ECLI:NL:RBAMS:2021:908

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
13/287146-20, 13/005268-20 (A), 13/190799-20 (B), 13/238875-20 (C), 13/134821-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak op basis van onvoldoende bewijs bij camerabeelden in meerdere diefstalzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 maart 2021 uitspraak gedaan in een meervoudige strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere diefstallen, bedreigingen en vernielingen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de meeste ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de diefstal van etenswaren bij de Dirk van de Broek op 12 november 2020. De vrijspraak was voornamelijk gebaseerd op de onvoldoende kwaliteit van de camerabeelden die gebruikt werden als bewijs. In zaak C, waar de camerabeelden enkel de toegangsdeur van een hotel toonden, kon niet worden vastgesteld dat de verdachte goederen had weggenomen. De rechtbank oordeelde dat de beelden niet voldoende duidelijk waren om een herkenning op te baseren, waardoor de verdachte niet kon worden veroordeeld voor de diefstal van laptops en telefoons. De rechtbank heeft wel bewezen verklaard dat de verdachte op 6 januari 2020 een flesje parfum en een tankpas uit een taxi heeft gestolen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarbij rekening is gehouden met zijn recidive en de ernst van de feiten. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van het feit waar de vordering op was gebaseerd, werd vrijgesproken.

Uitspraak

Verkort vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/287146-20 (hoofdzaak), 13/005268-20 (A), 13/190799-20 (B), 13/238875-20 (C) en 13/134821-20 (tul)
Datum uitspraak: 3 maart 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1992] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkorte vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 februari 2021.
De politierechter heeft de zaken A, B en C, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, ter terechtzitting van 1 december 2020, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De politierechter heeft vervolgens de zaak verwezen naar de ISD-zitting van 17 februari 2021. Nu een ISD-zitting alleen meervoudig kan plaatsvinden begrijpt de rechtbank de verwijzing aldus dat de politierechter de zaak verwezen heeft naar de terechtzitting van de meervoudige kamer van 17 februari 2021 ten einde de gevoegde zaken tegelijkertijd te behandelen met de zaak onder parketnummer 13-287146-20.
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 17 februari 2021 eveneens de afzonderlijke dagvaarding onder parketnummer 13-287146-20 gevoegd en gekenmerkt als zijnde de hoofdzaak.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr.
P. Sholeh en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P. Figge, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van de hoofdzaak:
1. diefstal van etenswaren van de Dirk van de Broek op 12 november 2020 in
Amsterdam;
2. diefstal met braak uit een auto van onder andere een pinpas, zonnebrillen, een horloge en een parkeergaragezender van [persoon 1] in de periode van 14 oktober 2020 tot en met 15 oktober 2020 in Amsterdam;
3. diefstal door middel van een valse sleutel van € 25,76 van [persoon 1] op
15 oktober 2020 in Amsterdam;
4. diefstal met braak uit een auto van een colbert van [persoon 2] in de periode van
14 oktober 2020 tot en met 15 oktober 2020 in Amsterdam;
5. diefstal met braak uit een auto van een afstandsbediening van [persoon 3] in de periode van 14 oktober 2020 tot en met 15 oktober 2020 in Amsterdam.
Ten aanzien van zaak A:
1. diefstal met braak uit een auto van een flesje parfum van [persoon 4] op 6 januari 2020 in Amsterdam;
2. primair: diefstal met braak uit een auto van een tankpas van [persoon 5] op 6
januari 2020 in Amsterdam;
subsidiair heling van die tankpas op 6 januari 2020 in Amsterdam;
3. primair: diefstal met braak uit een auto van een identiteitskaart en geld
van [persoon 10] op 25 december 2019 in Amsterdam;
Subsidiair: verduistering van die identiteitskaart in de periode van 25 december tot en met 6 januari 2020 in Amsterdam.
Ten aanzien van zaak B:
1. bedreiging van [persoon 6] en/of [persoon 7] met de dood op 9 mei 2020 in Amsterdam;
2. vernieling van een bos bloemen van [persoon 7] op 9 mei 2020 in Amsterdam;
3. belediging van politieambtenaren [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] op 9 mei 2020 in Amsterdam.
Ten aanzien van zaak C:
diefstal met braak van telefoons en laptops van Holiday Inn en/of [persoon 8] in de periode van 16 tot en met 17 april 2020 in Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlasteleggingen is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten; ten aanzien van de in zaak A onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten acht de officier justitie het onder primair ten laste gelegde feit bewezen
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het ten laste gelegde onder feit 1 in de hoofdzaak en feit 3 in zaak B en heeft zich voor alle overige feiten op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van de hoofdzaak heeft de raadsvrouw zich primair op het standpunt gesteld dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat de persoon op de camerabeelden de persoon is geweest die heeft ingebroken in de auto’s, nu er geen beelden zijn van de daadwerkelijke inbraken. Daarnaast blijkt niet dat de persoon op de camerabeelden van het Total tankstation dezelfde persoon is als degene die de inbraken heeft gepleegd. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de herkenningen van de verbalisanten onbetrouwbaar zijn, omdat de specifieke gezichtskenmerken waarop de herkenningen zijn gebaseerd niet zichtbaar zijn. Het dossier bevat verder geen objectief ondersteunend bewijs.
Ten aanzien van de autokraken in zaak A heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de enkele aanwezigheid van verdachte in de buurt van de auto’s onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen. Het dossier biedt verder geen aanknopingspunten voor enige betrokkenheid van verdachte bij deze feiten. Voor de heling van de tankpas geldt dat verdachte deze heeft gevonden en niet wist, of redelijkerwijs moest vermoeden, dat deze van diefstal afkomstig was. Ten aanzien van de verduistering heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een wederrechtelijke toe-eigening, aangezien hij de identiteitskaart vlak voor zijn aanhouding had gevonden en hij nog niet als heer en meester heeft kunnen beschikken over die identiteitskaart.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 in zaak B heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen sprake is van onafhankelijke getuigen, waardoor verdachte moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van zaak C heeft de raadsvrouw zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken omdat cliënt betrokkenheid bij dit feit ontkent en er geen beelden zijn van het daadwerkelijk wegnemen van de goederen. Daarnaast zou, volgens het pv-bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] , de dader 7 seconden in het pand zijn geweest en dat is onvoldoende tijd om de diefstal te plegen. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de herkenningen van de verbalisanten onbetrouwbaar zijn, omdat de opgemaakte herkenningen exact hetzelfde zijn als in de hoofdzaak en hierbij eveneens de specifieke gezichtskenmerken waarop de herkenningen zijn gebaseerd niet zichtbaar zijn.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Ten aanzien van de hoofdzaak
3.3.1.1 Vrijspraak ten aanzien van de feiten 2, 3, 4 en 5
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de persoon op de camerabeelden van de parkeergarage, waaruit de auto-inbraken hebben plaatsgevonden, dezelfde persoon is als op de camerabeelden van het Total tankstation. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de beschrijving van de camerabeelden van de parkeergarage blijkt onder meer dat een persoon op 15oktober 2020 om 01:52:47 uur de parkeergarage verlaat, terwijl hij op dat moment een blauwkleurige rugtas van het merk Eastpak bij zich had. Uit de aangiftes blijkt dat uit de auto’s, die geparkeerd stonden in de parkeergarage, onder andere een blauwe colbert en een pinpas zijn gestolen.
Om 03:08:40 uur komt een persoon in de richting van het Total Tankstation lopen. Op de camerabeelden van dit tankstation is te zien dat een persoon vlak voor de ingang een blauwkleurige rugtas van het merk Eastpak op de grond legt. De persoon draagt een blauw colbert, zoals uit een auto in de parkeergarage is weggenomen, terwijl hij het tankstation binnengaat. In het tankstation pint deze persoon met de pinpas die eerder in die nacht uit een auto in de parkeergarage is gestolen. Nadat deze persoon heeft gepind, pakt hij de blauwkeurige rugtas van de grond en vertrekt hij weer.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, dat de persoon op de beelden van de parkeergarage dezelfde persoon is als op de beelden van het Total tankstation.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld welke (bewijs)waarde dient te worden toegekend aan de herkenningen van de verbalisanten. De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met de beoordeling van herkenningen. Dit geldt te meer als deze herkenningen de enige bewijsmiddelen zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij het hem ten laste gelegde kunnen aantonen. Het komt bij de beoordeling van het bewijs erop aan dat kan worden getoetst of de aan de hand van foto’s of beelden door de verbalisanten gedane herkenningen voldoende betrouwbaar zijn om daadwerkelijk tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning zijn de volgende elementen van belang. In de eerste plaats moet worden beoordeeld of de camerabeelden of stills daarvan, voldoende duidelijk en helder zijn om een gezichtsherkenning op te kunnen baseren. Hierbij is van belang wat de mate van kwaliteit van de beelden is en in hoeverre hierop voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn.
De rechtbank oordeelt dat de stills en camerabeelden van onvoldoende kwaliteit zijn om te kunnen leiden tot de herkenning van een persoon. Op de camerabeelden van de parkeergarage is het gezicht van de persoon enkel op still 7 te zien. Gelet op de kwaliteit van de still is hierop geen specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar. De still is donker en het gezichtsoppervlak is vaag. Ook op still 8 en 10 zijn geen specifieke of onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar. Op still 8 is slechts een klein gedeelte van de zijkant van het gezicht van de persoon zichtbaar en op still 10 enkel het gebied rondom de ogen van de persoon, aangezien de persoon op dat moment een pet en een mondkapje draagt. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de beelden van onvoldoende kwaliteit zijn om een herkenning op te baseren en niet kan vaststellen dat het verdachte is geweest die de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd .
Nu uit de overige bewijsmiddelen niets blijkt van betrokkenheid van verdachte bij deze ten laste gelegde feiten spreekt de rechtbank verdachte daarvan vrij.
3.3.1.2 Bewezenverklaring van feit 1
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 12 november 2020 in Amsterdam bij de Dirk van de Broek etenswaren heeft gestolen. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
3.3.2
Ten aanzien van zaak A
3.3.2.1 Bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 primair
De rechtbank vindt ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de autokraken zoals ten laste gelegd onder de feiten 1 en 2 primair.
In de avond van 5 januari 2020 heeft [persoon 4] zijn taxi onbeschadigd geparkeerd aan de Marco Polostraat in Amsterdam. Die nacht om 03:00 uur ’s nachts hoort getuige [persoon 9] glasgerinkel. De getuige ziet een man met een blauwe trui en rode pet in de taxi zitten, waarvan de ruit is ingeslagen, en alarmeert de politie. Op het moment dat de politie arriveert rent de persoon weg en gooit hij iets, naar later blijkt een parfum flesje, op de grond. Na een korte achtervolging is de politie in staat om de man, zijnde verdachte, met de blauwe trui en rode pet op heterdaad aan te houden. Getuige [persoon 9] beaamt dat verdachte de man is die hij eerder in de taxi heeft gezien.
Tijdens de aanhouding wordt aan verdachte gevraagd waar zijn identiteitsbewijs is. Verdachte zegt dat zijn identiteitsbewijs in zijn jas zit en zijn jas ergens in de bosjes op de Marco Polostraat ligt. In de jas wordt vervolgens een Total tankpas en een identiteitsbewijs op naam van [persoon 10] aangetroffen.
Op 6 januari 2020 doet [persoon 5] aangifte van diefstal van een Total tankpas uit zijn taxi in de nacht van 5 op 6 januari 2020, waarbij de ruit van het bestuurdersportiek is ingeslagen.
De rechtbank stelt op basis van voorgaande vast dat er in de nacht van 6 januari 2020 in dezelfde omgeving twee autokraken hebben plaatsgevonden door middel van het inslaan van de ruit. De rechtbank acht de feiten 1 en 2 primair bewezen gelet op de samenhangende locatie, de korte tijdspanne tussen beide inbraken en de aanhouding van verdachte en het aantreffen van de Total tankpas in de jas van verdachte.
3.3.2.2 Vrijspraak van feit 3 primair
De rechtbank kan echter niet vaststellen dat verdachte degene is geweest die op 25 december 2019 een identiteitskaart en geld uit de auto van [persoon 10] heeft weggenomen. Weliswaar had verdachte de gestolen identiteitskaart onder zich, maar de tijd tussen de inbraak en het aantreffen van de identiteitskaart in de jas van verdachte is te lang om te kunnen vaststellen dat verdachte degene is geweest die de identiteitskaart heeft weggenomen. Het dossier bevat namelijk geen enkel bewijsmiddel voor de diefstal met braak door verdachte. Daarom spreekt de rechtbank verdachte vrij van het onder feit 3 primair ten laste gelegde.
3.3.2.3 Bewezenverklaring van feit 3 subsidiair
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte zich de identiteitskaart van [persoon 10] wederrechtelijk heeft toegeëigend. De identiteitskaart wordt aangetroffen in de jas van verdachte en verdachte stelt zelfs ten tijde van zijn aanhouding dat dit zijn eigen identiteitskaart betreft. Hieruit volgt dat verdachte als heer en meester beschikte over de identiteitskaart, zonder dat hij daartoe gerechtigd was.
3.3.3
Ten aanzien van zaak B
De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van de aangifte van [persoon 7] en de getuigenverklaring van [persoon 6] te twijfelen. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de verklaringen en vindt bewezen dat verdachte op 9 mei 2020 in Amsterdam zowel aangever als getuige [persoon 6] heeft bedreigd en bloemen heeft vernield.
De rechtbank vindt eveneens bewezen dat verdachte op 9 mei 2020 in Amsterdam politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft beledigd. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten.
3.3.4
Ten aanzien van zaak C
In de ochtend van 17 april 2020 werd door een baliemedewerker van het Holiday Inn Hotel in Amsterdam opgemerkt dat er uit een kantoor laptops en telefoons zijn gestolen. Hiervan is aangifte gedaan, waarna de beveiligingsbeelden van het hotel zijn bekeken. In de nacht van 16 op 17 april 2020 is op camerabeelden te zien dat een persoon met een onbekend voorwerp de deur aan de achterzijde van het hotel opent en vervolgens naar binnen gaat. Hierna verdwijnt de persoon uit beeld. Korte tijd later komt de persoon weer in beeld vanuit het pand, trekt hij de deur dicht en verdwijnt wederom uit beeld. De persoon op de camerabeelden wordt door drie verbalisanten herkend als zijnde verdachte.
De rechtbank kan op basis van deze beelden niet vaststellen wat zich binnen in het hotel heeft afgespeeld. Op de camerabeelden is verdachte enkel bij de toegangsdeur aan de achterzijde gezien. Op de camerabeelden is niet te zien dat verdachte de laptops en telefoons in het kantoor wegneemt of deze goederen buiten met zich mee draagt. Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat verdachte de laptops en telefoons heeft weggenomen, spreekt de rechtbank verdachte vrij. Nu de rechtbank om die reden tot vrijspraak komt behoeft het verweer van de betrouwbaarheid van de herkenningen door de verbalisanten geen bespreking meer.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
3.4.1
Ten aanzien van de hoofdzaak
Ten aanzien van feit 1:
op 12 november 2020 te Amsterdam etenswaren die geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan Dirk van de Broek, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
3.4.2
Ten aanzien van zaak A
Ten aanzien van feit 1:
op 6 januari 2020 te Amsterdam uit een personenauto (taxi) een flesje parfum dat geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan [persoon 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Ten aanzien van feit 2 primair:
op 6 januari 2020 te Amsterdam uit een personenauto (taxi) een tankpas die geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan [persoon 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Ten aanzien van feit 3 subsidiair:
in de periode van 25 december 2019 tot en met 6 januari 2020 te Amsterdam opzettelijk een identiteitskaart geheel toebehorende aan [persoon 10] , en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
3.4.3
Ten aanzien van zaak B
Ten aanzien van feit 1:
op 9 mei 2020 te Amsterdam [persoon 6] en [persoon 7] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door voornoemde [persoon 6] en/of [persoon 7] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ga je doodschieten, alles gaat stuk. Jullie gaan er allemaal aan" en "Ik maak je af”;
Ten aanzien van feit 2:
op 9 mei 2020 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk bloemen die geheel aan een ander, te weten aan [persoon 7] toebehoorde, heeft vernield;
Ten aanzien van feit 3:
op 9 mei 2020 te Amsterdam, opzettelijk meerdere ambtenaren, te weten [verbalisant 1] , aspirant, en [verbalisant 2] , hoofdagent, van politie eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "Jullie zijn tering joden. Klootzakken. Jullie zijn tering facisten. Jullie zijn tering racisten. Sukkels. Oetlul. Teringflikkers. Ik neuk jullie moeders in hun kont. Je kankerhoerenmoeder. Schoften. Dieven. Moordenaars. Daarom stopte Hitler jullie in de gaskamer".

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest en af te zien van oplegging van de ISD-maatregel. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht, indien een langere gevangenisstraf dan de duur van het voorarrest zal worden opgelegd, dit te doen in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden, zoals een klinische opname en het meewerken aan een begeleid wonen traject. Meer subsidiair is door de raadsvrouw verzocht om voorwaardelijk de ISD-maatregel op te leggen, omdat verdachte bereid is mee te werken aan alle te bepalen voorwaarden. Meest subsidiair is door de raadsvrouw verzocht de duur van de ISD-maatregel te beperken tot één jaar.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal, autokraken, verduistering, bedreigingen, vernieling en belediging van ambtenaren in functie. Dit zijn hinderlijke feiten, die overlast veroorzaken en in de gevallen van de winkeldiefstal, autokraken, verduistering en vernieling ook financiële schade. Verdachte heeft hiermee laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendom. Uit de zaken komt naar voren dat verdachte vrijwel meteen agressief reageert op het moment dat hem iets niet aanstaat. Hij gebruikt daarbij woorden – of dit nu bedreigingen of beledigingen zijn – die een ander hard raken. Het beledigen van ambtenaren met uiterst tergende woorden bij de uitoefening van hun reguliere werkzaamheden rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Daarmee maakt verdachte inbreuk op het gezag van de politie.
Verdachte is gelet op zijn strafblad een veelvuldig recidivist als het aankomt op vermogensdelicten. Hij heeft zich kennelijk niets aangetrokken van eerdere veroordelingen.
De rechtbank kan tot oplegging van een ISD-maatregel overgaan, indien is voldaan aan de vereisten zoals gesteld in artikel 38m, eerste en vierde lid, Wetboek van Strafrecht. Daarnaast moet zijn voldaan aan het aanvullende vereiste dat volgt uit de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers van het Openbaar Ministerie. De rechtbank stelt vast dat de verdachte aan al deze criteria voldoet.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het opleggen van een ISD-maatregel passend is. De rechtbank heeft hierbij acht geslagen op de inhoud van het door mevrouw J. Versteeg opgestelde adviesrapport van 29 januari 2021 van het Leger des Heils Amsterdam. Gelet op de problematiek van verdachte op nagenoeg alle leefgebieden, het stagneren van het hulpverleningstraject in een vrijwillig kader, het stroeve verloop van het reclasseringstoezicht en het hoge recidiverisico maakt dat wordt geadviseerd een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Verdachte lijkt een zorg-mijdende houding te hebben. Binnen de ISD-maatregel zal worden gewerkt aan de motivatie van verdachte om begeleiding en behandeling te accepteren en zal worden ingezet op diagnostiek. Indien verdachte niet meewerkt aan behandeling of begeleiding binnen de ISD-maatregel, dan heeft de ISD-maatregel de functie van het tijdelijk beveiligen van de samenleving.
De rechtbank zal het advies van de reclassering niet volgen en overweegt daartoe als volgt.
Uit het adviesrapport blijkt eveneens dat verdachte, volgens zijn casemanager in [detentieplaats] [casemanager] , goed op de afdeling functioneert. Hij is vriendelijk en komt wanneer nodig met een hulpvraag. Hij neemt deel aan sport en activiteiten met andere gedetineerden en scoorde negatief op de laatst afgenomen urinecontrole. Verdachte heeft pas in september 2020 voor de eerste keer een reclasseringstoezicht opgelegd gekregen. Dit reclasseringstoezicht is niet goed van de grond gekomen, onder andere omdat verdachte tijdens dit reclasseringstoezicht tweemaal is aangehouden. Verdachte was niet goed bereikbaar voor de reclassering omdat zijn verblijfadres niet bekend was. In detentie lijkt verdachte zijn toezichthouder echter wel goed te kunnen vinden.
De rechtbank is van oordeel dat de ISD-maatregel op dit moment een te ingrijpende maatregel is voor verdachte. Nu verdachte vanuit detentie contact heeft met zijn toezichthouder en stelt gemotiveerd te zijn om zijn problematiek aan te pakken, is oplegging van de ISD-maatregel op dit moment niet passend. Er zijn voor verdachte nog andere opties om een gedragsverandering te bewerkstelligen. Zeker gezien het feit dat verdachte pas in september 2020 voor de eerste keer een reclasseringstoezicht opgelegd heeft gekregen.
Gelet op de veelvuldige recidive zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden opleggen. De rechtbank zal geen voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden opleggen, omdat een advies over eventueel op te leggen bijzondere voorwaarden ontbreekt. Dit mede bezien de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging zoals in rubriek 9 wordt vermeld.

8.De vordering benadeelde partij

Ten aanzien van feit 5 van de hoofdzaak:
De benadeelde partij [persoon 3] vordert € 50,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat deze vordering geheel dient te worden toegewezen.
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleitte vrijspraak.
De rechtbank kan alleen een schadevergoeding toekennen als bewezen is dat verdachte het strafbare feit dat met de schade verband houdt heeft begaan. Verdachte wordt de rechtbank vrijgesproken van het aan de grondslag van deze vordering liggende feit. Daarom wordt de benadeelde niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen

9.De vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling

9.1
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Op 19 augustus 2020 is verdachte door de meervoudige strafkamer van deze rechtbank in de zaak met parketnummer 13/134821-20 veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij is de voorwaarde opgelegd dat hij voor het einde van de proeftijd van twee jaren geen strafbaar feit pleegt.
Bij de stukken bevindt zich een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
9.2
Standpunten van de officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd om de tenuitvoerlegging te gelasten van een gedeelte, namelijk een maand, van de voorwaardelijk opgelegde straf.
De raadsvrouw heeft verzocht om de proeftijd van de vordering tot tenuitvoerlegging te verlengen, ofwel gedeeltelijk toe te wijzen. In geval van oplegging van de ISD-maatregel heeft de raadsvrouw verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
9.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat de bewezenverklaarde feiten onder A en B hebben plaatsgevonden voordat het vonnis waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevorderd onherroepelijk is geworden. Het feit zoals bewezen verklaard in de hoofdzaak onder 1 heeft plaatsgevonden nadat het vonnis waarvan de tenuitvoerlegging is gevorderd onherroepelijk is geworden, zodat de vordering van de officier van justitie ontvankelijk is.
De rechtbank acht het met het oog op het beperken van recidive van groot belang dat de eerder opgelegde bijzondere voorwaarden blijven voortbestaan. Dit biedt verdachte een kans om zijn leven te beteren. Verdachte lijkt bovendien gemotiveerd tot een gedragsverandering.
De rechtbank zal daarom de proeftijd verlengen met één jaar, zodat veroordeelde een stok achter de deur heeft. De aan hem opgelegde algemene en bijzondere voorwaarden worden daarbij gehandhaafd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 266, 267, 285, 310, 311 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in de hoofdzaak onder 2, 3, 4 en 5, zaak A onder 3 primair en zaak C ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in de hoofdzaak onder 1, zaak A onder 1, 2 primair en 3 subsidiair en zaak B onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van de hoofdzaak onder 1:
diefstal
Ten aanzien van zaak A onder 1 en 2 primair:
telkens: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Ten aanzien van zaak A onder 3 subsidiair:
verduistering
Ten aanzien van zaak B onder 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Ten aanzien van zaak B onder 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen
Ten aanzien van zaak B onder 3:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van zes (6) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die
straf in mindering gebracht zal worden.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [persoon 3] :
Verklaart [persoon 3] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
De rechtbank verlengt in de zaak met parketnummer 13/134821-20 de proeftijd met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. G. Oldekamp en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid mr. K. Kanters, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 maart 2021.
[…]
[…]