ECLI:NL:RBAMS:2021:913

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
C/13/696865 / KG ZA 21-92
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een vordering tot vaststelling van een uitgebreide zorgregeling voor een baby in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw, die samen een dochter hebben. De man vorderde een uitgebreide zorgregeling voor hun baby, maar de vrouw voerde verweer en stelde dat de omgang rustig moet worden opgebouwd via het traject 'Ouderschap Blijft'. De man en vrouw hebben een korte relatie gehad, die abrupt eindigde toen de vrouw zwanger was. Na de geboorte van hun dochter heeft de man zich niet actief betrokken getoond bij de zorg en opvoeding. De vrouw heeft herhaaldelijk geprobeerd de man bij de zwangerschap en de zorg voor hun kind te betrekken, maar de man heeft hier niet adequaat op gereageerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de man weliswaar de verwekker is, maar dat hij tot nu toe niet de verantwoordelijkheid heeft genomen die van hem verwacht mag worden. De rechter concludeerde dat de gevorderde omgangsregeling te ver gaat en dat het beter is om het traject 'Ouderschap Blijft' te volgen om de ouderrelatie te verbeteren. De vordering van de man werd afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/696865 / KG ZA 21-92 MDvH/EB
Vonnis in kort geding van 5 maart 2021
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats 2] ,
eiser bij dagvaarding van 9 februari 2021,
advocaat mr. M. Erkens te [woonplaats 2] ,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. D. Kruijdenhof te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw worden genoemd.

1.De procedure

Op de zitting van 19 februari 2021 heeft de man de vordering zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. De vrouw heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties ingediend en de vrouw tevens een pleitnota. De zitting is via Skype gehouden. Partijen en hun advocaten hebben deelgenomen aan die zitting. Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een korte relatie gehad. In juni 2020, toen de vrouw ongeveer vier maanden zwanger was, heeft de man de relatie abrupt beëindigd en is hij terugverhuisd van de woning van de vrouw in [woonplaats 1] naar zijn moeder in [woonplaats 2] . De vrouw is daarop in een depressie geraakt, waarvoor zij wordt behandeld en medicatie slikt. Het is niet de eerste keer dat zij kampt met een (ernstige) depressie. De POP-poli van het OLVG Locatie Oost heeft op 27 juli 2020 geadviseerd haar tot tenminste zes maanden na de geboorte psychiatrisch te controleren, zodat zorg kan worden opgeschaald indien onverhoopt nodig. Die controle loopt nog.
2.2.
Na zijn vertrek heeft de man aanvankelijk geen contact meer gezocht. De vrouw heeft herhaaldelijk initiatief genomen om hem te betrekken bij de zwangerschap. Zo heeft zij hem in juli 2020 laten weten dat hij welkom was om mee te gaan naar de rondleiding op het kinderdagverblijf, naar controle/echo’s bij de verloskundige en om het ledikant en de commode op te halen en in elkaar te zetten, als hij dat zou willen. De man is een enkele keer meegegaan naar echo’s en een keer naar het kinderdagverblijf. Op de overige uitnodigingen is hij niet (tijdig) ingegaan.
2.3.
Op 1 september 2020 heeft de vrouw aan de man laten weten dat hij nog steeds bij de bevalling aanwezig mag zijn en ook gedurende de eerste paar kraamweken, maar dat het haar beter lijkt om daarna het nog op te stellen ouderschapsplan te volgen. Zij heeft hem een sjabloon voor een ouderschapsplan toegestuurd.
2.4.
Op 10 september 2020 heeft de man aan de vrouw laten weten na de bevalling vijf weken verlof te zullen nemen en die bij de vrouw en de baby te zullen doorbrengen. Daar is niets van terecht gekomen.
2.5.
Op 14 september 2020 heeft de vrouw laten weten dat het kinderdagverblijf voorlopig maar voor twee dagen per week plek had voor de baby. Ze heeft de man gevraagd om mee te denken over mogelijke oplossingen voor de overige twee dagen per week dat zij werkt. Op 17 september 2020 heeft hij in reactie daarop laten weten dat hij moet kijken of hij een dag vrij kan krijgen en of zijn moeder een dag wil oppassen. Hij is daar vervolgens echter niet meer op teruggekomen.
2.6.
De vrouw heeft de man aangesproken op zijn verantwoordelijkheid, die hij volgens haar niet neemt. De man heeft dat deels beaamd en laten weten hulp te zullen zoeken om zijn gedrag te veranderen.
2.7.
Op 30 september 2020 heeft de man een concept ouderschapsplan toegestuurd naar de vrouw. Zij heeft daarop afwijzend gereageerd, omdat ze op het punt van bevallen stond en de stress daarom niet kon gebruiken en omdat ze bovendien vond dat hij eerst maar eens moest laten zien dat hij een ouder kan zijn.
2.8.
Op [geboortedatum] 2020 is de dochter van partijen, [minderjarige] , geboren. De man heeft haar de dag erna gezien in het ziekenhuis en op 12 en 14 oktober 2020 bij de vrouw thuis. Partijen hebben toen wel kort gesproken over omgang tussen de man en [minderjarige] , maar zij hebben daarover geen afspraken gemaakt. De man is vertrokken en heeft niets meer van zich laten horen.
2.9.
Op 29 oktober 2020 heeft de vrouw weer contact gezocht met de man. Zij heeft hem laten weten een voorstel voor een ouderschapsplan te zullen doen, en hem verzocht door te laten geven of ze nog kon uitgaan van het eerder door hem toegezonden concept ouderschapsplan. Hij heeft daarop laten weten het plan te zullen aanpassen en erop terug te zullen komen. Hij heeft vervolgens voorgesteld om een mediator in te schakelen. De vrouw heeft geantwoord daarvan niet de toegevoegde waarde in te zien.
2.10.
Op 18 november 2020 heeft de man gevraagd om [minderjarige] weer te zien. Hij heeft haar opgezocht bij de vrouw thuis op 20, 26 en 30 november 2020.
2.11.
Op 2 december 2020 heeft de man een aangepast concept-ouderschapsplan naar de vrouw gestuurd. Daarin stelt hij onder meer voor om [minderjarige] vanaf het moment dat zij zeven maanden oud is (dus vanaf mei 2021) bij hem te laten overnachten. De vrouw heeft dat voorstel niet geaccepteerd, en een beperkter tegenvoorstel zonder overnachtingen gedaan. Op 25 januari 2021 heeft de man laten weten dat het tegenvoorstel voor hem onacceptabel is. Hij heeft de vrouw uitgenodigd om zich aan te melden voor een traject “Ouderschap Blijft” of “Kinderen uit de Knel”. Op 27 januari 2021 heeft de vrouw ingestemd met “Ouderschap Blijft”, omdat haar gebleken was dat “Kinderen uit de Knel” niet voor baby’s geschikt is. Zij heeft uitgezocht hoe het “Ouderschap Blijft”-traject in gang moest worden gezet en aan de man doorgegeven dat er mogelijkheden waren voor een intakegesprek met een gezinsmanager op 2 en 4 februari 2021, maar dat een belangrijke voorwaarde voor deelname aan het traject is dat er geen procedures aanhangig worden gemaakt dan wel lopen. Tegelijk heeft de vrouw een voorlopige omgangregeling voorgesteld van twee uur per twee weken, in afwachting van de resultaten uit “Ouderschap Blijft”.
2.12.
Op 28 januari 2021 heeft de man laten weten dat “Ouderschap Blijft” geen optie is, omdat hij zich verplicht voelt een procedure over de omgang te starten.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert, kort gezegd, de vrouw te veroordelen eraan mee te werken, op straffe van verbeurte van een dwangsom, dat [minderjarige] bij hem verblijft:
  • de eerste acht weken elke zaterdag van 12.00 tot 18.00 uur;
  • de vier weken erna van zaterdag 12.00 tot zondag 12.00 uur; en daarna
  • in de oneven weken van vrijdag 18.00 uur tot en met zondag 12.00 uur; en
  • in de even weken – zolang dat voor hem te combineren is met zijn werk – van vrijdag 15.00 uur tot en met zaterdag 12.00;
  • waarbij de vrouw [minderjarige] telkens bij hem brengt en hij haar telkens naar de vrouw terugbrengt.
3.2.
De vrouw voert verweer. Zij wil ook dat [minderjarige] contact en omgang met haar vader heeft, maar zij is – kort gezegd – van mening dat de man (te snel) te veel wil en dat de omgang rustig moet worden opgestart via “Ouderschap Blijft”.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn het erover eens dat het voor [minderjarige] van groot belang is dat zij ook een goede band met de man – haar vader – opbouwt, maar zij verschillen van mening over de vraag hoe daarmee moet worden gestart. Volgens de man is regelmatig contact met daarbij al snel overnachtingen in het belang van [minderjarige] en is er geen reden om daarmee te wachten. De vrouw kan zich niet vinden in de door de man voorgestelde frequentie, opbouw en locatie. Zij vindt de reisafstand tussen [woonplaats 1] en [woonplaats 2] te groot en zij kent de familie van de man ook helemaal niet.
4.2.
De man beroept zich op de Richtlijn ‘Scheiding en problemen van jeugdigen voor Jeugdhulp en Jeugdbescherming’ uit 2020, waarin staat – kort gezegd – dat uit onderzoek blijkt dat ook kinderen jonger dan een jaar ook al goed kunnen opgroeien in twee huizen en dat dit hen in staat stelt een goede band met beide ouders op te bouwen. Hoe meer tijd vaders met hun kind doorbrengen en hoe groter hun betrokkenheid en hoe steviger de hechtingsrelatie, hoe tevredener dat kind (later) is met zijn leven en hoe beter het op meerdere gebieden functioneert, is in deze Richtlijn te lezen.
4.3.
De Richtlijn verbindt daaraan echter niet alleen de door de man aangehaalde voorwaarde dat de veiligheid van het kind gewaarborgd is, maar ook de voorwaarden dat de ouders beschikken over voldoende opvoedvaardigheden en sensitiviteit en dat zij zaken goed met elkaar kunnen afstemmen. Wanneer er veel conflicten tussen de ouders zijn kan overnachten bij beide ouders stressvol zijn voor kinderen, staat in de Richtlijn. Daarin staat ook dat het opstellen van zorgregelingen voor jonge kinderen (tot vier jaar) maatwerk is, waarbij het van belang is dat voldaan is aan een aantal voorwaarden, waaronder dat de ouders onderling communiceren en conflicten kunnen oplossen en dat zij samen kunnen komen tot een ouderschapsplan of een schema voor de zorgregeling.
4.4.
Op deze punten schort het nog aan een en ander. Daarbij valt met name op dat de man wel verantwoordelijkheid en zorg zegt te willen dragen, maar dat in de praktijk tot dusver niet heeft waargemaakt. Hij heeft zich om te beginnen afzijdig gehouden tijdens de zwangerschap. Uit de stukken blijkt dat het de vrouw is geweest die hem heeft geprobeerd bij het proces te betrekken. Hij heeft wel beloofd vijf weken vrij te zullen nemen om de kraamperiode van nabij mee te maken en te helpen zorgen, maar heeft dat niet gedaan. Daarnaast is hij uiteindelijk niet ingegaan op de geboden mogelijkheid om voor [minderjarige] te zorgen op de twee dagen dat zij nog niet terecht kan op de opvang, terwijl dat een mooie kans was om een band met zijn dochter op te bouwen en tegelijk zorg bij de vrouw weg te nemen. Met zijn standpunt dat de medische toestand van de vrouw niet iets is dat tussen hem en [minderjarige] staat, miskent hij dat als het niet goed gaat met de vrouw, dat zijn weerslag op [minderjarige] heeft.
4.5.
Anders dan de man meent, is het niet een kwestie van de vrouw “even over een drempel helpen”. De man verliest allereerst uit het oog dat hij weliswaar de verwekker van [minderjarige] is, maar dat partijen al gedurende enige maanden geen relatie meer hadden toen [minderjarige] ter wereld kwam. Hij heeft zich bovendien tot nu toe nog niet echt een betrokken vader getoond. Het is veeleer aan hemzelf om niet alleen in woord maar ook in daad verantwoordelijkheid voor [minderjarige] te nemen. In de huidige situatie is de gevorderde omgangsregeling een brug te ver. Meer heil is te verwachten van het plan van partijen om via “Ouderschap Blijft” hun ouder-relatie te verbeteren. Te verwachten valt dat indien partijen zich daar allebei voor inzetten, zij – met hulp van medewerkers van “Ouderschap Blijft” die daarvoor opgeleid zijn – in onderling overleg tot afspraken zullen kunnen komen. Tot dusver heeft de vrouw zich constructief opgesteld. Zij heeft het traject bij “Ouderschap Blijft”, de aangewezen weg voor een situatie als de onderhavige – in gang gezet. De man is – na eerst dit traject zelf te hebben voorgesteld – ook hierin weer niet meegegaan en is deze procedure gestart. Er is geen reden om te betwijfelen dat ook de vrouw wenst dat [minderjarige] een band met haar vader kan opbouwen. De route die de vrouw voorstelt lijkt de juiste. De manier waarop de man de omgang nu wil afdwingen niet. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.6.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorziening,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E. van Bennekom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2021. [1]

Voetnoten

1.type: eB