ECLI:NL:RBAMS:2021:897

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
AWB 19/6137
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over waterpeilbesluit in Watergebiedsplan Holland, Sticht Voorburg Oost

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen [eiseres] en het algemeen bestuur van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht over het waterpeilbesluit 55.1-3 in het kader van het Watergebiedsplan Holland, Sticht Voorburg Oost. Het waterschap heeft van 16 november 2018 tot en met 27 december 2018 het ontwerp van het watergebiedsplan ter inzage gelegd, waarna [eiseres] een zienswijze heeft ingediend. Op 19 september 2019 heeft het waterschap het definitieve watergebiedsplan vastgesteld, waartegen [eiseres] beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft op 16 december 2020 de zitting gehouden, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank overweegt dat het hoofddoel van het watergebiedsplan is om een watersysteem te realiseren met schoon en voldoende water. Het waterschap heeft beoordelingsvrijheid bij het vaststellen van peilbesluiten, en de rechtbank kan niet zelf oordelen over de hoogte van het peil. [Eiseres] stelt dat het door haar gewenste flexpeil van -1,35 m NAP niet wordt gelegaliseerd, wat volgens haar leidt tot schade aan de flora en fauna op haar landgoed. Het waterschap heeft echter betoogd dat een lager waterpeil negatieve gevolgen heeft voor de waterkwaliteit.

De rechtbank concludeert dat het waterschap in redelijkheid tot het vastgestelde waterpeil heeft kunnen komen en dat het beroep van [eiseres] ongegrond is. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/6137

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] .,eiseres (hierna: [eiseres] ),
(gemachtigde: ing. [naam 1] )
en
het algemeen bestuur van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht,verweerder (hierna: het waterschap)
(gemachtigden: mr. W. van Aken en [naam 2] ).

Procesverloop

Van 16 november 2018 tot en met 27 december 2018 heeft het waterschap het Ontwerp Watergebiedsplan Holland, Sticht Voorburg Oost en het Ontwerp Besluit vrijstelling voor peilafwijkingen ten behoeve van hoogwatervoorzieningen ter inzage gelegd. [eiseres] heeft een zienswijze ingediend.
Op 19 september 2019 heeft het waterschap het Watergebiedsplan Holland, Sticht Voorburg Oost (Watergebiedsplan) met bijbehorende peilbesluiten definitief vastgesteld.
[eiseres] heeft beroep ingesteld. Het waterschap heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. [eiseres] heeft ten doel het instandhouden van het familielandgoed met de landerijen en opstallen, weilanden, beplantingen en woeste gronden, de wegen en wateringen, met bijzondere zorg voor het behoud en de ontwikkeling van de recreatieve en maatschappelijke culturele en historische waarden alsmede voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van de naar hun aard op het landgoed thuis behorende flora en fauna, tuinsieraden, beplantingen en parken, het beheren en, voor zover daaruit voortvloeiende, de exploitatie van dit familielandgoed.
2. Het hoofddoel van het Watergebiedsplan is het realiseren van een watersysteem met schoon water en voldoende water. Onder ‘voldoende water’ wordt volgens het Watergebiedsplan verstaan dat het te hanteren waterpeil geschikt is voor de natuur, de landbouw en bebouwing en dat het watersysteem zowel droge als natte periodes goed aankan.
3. Het Watergebiedsplan bestaat uit verschillende peilbesluiten en inrichtingsmaatregelen. Eén van de door het waterschap genomen maatregelen is het op buitenplaats [eiseres] samenvoegen van de peilgebieden 55.1-3 (het gebied waar de boerderij is geleden met een peil van VP.-1.15) en 55.1-4 (het gebied waar de vijver is gelegen met een peil van VP.-1.25) tot één nieuw peilgebied 55.1-3 met een peil van VP.-1.25.
4. Ter zitting is vastgesteld dat tussen partijen enkel nog in geschil is het peilbesluit waarbij voor het nieuwe peilgebied 55.1-3 een peil van VP -1,25 wordt gehanteerd voor zover dit het gebied waar de vijver ligt betreft (het oude peilgebied 55.1-4).
5. Het waterschap is op grond van artikel 5.2 van de Waterwet verplicht om voor het gebied één of meer peilbesluiten vast te stellen. Het waterschap heeft hierbij beoordelingsvrijheid. [1] Dat betekent dat de rechtbank in deze procedure geen eigen oordeel geeft over de vraag welke hoogte van het peil het beste is voor het betreffende gebied. De rechtbank zal – aan de hand van de beroepsgronden – beoordelen of het waterschap in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
6. [eiseres] voert aan dat het door haar sinds 20 jaar gehanteerde flexpeil in de winter van -1,35 m NAP in het gebied waar de vijver is gelegen ten onrechte niet wordt gelegaliseerd. Volgens [eiseres] worden de door het waterschap ingebrachte argumenten om dit flexpeil niet te hanteren onvoldoende onderbouwd. Zonder het gewenste flexpeil rond de grote vijver zal schade door omvallende bomen met verrot wortelpakket toenemen en krijgen de aanwezige bomen niet de wortelruimte die nodig is.
7. Ter zitting heeft het waterschap toegelicht dat zij als waterbeheerder streven naar een zo goed mogelijk waterpeil waarbij zowel wordt gekeken naar voldoende water als naar de waterkwaliteit. Een lager waterpeil, zoals [eiseres] wenst, heeft volgens het waterschap een negatieve uitwerking op de waterkwaliteit. In algemene zin geldt dat het vanuit waterkwaliteit het beste is om de watergang zo diep mogelijk te houden, omdat het zuurstofgehalte in een watergang gebaat is bij dieper water. Door rotting wordt zuurstof gebruikt, waardoor juist in ondiep water eerder een zuurstofloze situatie of een tekort aan zuurstof kan ontstaan, aldus het waterschap. Deze afweging door het waterschap kan de rechtbank volgen. Daarbij is van belang dat voor het betreffende peilgebied een standaardbeheermarge van plus of min 5 cm geldt. Dit betekent dat in de winterperiode het verschil tussen het peilbesluit (-1.25) en het door [eiseres] gewenste peil
(-1.35) 10 cm bedraagt. Gelet op de beheermarge kan dit verschil minder, namelijk 5 cm bedragen. Het is door [eiseres] niet aannemelijk gemaakt dat het verschil in waterkwaliteit tussen het vastgestelde peil en het door haar gewenste peil in de winterperiode zodanig is dat het waterschap niet in redelijkheid tot het vastgestelde waterpeil heeft kunnen komen.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, voorzitter, en mr. G.W.J. Harten en mr. F.P. Lauwaars, leden, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage bij de uitspraak in zaak AMS 19/6137 inzake [naam 1]

Relevante bepalingen uit de Waterwet
Artikel 5.2
1. Een beheerder is verplicht voor daartoe aan te wijzen oppervlaktewater- of grondwaterlichamen onder zijn beheer één of meer peilbesluiten vast te stellen.
2. In een peilbesluit worden waterstanden of bandbreedten waarbinnen waterstanden kunnen variëren vastgesteld, die gedurende daarbij aangegeven perioden zoveel mogelijk worden gehandhaafd.
3. De aanwijzing vindt plaats bij of krachtens algemene maatregel van bestuur dan wel bij of krachtens provinciale verordening voor zover het betreft rijkswateren onderscheidenlijk regionale wateren. Bij de maatregel of de verordening kunnen ten aanzien van rijkswateren onderscheidenlijk regionale wateren nadere regels worden gesteld met betrekking tot het peilbesluit.
Artikel 5.4
1. De aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder geschiedt overeenkomstig een daartoe door hem vast te stellen projectplan. Met de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk wordt gelijkgesteld de uitvoering van een werk tot beïnvloeding van een grondwaterlichaam.
2. Het plan bevat ten minste een beschrijving van het betrokken werk en de wijze waarop dat zal worden uitgevoerd, alsmede een beschrijving van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk. Voor in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen bevat het plan een inventarisatie van maatschappelijke functies en ambities en mogelijke innovaties waarmee de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk gecombineerd zou kunnen worden, inclusief de mogelijkheden om het desbetreffende werk middels een concessie voor werken of andere vorm van publiek-private samenwerking te realiseren.
(…)

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:689 en van 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2253.