Ten aanzien van de cocaïne in de verborgen ruimte in zijn auto heeft verdachte zich op het standpunt gesteld dat hij daarvan niet wist. De rechtbank stelt voorop dat de bestuurder van een auto, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, geacht wordt bekend te zijn met de aanwezigheid van voorwerpen in die auto. Daar komt bij dat de rechtbank het in zijn algemeenheid buitengewoon onaannemelijk acht dat een organisatie of een persoon een niet ingewijde ruim tien kilo cocaïne, hetgeen een aanzienlijke straatwaarde vertegenwoordigt, laat vervoeren. Het inschakelen van een onwetende derde brengt immers onnodige risico’s voor de eigenaren van de verdovende middelen met zich mee.
Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring afgelegd op basis waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat hij desondanks niet wist van de drugs. Hij heeft geen informatie gegeven over zijn vriend van wie hij naar eigen zeggen de auto had geleend of de eigenaar van de auto. Ook hebben hij en zijn vrouw tegenstrijdige en geen verifieerbare informatie gegeven ter onderbouwing van hun verblijf in Amsterdam en de reis die zij met het gezin aan het maken waren. De rechtbank acht het überhaupt niet erg waarschijnlijk dat een gezin in de huidige pandemie met alle risico’s en beperkingen die daaraan kleven een rondreis maakt waarbij iedere dag een ander land wordt bezocht. De gedragingen van verdachte rondom zijn aanhouding, het huilen en transpireren na het aantreffen van de cocaïne, wijzen er daarentegen veeleer op dat verdachte wel degelijk wist wat hij in zijn auto vervoerde. Vermoedelijk fungeerde de aanwezigheid van zijn vrouw en kinderen enkel als dekmantel.
De wetenschap van verdachte wordt bovendien bevestigd door het aantreffen van het met het profiel van verdachte overeenkomend DNA op de tas waarin de cocaïne werd vervoerd. De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om aan te nemen dat het veiligstellen van de tas en het aantreffen van het DNA op de ritsrand van die tas niet zorgvuldig hebben plaatsgevonden. Juist nu het DNA van verdachte op die zeer specifieke plaats is aangetroffen, vindt de rechtbank het ook zonder nader onderzoek niet aannemelijk dat dit gebeurd is door rondzwevend DNA (secundaire overdracht), zoals gesuggereerd door de raadsman.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte wetenschap had van de drugs in de auto. Aangezien hij de bestuurder was van de auto, bevonden de drugs zich ook binnen zijn machtssfeer. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte tien kilo cocaïne voorhanden heeft gehad.
De rechtbank vindt niet bewezen dit feit samen met een ander of anderen heeft gepleegd zodat hij van dit deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.