ECLI:NL:RBAMS:2021:925

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
13/283426-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatige doorzoeking van een auto en het voorhanden hebben van tien kilo cocaïne

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 februari 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van cocaïne en het voorhanden hebben van tien kilo cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 november 2020 te Amsterdam werd aangehouden na een doorzoeking van zijn auto, waarbij tien kilo cocaïne werd aangetroffen. De verdediging voerde aan dat de doorzoeking onrechtmatig was, omdat deze was gebaseerd op etnische kenmerken van de bestuurder en inzittenden. De rechtbank oordeelde echter dat de politie gerechtigd was om de auto te doorzoeken op basis van een gerechtvaardigde verdenking van een strafbaar feit. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de drugs in de auto, aangezien hij de bestuurder was en de drugs zich binnen zijn machtssfeer bevonden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het medeplegen van de invoer van cocaïne, maar achtte het voorhanden hebben van de drugs bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 35 maanden en de in beslag genomen sporttas werd verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/283426-20 (Promis)
Datum uitspraak: 18 februari 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
4 februari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. van Ditzhuyzen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. A.J.M. van Roy naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 8 november 2020 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan
1. het medeplegen van de invoer van cocaïne;
2. het medeplegen van het aanwezig hebben van tien kilo cocaïne en twee bolletjes cocaïne.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht op basis van de bewijsmiddelen in het dossier bewezen dat verdachte samen met een ander tien kilo cocaïne voorhanden heeft gehad. Voor feit 1 heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd wegens het gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft de raadsman gesteld dat de doorzoeking van de auto waarin verdachte reed als bestuurder onrechtmatig was en dat de daardoor aangetroffen tien kilo cocaïne van het bewijs dient te worden uitgesloten met als gevolg dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om tot een veroordeling van het ten laste gelegde te komen.
Uit het dossier blijkt dat er een stopteken is gegeven omdat de auto een buitenlands (Italiaans) kenteken had. Er is gecontroleerd en vervolgens doorzocht omdat er een Albanees/Italiaans gezin in de auto zat. Het voertuig is uitsluitend of in overwegende mate op grond van etnische kenmerken van de bestuurder en de inzittenden voor controle en vervolgens doorzoeking geselecteerd. Daarmee is de verkeerscontrole onrechtmatig geweest.
De raadsman heeft subsidiair bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat niet kan worden bewezen dat hij opzettelijk drugs heeft ingevoerd of aanwezig heeft gehad. De drugs zijn gevonden in een zeer professionele verborgen ruimte in een auto die niet van verdachte was. Verdachte wist niet van deze ruimte en de daarin aanwezige drugs. Hij had de auto geleend van een vriend om een zogeheten roadtrip te maken met zijn gezin. Dat er in de parkeergarage van hotel [naam hotel] een overdracht van drugs heeft plaatsgevonden tussen verdachte en een onbekende man, zoals in het dossier wordt gesuggereerd, kan niet worden vastgesteld nu daarvoor geen enkel bewijs is.
Verder heeft de raadsman gesteld dat het aangetroffen DNA dat matcht met dat van verdachte op de tas waar de cocaïne zich in bevond niet gebruikt kan worden voor het bewijs.
Door de wijze waarop de tas veilig is gesteld is het goed mogelijk dat er sprake is geweest van secundaire overdracht. De verbalisant die de tas heeft gevonden heeft deze zonder handschoenen aangeraakt. De tas is vervolgens blootgesteld aan alle biologische sporen in de auto nu deze onbeschermd in de auto bij de forensische dienst is afgeleverd. Hierdoor is het goed mogelijk dat de tas in aanraking is gekomen met het DNA van verdachte die immers al drie dagen in de auto rondreed.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Feiten
De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast.
Op 9 november 2020 staan verbalisanten in een opvallende politieauto geparkeerd in een parkeervak op de Staalmeesterlaan te Amsterdam. Nadat een van de verbalisanten een telefoongesprek heeft afgerond, rijden zij de rijbaan op. Vlak daarvoor zijn zij gepasseerd door een Mercedes met een Italiaans kenteken waar zij vervolgens achter rijden. De bestuurder van de Mercedes parkeert de auto direct in en stapt uit. De verbalisanten vinden dit opvallend gedrag en omdat zij in de geautomatiseerde systemen bij een buitenlands kenteken niet kunnen controleren of de bestuurder een geldig rijbewijs heeft, geven zij de bestuurder een stopteken op basis van artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW).
Verdachte overhandigt daarop zijn rijbewijs en kentekenbewijs. In de auto zitten ook een vrouw en twee kinderen. Verdachte verklaart, daarnaar gevraagd, dat hij op vakantie is en kort verschillende landen bezoekt. Zo was hij de dag ervoor met zijn gezin in Frankrijk, waren zij nu op weg naar Duitsland en verbleven zij afgelopen nacht in hotel [naam hotel] in Amsterdam. De verbalisanten vinden het vreemd dat verdachte met zijn gezin op reis is door Europa gelet op het COVID-19-virus en het gegeven dat daardoor veel openbare locaties zoals restaurants gesloten zijn. Verbalisant [verbalisant] vraagt aan verdachte of hij in de kofferbak mag kijken. Verdachte antwoordt bevestigend en opent de kofferbak. In de kofferbak liggen koffers en een reistas. [verbalisant] ziet dat er in de bekleding van de achterbank geen lijnen lopen en dat deze uit één geheel bestaat. Als [verbalisant] langs de auto naar de voorzijde van de auto loopt ziet hij dat er in de achterbank een ski-luik zit. Omdat dit ski-luik in de kofferbak niet te zien is, vermoedt [verbalisant] dat er een verborgen ruimte in de auto zit. [verbalisant] weet ambtshalve dat in dit type auto’s ruimte aanwezig is om een verborgen ruimte aan te brengen door middel van een dubbele wand ter hoogte van de achterbank.
Hierop doorzoekt [verbalisant] de auto op basis van artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Als hij aan het ski-luik op de achterbank trekt vindt hij inderdaad een verborgen ruimte. In die ruimte staat een tas die niet gesloten is met daarin in plastic verpakte blokken, die later cocaïne blijken te zijn. Verdachte, die hevig transpireert en waarbij de tranen over zijn wangen rollen, wordt samen met zijn vrouw aangehouden.
Uit verder onderzoek blijkt dat verdachte met zijn gezin op 8 november 2020 in Amsterdam is aangekomen en heeft verbleven in hotel [naam hotel] in Amsterdam. Op camerabeelden van het hotel wordt gezien dat het gezin rond 13.15 uur arriveert. Een klein uur later heeft verdachte buiten bij het hotel een ontmoeting met een onbekend gebleven man die op een fiets arriveert en een gevulde Albert Heijn-tas bij zich heeft. Na de ontmoeting met verdachte vertrekt deze man zonder Albert Heijn-tas.
Ten aanzien van de rechtmatigheid van de doorzoeking van de auto
De raadsman heeft bepleit dat de doorzoeking van de auto en de daaropvolgende aanhouding van verdachte onrechtmatig hebben plaatsgevonden.
Politieagenten hebben de bevoegdheid om op basis van de WVW een voertuig staande te houden en de bestuurder te vragen naar zijn rijbewijs, ongeacht wat zich voorafgaand aan die staande houding heeft afgespeeld. Op grond van artikel 96b Sv is een opsporingsambtenaar tevens bevoegd om, in geval van ontdekking van een strafbaar feit op heterdaad of in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid Sv, ter inbeslagneming een vervoermiddel te doorzoeken.
De rechtbank stelt vast dat de politie een bestuurder van een auto met een buitenlands kenteken enkel kan controleren door die persoon een stopteken te geven en staande te houden. Aan de staande houding kleeft dan ook geen gebrek.
Het direct inparkeren en uitstappen en het verhaal over de rondreis tijdens de corona-pandemie zijn opvallend. Doordat het openen van de kofferbak met instemming van verdachte gebeurde, heeft de verbalisant zonder toepassing van dwangmiddelen kunnen constateren dat er vermoedelijk een verborgen ruimte in de auto was aangebracht. Naar het oordeel van de rechtbank ontstond er op dat moment een gerechtvaardigde verdenking dat er sprake was van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 67a eerste lid Sv. Vervolgens is overgegaan tot een doorzoeking van de auto. Pas tijdens deze doorzoeking werd de cocaïne aangetroffen en werd verdachte aangehouden.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv en zal reeds daarom de aangetroffen cocaïne niet uitsluiten van het bewijs. Ook de aanhouding van verdachte was rechtmatig.
De rechtbank merkt overigens op dat door de raadsman niet is onderbouwd waaruit het nadeel van het (vermeende) vormverzuim voor verdachte heeft bestaan, waarbij opmerking verdient dat het onontdekt blijven van de in de door de verdachte bestuurde auto aangetroffen cocaïne niet als een rechtens te respecteren belang kan worden aangemerkt en derhalve niet een nadeel als bedoeld in artikel 359a, tweede lid, Sv oplevert. Ook om die reden zou het verweer van de raadsman slechts tot verwerping daarvan hebben kunnen leiden.
Vrijspraak feit 1
Met de officier van justitie en de raadsman ziet de rechtbank onvoldoende bewijs voor feit 1 zodat verdachte van dit feit wordt vrijgesproken.
Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat verdachte de cocaïne in Nederland heeft ingevoerd. Het dossier ontbeert daartoe nader onderzoek. Zo zijn bijvoorbeeld de in het Italiaans geschreven WhatsApp-berichten, die op een van de in beslag genomen telefoons zijn aangetroffen, niet naar het Nederlands vertaald.
Het aanwezig hebben van tien kilo cocaïne en twee bolletjes cocaïne, feit 2
Voor het bewijs van het voorhanden hebben van drugs in de zin van de Opiumwet, is nodig dat verdachte wist van de aanwezigheid van de drugs en dat deze zich binnen zijn machtssfeer bevonden.
Verdachte heeft erkend dat hij twee bolletjes cocaïne heeft gekocht voor eigen gebruik. Ten aanzien van de cocaïne in de verborgen ruimte in zijn auto heeft verdachte zich op het standpunt gesteld dat hij daarvan niet wist. De rechtbank stelt voorop dat de bestuurder van een auto, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, geacht wordt bekend te zijn met de aanwezigheid van voorwerpen in die auto. Daar komt bij dat de rechtbank het in zijn algemeenheid buitengewoon onaannemelijk acht dat een organisatie of een persoon een niet ingewijde ruim tien kilo cocaïne, hetgeen een aanzienlijke straatwaarde vertegenwoordigt, laat vervoeren. Het inschakelen van een onwetende derde brengt immers onnodige risico’s voor de eigenaren van de verdovende middelen met zich mee.
Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring afgelegd op basis waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat hij desondanks niet wist van de drugs. Hij heeft geen informatie gegeven over zijn vriend van wie hij naar eigen zeggen de auto had geleend of de eigenaar van de auto. Ook hebben hij en zijn vrouw tegenstrijdige en geen verifieerbare informatie gegeven ter onderbouwing van hun verblijf in Amsterdam en de reis die zij met het gezin aan het maken waren. De rechtbank acht het überhaupt niet erg waarschijnlijk dat een gezin in de huidige pandemie met alle risico’s en beperkingen die daaraan kleven een rondreis maakt waarbij iedere dag een ander land wordt bezocht. De gedragingen van verdachte rondom zijn aanhouding, het huilen en transpireren na het aantreffen van de cocaïne, wijzen er daarentegen veeleer op dat verdachte wel degelijk wist wat hij in zijn auto vervoerde. Vermoedelijk fungeerde de aanwezigheid van zijn vrouw en kinderen enkel als dekmantel.
De wetenschap van verdachte wordt bovendien bevestigd door het aantreffen van het met het profiel van verdachte overeenkomend DNA op de tas waarin de cocaïne werd vervoerd. De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om aan te nemen dat het veiligstellen van de tas en het aantreffen van het DNA op de ritsrand van die tas niet zorgvuldig hebben plaatsgevonden. Juist nu het DNA van verdachte op die zeer specifieke plaats is aangetroffen, vindt de rechtbank het ook zonder nader onderzoek niet aannemelijk dat dit gebeurd is door rondzwevend DNA (secundaire overdracht), zoals gesuggereerd door de raadsman.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte wetenschap had van de drugs in de auto. Aangezien hij de bestuurder was van de auto, bevonden de drugs zich ook binnen zijn machtssfeer. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte tien kilo cocaïne voorhanden heeft gehad.
De rechtbank vindt niet bewezen dit feit samen met een ander of anderen heeft gepleegd zodat hij van dit deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 2:
op 9 november 2020 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer tien kilogram, althans tien blokken van een materiaal bevattende cocaïne en twee bolletjes, van een materiaal bevattende cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder 2 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 35 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van tien kilo cocaïne. Gelet op de hoeveelheid aangetroffen cocaïne, moet aangenomen worden dat deze bestemd was voor de handel. De verspreiding van en handel in deze grote hoeveelheden cocaïne gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit en is een gevaar voor de volksgezondheid. Daarnaast gaat de drugshandel niet zelden gepaard met geweld, waardoor die handel ook een gevaar is voor de directe veiligheid van personen.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Nu verdachte heeft gereden met de drugs in zijn auto heeft de rechtbank als uitgangspunt het vervoeren van harddrugs bij het bepalen van de straf meegewogen. Om die reden volgt de rechtbank de eis van de officier van justitie en zal zij aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 35 maanden opleggen.
Verbeurdverklaren
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een sporttas die aan verdachte toebehoort, dient verbeurd te worden verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van die tas het bewezen geachte is begaan.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen
2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
35 (vijfendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
5 1 STK Tas (Omschrijving: Sporttas 5992715).
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. C.P. Bleeker en A.F. Bazdidi Tehrani, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Jaakke-van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 februari 2021.