3.4.1Wat kan de rechtbank feitelijk vaststellen over het moment van – en kort voor – het steekincident?
De rechtbank gaat op grond van het dossier uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Het dossier bevat camerabeelden van verschillende camera’s. De camera ‘Rood buiten-1’ hangt buiten en op de beelden daarvan zijn de stoep en de weg gelegen voor het flatgebouw en de ingang van de portiek van het flatgebouw te zien. De camera’s ‘Lift-1’ en ‘Buitendeur-1’ hangen in de portiek van het flatgebouw. Een klein deel van de portiek valt buiten het bereik van beide camera’s. Tijdens de zitting zijn de camerabeelden, alsmede een compilatie daarvan, uitvoerig bekeken en besproken. De rechtbank heeft daarop het volgende waargenomen (steeds weergegeven in de werkelijke tijd).
[medeverdachte] en [verdachte] lopen ogenschijnlijk ontspannen richting de portiek van het flatgebouw (
19.12.01 uur). Op de parkeerplaats nabij het flatgebouw staat een groepje jongens. Ook de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , die later bij de politie een verklaring hebben afgelegd, stonden daar.
De liftdeur van de lift in de portiek gaat open (
19.12.14 uur). [slachtoffer] komt als derde uit de lift en heeft een groot mes in zijn hand (
19.12.17 – 19.12.18 uur). [slachtoffer] is daarna een aantal seconden niet zichtbaar. Hij is nog binnen in de portiek, maar bevindt zich buiten het bereik van de camera’s.
Vanuit buiten zijn door het raam in de portiek van het flatgebouw schimmen te zien (vanaf
19.12.14 uur). De schimmen bewegen richting de ingang van het flatgebouw. Daarna maken de schimmen een beweging naar achteren, terug de portiek in (
19.12.19 uur).
[verdachte] en [medeverdachte] lopen ondertussen nog steeds ogenschijnlijk ontspannen richting de ingang van het flatgebouw. [naam 1] (die bij de groep van [slachtoffer] hoort) loopt het flatgebouw uit, loopt [verdachte] en [medeverdachte] tegemoet en loopt hen voorbij (
19.12.20 tot 19.12.24 uur). [verdachte] en [medeverdachte] komen aan bij de ingang van de portiek (
19.12.24 uur). [verdachte] houdt zijn rechterhand aan de rechterkant van zijn lichaam, ter hoogte van zijn broeksband (
19.12.25 uur). Vervolgens stapt [verdachte] de drempel over, kijkt naar rechts en grijpt naar zijn rechterheup dan wel broeksband (
19.12.26 uur); [medeverdachte] staat rechts van [verdachte] . Vervolgens draait [verdachte] zijn lichaam naar rechts, met zijn gezicht in de richting van het muurtje in de portiek (
19.12.27 uur). [medeverdachte] loopt naar rechts, de portiek in. Daarna maakt [verdachte] met zijn bovenlijf een halve draai terug naar links, zodat zijn bovenlichaam weer naar voren is gericht (
19.12.28 uur). Hij houdt een groot mes vast in zijn rechterhand. [medeverdachte] loopt verder naar rechts. [verdachte] loopt achterwaarts naar buiten met zijn mes in zijn hand (
19.12.28 uur – 19.12.29 uur).
[slachtoffer] verschijnt weer in beeld en staat plotseling in de hoek van de portiek, ongeveer recht tegenover de ingang van het flatgebouw. Hij maakt een voorwaartse beweging, richting de ingang van de portiek (
19.12.29 uur). Op datzelfde moment loopt [verdachte] verder achterwaarts naar buiten met zijn mes in zijn hand. Het mes van [verdachte] is naar beneden gericht. De afstand tussen [verdachte] en [slachtoffer] is op dat moment ongeveer 1,5 meter tot 2 meter. [medeverdachte] bevindt zich op dat moment in de portiek, maar is uit beeld verdwenen.
[verdachte] loopt nog steeds achteruit bij de ingang vandaan en houdt zijn mes nog steeds naar beneden gericht (
19.12.30 uur). [slachtoffer] rent op dat moment naar buiten; tegelijkertijd richt [verdachte] zijn mes recht naar boven.
[verdachte] loopt nog steeds achteruit in dezelfde richting (
19.12.31 uur). [slachtoffer] is dan buiten en houdt zijn mes in zijn hand. Hij rent in de richting van [verdachte] . [medeverdachte] bevindt zich in de portiek en rent naar buiten achter [verdachte] en [slachtoffer] aan. [medeverdachte] ziet [slachtoffer] op zijn rug en brengt met gestrekte arm zijn rechterhand naar de nek van [slachtoffer] (
19.12.31 uur, te zien op camera ‘Rood buiten-1’).
[verdachte] verdwijnt uit het beeld van de camera in de portiek (
19.12.32 uur, ‘Buitendeur-1’). [medeverdachte] heeft zijn arm gestrekt naar voren in de richting van [slachtoffer] . Hij houdt een mes vast. Het mes bevindt zich in de buurt van het bovenlijf van [slachtoffer] . Vervolgens zijn ook [medeverdachte] en [slachtoffer] uit het beeld verdwenen (
19.12.33 uur).
[medeverdachte] rent direct daarna de rijbaan op, achter de geparkeerde fietsen; ondertussen vervolgen [verdachte] en [slachtoffer] het messengevecht op de stoep. [verdachte] en [slachtoffer] bewegen zich steeds verder van de ingang van het flatgebouw; [medeverdachte] beweegt op de rijbaan in dezelfde richting als [verdachte] en [slachtoffer] .
[slachtoffer] bukt voor een kort moment (
19.12.34 uur) en komt vrijwel meteen overeind; [verdachte] beweegt dan zijn mes naar boven. Vervolgens kijkt [slachtoffer] kort achterom in de richting van de ingang van het flatgebouw (
19.12.35 uur); [verdachte] rent op dat moment weg van [slachtoffer] .
[slachtoffer] beweegt in dezelfde richting als [verdachte] , bij de ingang van het flatgebouw vandaan. [verdachte] en [slachtoffer] verdwijnen uit het beeld, achter een geparkeerd busje; [medeverdachte] loopt om de geparkeerde fietsen de stoep op en beweegt zich in die richting van [verdachte] en [slachtoffer] (
19.12.36 uur). Ook [medeverdachte] verdwijnt uit beeld achter het geparkeerde busje.
[verdachte] komt weer in beeld (
19.12.39 uur). Hij rent in dezelfde richting, bij de ingang van het flatgebouw vandaan. Ook [slachtoffer] komt in beeld. Met zijn mes maakt [slachtoffer] een zwaaiende beweging in de richting van [verdachte] (
19.12.40 uur). [slachtoffer] blijft met zijn mes zwaaiende bewegingen maken in de richting van [verdachte] . [medeverdachte] loopt met een boog om [verdachte] en [slachtoffer] heen (
19.12.41 uur). [slachtoffer] blijft op dezelfde plek staan (
19.12.42 uur); [medeverdachte] en [verdachte] rennen weg.
Daarna loopt [slachtoffer] terug in de richting van de ingang van flatgebouw. Hij wordt ondersteund door een omstander en zakt vervolgens door zijn knieën, waarna hij voor de ingang van het flatgebouw op de grond gaat liggen.
Op 4 september 2019 vindt een telefoongesprek plaats tussen [vriendin slachtoffer] , de vriendin van [slachtoffer] , en [naam 2] . Het telefoonnummer van [vriendin slachtoffer] wordt op dat moment door de politie getapt. In het telefoongesprek vraagt [vriendin slachtoffer] om haar uit te leggen wat er die dag daarvoor met [slachtoffer] is gebeurd. [naam 2] vertelt dat hij met [slachtoffer] in de trappenhal van het flatgebouw zat. Daar waren ook anderen bij. Ze zagen vanaf de galerij dat er een vriend van hen beneden stond ( [naam 3] ’) en besloten om naar beneden te gaan. Zij gingen met de lift naar beneden. Voordat [slachtoffer] de deur open deed zag [naam 2] ‘ [naam 4] ’ (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] ) door het raam. [naam 2] zei ‘éé, [naam 4] voor de deur’. [naam 2] stapte de lift uit, voor hem liep iemand anders en daarvoor liep [slachtoffer] . [slachtoffer] pakte direct zijn mes, ging gelijk naar buiten toe en haalde gelijk uit. Het moment dat [slachtoffer] is geraakt heeft [naam 2] niet gezien.
Getuigen op de plaats delict buiten bij de flat, aan het einde van de straat ter hoogte van [naam 5]
Getuige [getuige 1] verklaart op 3 september 2019 tegenover de politie dat het volgens hem een toevallig incident was. Hij zag twee jongens lopen richting de flat. Het groepje waarmee ze een conflict kregen, kwam uit de lift. De twee jongens kwamen het groepje uit de lift tegen in de portiek van de flat. Eén van de twee jongens pakte iets uit zijn broek aan de voorzijde bij zijn broeksband; daarna begon het gevecht met [slachtoffer] . Het ging snel, binnen twee seconden werden er al messen getrokken, ook door [slachtoffer] . De jongens hadden alle drie een soortgelijk mes. [slachtoffer] richtte zich op een van de twee jongens. Daarna stak de andere jongen [slachtoffer] van achteren met een groot mes in zijn nek.
Getuige [getuige 2] wordt op 17 september 2019 door de politie gehoord. Hij verklaart dat hij zag dat [slachtoffer] op het moment dat hij van binnen naar buiten bewoog van achteren door iemand in zijn nek werd gestoken.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat [slachtoffer] vlak voordat hij de lift uitstapte op de hoogte was van het feit dat [medeverdachte] en [verdachte] richting de flat kwamen gelopen. Hij is met een groot mes of machete in zijn hand de lift uitgestapt en heeft zich met drie anderen meerdere seconden in de portiek opgehouden (buiten het bereik van de camera’s).
Op het moment dat [verdachte] [slachtoffer] in de portiek ziet, trekt [verdachte] ook een groot mes. Als hij met dat mes in zijn hand achterwaarts de portiek uitloopt, rent [slachtoffer] met zijn machete in zijn hand recht op hem af (19.12.29 – 19.12.30 uur). De afstand tussen hen beiden is op dat moment ongeveer 1,5 meter tot 2 meter. Als [slachtoffer] net buiten is (19.12.31 uur) steekt [medeverdachte] hem met zijn rechterhand met zijn mes, van achteren aan de rechterzijde in de nek.
De rechtbank is gelet op de camerabeelden, de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en het vastgestelde steekletsel in de rechterzijde van de hals van [slachtoffer] van oordeel dat dit het moment is dat het dodelijk letsel aan [slachtoffer] is toegebracht.
3.4.2Primair: medeplegen van moord of doodslag
Hiervoor heeft de rechtbank vastgesteld dat het dodelijke steekletsel door medeverdachte [medeverdachte] is toegebracht. Dat betekent dat [verdachte] voor de moord dan wel doodslag van [slachtoffer] alleen dan kan worden veroordeeld, als sprake is van medeplegen.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien vast is komen te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit moet dan van voldoende gewicht zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
In dit kader acht de rechtbank allereerst de vraag van belang of [medeverdachte] en [verdachte] van plan waren de confrontatie met [slachtoffer] op te zoeken.
Uit het dossier volgt dat het gerucht de ronde doet dat deze steekpartij een wraakactie is voor een eerder steekincident in Venserpolder, waarbij leden van [drillrap groep 2] – vermoedelijk door leden van [drillrap groep 1] , onder wie mogelijk [slachtoffer] – zijn verwond.
Dat gerucht wordt niet ondersteund door de overige inhoud van het dossier. Daaruit blijkt juist dat [verdachte] en [medeverdachte] niet weten dat [slachtoffer] in het flatgebouw is op het moment dat zij op weg zijn naar hetzelfde flatgebouw. Dit gerucht wordt ook tegengesproken door de inhoud van berichten die bij het TCI zijn binnengekomen, die spreken van een toevallige ontmoeting.
Anders dan de officier van justitie, hecht de rechtbank geen waarde aan de door [medeverdachte] afgelegde verklaring dat [verdachte] [slachtoffer] en zijn vrienden vlak voor de confrontatie naar beneden had zien komen en zou hebben gezegd dat: ‘de jongens die ruzie hadden met die anderen zijn nu hier en komen voor ons’. Die verklaring vindt geen steun in de rest van het dossier en is evenmin te rijmen met wat er op de camerabeelden is te zien.
Op de beelden is te zien dat [medeverdachte] en [verdachte] (samen met [naam 6] ) ontspannen naar het flatgebouw lopen. Uit het tapgesprek dat [vriendin slachtoffer] met [naam 2] voert, volgt dat [slachtoffer] pas kort voor de confrontatie in de portiek weet dat [verdachte] en [medeverdachte] eraan komen en meteen zijn machete pakt. De camerabeelden van de lift ondersteunen dat laatste. [slachtoffer] bevindt zich al zeker zes seconden in de portiek met een machete in zijn hand voordat [verdachte] en [medeverdachte] de portiek binnenlopen. [verdachte] , [naam 6] en [medeverdachte] hebben verklaard dat [slachtoffer] plotseling met zijn machete rechts vanachter het muurtje bij de brievenbussen tevoorschijn kwam. Die verklaring vindt steun in de camerabeelden, waarop te zien is dat schimmen die uit de lift komen teruglopen richting de brievenbussen.
[verdachte] bevindt zich in totaal vier seconden in de portiek. In die korte tijd wordt hij plotseling geconfronteerd met de aanwezigheid van [slachtoffer] in de portiek, de machete die [slachtoffer] vasthoudt en de opvolgende achtervolging die [slachtoffer] op hem inzet. [verdachte] en [medeverdachte] pakken allebei pas hun mes in de portiek, bij het zien van [slachtoffer] met zijn machete.
De rechtbank komt op basis van het bovenstaande tot de conclusie dat geen sprake is geweest van een gezamenlijk voorbereid plan van [verdachte] en [medeverdachte] om de confrontatie met [slachtoffer] (of andere leden van [drillrap groep 1] ) op te zoeken.
Uit de camerabeelden blijkt verder het volgende. Als [slachtoffer] de aanval op [verdachte] opent, beweegt [verdachte] zich achteruit de portiek uit. Hij loopt telkens bij [slachtoffer] vandaan. Uit de camerabeelden blijkt niet dat [verdachte] en [medeverdachte] in deze situatie overleggen over een rolverdeling en er blijkt ook niet dat zij daar tijd voor hebben. [medeverdachte] heeft het fatale letsel al binnen enkele seconden na het begin van de confrontatie toegebracht. Ook blijkt niet dat zij hun handelingen op een andere manier op elkaar afstemmen.
De rechtbank kan gelet op het voorgaande niet vaststellen dat [verdachte] met [medeverdachte] heeft samengewerkt om [slachtoffer] te doden. Dat zij allebei een mes hebben gepakt, mogelijk van elkaar wisten dat zij een mes droegen en er een conflict was tussen de beide drillrap groepen, is daartoe niet voldoende. [verdachte] kan daarom niet als medepleger worden aangemerkt.
De rechtbank vindt – net als de raadsman – niet bewezen dat sprake is van medeplegen. Zij zal [verdachte] daarom vrijspreken van (het primair tenlastegelegde) medeplegen van moord dan wel doodslag.
3.4.3Subsidiair: poging tot moord of doodslag
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de gedragingen van [verdachte] op zichzelf bezien als een ander strafbaar feit, namelijk poging tot moord of doodslag, zijn aan te merken. Daarvoor is vereist dat [verdachte] opzet had op de dood van [slachtoffer] . Daarnaast moet [verdachte] zich zo hebben gedragen dat kan worden gezegd dat hij bezig was met een begin van uitvoering van die moord of doodslag.
Uit de camerabeelden blijkt dat [verdachte] in de portiek zijn mes trekt, maar dat hij daarna achteruit de portiek uit loopt. Hij beweegt zich steeds bij [slachtoffer] vandaan. Als hij daarna met [slachtoffer] in een messengevecht belandt, houdt hij een paar keer zijn mes omhoog; zwaaiende bewegingen maakt hij niet. Als [slachtoffer] op enig moment bukt – vermoedelijk omdat hij zijn machete heeft laten vallen – bestaat voor [verdachte] de gelegenheid om [slachtoffer] aan te vallen. [verdachte] doet dit niet, maar richt alleen zijn mes naar boven. Als [slachtoffer] daarna achterom kijkt, en [verdachte] weer de kans krijgt om de aanval in te zetten, loopt hij bij [slachtoffer] vandaan. [verdachte] heeft zelf steeds verklaard dat hij door [slachtoffer] werd aangevallen en hij het mes gebruikte om te dreigen en te verdedigen, maar [slachtoffer] daarmee niet heeft geraakt of heeft willen raken. Deze verklaring wordt ondersteund door de camerabeelden.
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat [verdachte] niet de bedoeling heeft gehad om [slachtoffer] te doden. Het (vol) opzet op [slachtoffer] dood ontbreekt.
Ook merkt de rechtbank op dat [verdachte] telkens op een zodanige afstand van [slachtoffer] stond althans zijn mes op zodanige afstand van hem hield, dat het voor hem niet mogelijk was om [slachtoffer] te verwonden, laat staan dodelijk te treffen. Ook voorwaardelijk opzet op de dood (door met het mes bijvoorbeeld in de buurt van vitale lichaamsdelen te zwaaien) van [slachtoffer] ontbreekt daarom.
De rechtbank vindt – net als de raadsman – evenmin bewezen dat [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan (de subsidiair ten laste gelegde) poging tot moord of doodslag en spreekt hem daarvan vrij.