ECLI:NL:RBAMS:2021:857

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
8388711 / CV EXPL 20-4694
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van onderwijsinstelling voor studievertraging van leerling met eetstoornis

In deze zaak vorderde [eiseres], in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van haar zoon [zoon], een schadevergoeding van de stichting Orion, een instelling voor openbaar speciaal onderwijs, wegens studievertraging die [zoon] had opgelopen. [zoon], geboren op [geboortedag] 2004, had een eetstoornis en was na zijn tweede schooljaar op het [college] overgeplaatst naar speciaal onderwijs. De procedure begon met een dagvaarding op 18 maart 2020, gevolgd door een mondelinge behandeling op 28 januari 2021. De kantonrechter moest beoordelen of Orion zijn zorgplicht had geschonden door geen tijdig onderwijs aan [zoon] aan te bieden en of deze schending had geleid tot de studievertraging.

De kantonrechter concludeerde dat Orion niet aansprakelijk was voor de studievertraging. De rechter oordeelde dat Orion binnen de wettelijke termijn van tien weken had beslist over de toelating van [zoon] en dat er geen plek was in de klas. Bovendien was [zoon] nog ingeschreven bij het [college] en volgde hij daar onderwijs. De kantonrechter stelde vast dat Orion niet had kunnen weten dat [zoon] geen onderwijs volgde en dat de zorgplicht van een onderwijsinstelling niet zo ver reikt dat zij informatie over instroommogelijkheden moet geven als er geen signalen zijn dat een leerling onderwijs mist. De vordering van [eiseres] werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 8388711 / CV EXPL 20-4694
Uitspraak: 26 februari 2021
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
[eiseres],
in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [zoon] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde mr. J.R. van Damme,
t e g e n
de stichting
Stichting Orion,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
gemachtigde mr. M.F. Hilberdink.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiseres] en Orion.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 maart 2020, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 9 juni 2020, waarbij een bijeenkomst van partijen is bevolen en
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 28 januari 2021 met de daarin vermelde processtukken.
Daarna is vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING

1.Feiten en omstandigheden

1.1.
Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
1.2.
[eiseres] is de moeder en wettelijk vertegenwoordigster van [zoon] (hierna: [zoon] ). [zoon] is geboren op [geboortedag] 2004.
1.3.
[zoon] lijdt aan een eetstoornis. Het eerste en tweede middelbare schooljaar is [zoon] naar het [college] (hierna: [college] ) in Amsterdam gegaan. [zoon] volgde de kaderberoepsgerichte leerweg, VMBO. Aan het einde van het tweede schooljaar heeft het [college] meegedeeld dat [zoon] moet worden overgeplaatst naar speciaal onderwijs.
1.4.
Op 19 juli 2018 heeft de ToelatingsAdvies Commissie een zogeheten Toelaatbaarheidsverklaring voor het speciaal onderwijs afgegeven.
1.5.
[zoon] is voor het derde schooljaar ingeschreven op het [college] . Op de eerste schooldag op 3 september 2018 heeft [zoon] een conflict gekregen met zijn mentor. Vanaf die dag volgde [zoon] geen onderwijs meer aan het [college] en was hij thuis.
1.6.
Orion biedt in Amsterdam op meerdere locaties openbaar speciaal onderwijs aan. Het [de school] (hierna: [de school] of de school) is één van de negen scholengemeenschappen van Orion. Het praktijkonderwijs op [de school] wordt gegeven door (leraren van) de [samenwerkingsschool] (hierna: [samenwerkingsschool] ).
1.7.
Op 3 september 2018 heeft [eiseres] aan Orion een e-mail gestuurd waarin zij vraagt om een intake gesprek. Het gesprek heeft op 7 september 2018 plaatsgevonden. Daarbij waren [eiseres] , [zoon] en, namens de school, mevrouw [naam] aanwezig. [naam] werkt als zorgcoördinator en orthopedagoog op de school.
1.8.
In een door Orion opgesteld logboek staat dat tijdens het intake gesprek aan [eiseres] is meegedeeld dat sprake was van een volle 3 vmbo klas en dat werd verwacht een plek op school te hebben voor [zoon] rond 1 november 2018.
1.9.
Op 28 september en 12 oktober 2018 heeft [naam] per e-mail aan [eiseres] gevraagd om een verklaring van de kinderarts van [zoon] . Die verklaring was nodig om de belastbaarheid van [zoon] vast te stellen. Op 12 oktober 2018 heeft [eiseres] aan de kinderarts van [zoon] geschreven dat zij haar verslag rechtstreeks naar [naam] kan sturen. Op 19 oktober 2018 heeft de kinderarts aan [eiseres] weten dat zij de schoolarts heeft gesproken.
1.10.
Op 30 oktober 2018 heeft [naam] aan [eiseres] geschreven dat de school nog steeds wacht op de verklaring van de kinderarts. [naam] heeft op 1 november 2018 aan [eiseres] gemaild dat de schoolarts en de kinderarts elkaar hebben gesproken en dat [zoon] zal worden besproken in de Commissie voor de Begeleiding (CvB) van 13 november.
1.11.
In een e-mail van Orion (mevrouw [naam] ) van 16 november 2018 aan [eiseres] staat onder meer:
“(…) Inmiddels is [zoon] besproken in ons CvB (…). Tijdens dit overleg is besproken dat [zoon] plaatsbaar is op onze school. De schoolarts was bij het gesprek aanwezig en heeft overleg gehad met de kinderarts van [zoon] . Hij gaf aan de [zoon] zal starten met halve dagen en dat er na twee weken gekeken moet worden of er uitbreiding mogelijk is.
Wat ik tijdens de gesprekken op school al heb benoemd is het zo dat de profielrichting die [zoon] kiest (E&O) intern op school is, en dus niet op de symbiose school ( [samenwerkingsschool] ). Deze klas is al enige tijd behoorlijk groot en op school wordt nagedacht hoe dit op te lossen.
Echter, op dit moment kunnen er geen nieuwe leerlingen in deze klas geplaatst worden vanwege de groepsgrootte.
Ik zal samen met de directeur (…) en de teamleider (…) een oplossing bedenken om [zoon] toch z.s.m. te kunnen laten starten.
Je hoort van mij als ik meer duidelijkheid kan geven over een startdatum. (…)”
1.12.
Op 18 december 2018 heeft Orion aan [eiseres] voorgesteld te starten met thuisonderwijs voor [zoon] .
1.13.
Op 14 en 23 januari 2019 heeft [eiseres] aan Orion e-mails geschreven waarin zij vraagt of zij kan worden teruggebeld.
1.14.
In een e-mail van 28 januari 2019 van Orion ( [naam] ) aan [eiseres] staat welk rooster voor [zoon] is opgesteld, met als startdatum 4 februari.
1.15.
Vanaf 11 februari 2019 heeft Orion aan de hand van een tijdelijk lesrooster onderwijs aan [zoon] aangeboden, deels op [de school] en deels thuis.
1.16.
Op 20 maart 2019 heeft [eiseres] bij de Landelijke Klachtencommissie Onderwijs een klacht ingediend tegen Orion. De klacht hield in dat [zoon] pas maanden na zijn aanmelding bij Orion kon starten op school. Hierdoor heeft hij een achterstand opgelopen en mogelijk ook een jaar studievertraging.
1.17.
In maart 2019 heeft Orion een definitief lesrooster voor [zoon] op [de school] vastgesteld. In april 2019 is [zoon] gestart met dit rooster.
1.18.
[zoon] is aan het einde van schooljaar 2018-2019 niet overgegaan naar het vierde leerjaar.
1.19.
De Landelijke Klachtencommissie Onderwijs heeft de klacht van [eiseres] op 8 juli 2019 gegrond verklaard.

2.Vordering en verweer

2.1.
[eiseres] vordert – samengevat – dat Orion wordt veroordeeld tot betaling van € 14.125,- en tot betaling van de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met rente.
2.2.
[eiseres] stelt – kort weergegeven – dat Orion de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden. Hierdoor heeft [zoon] studievertraging opgelopen en schade geleden. De schade bestaat uit het later betreden van de arbeidsmarkt. Orion dient die schade te vergoeden.
2.3.
Orion voert verweer tegen de vordering.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

3.Beoordeling

Waar gaat deze zaak over
3.1.
Het gaat om de vraag of op Orion een zorgplicht voor [zoon] rustte en om de vraag of Orion die zorgplicht heeft geschonden. Als dat zo is, is de vervolgvraag of die schending van de zorgplicht de reden is dat [zoon] het derde schooljaar aan [de school] opnieuw heeft moeten doen.
3.2.
[eiseres] maakt Orion drie verwijten. Orion heeft vanaf 7 september 2018 na de aanmelding van [zoon] bij Orion (i) geen andere school voor [zoon] gezocht op het moment dat er voor [zoon] geen plek was op [de school] , (ii) niet duidelijk en regelmatig gecommuniceerd met [eiseres] en (iii) geen onderwijs aangeboden aan [zoon] .
3.3.
De kantonrechter zal hierna op de door [eiseres] gestelde zorgplichtschendingen ingaan. De norm waaraan de kantonrechter het handelen of nalaten van Orion toetst is hetgeen van een redelijk handelend en redelijk bekwaam onderwijsinstituut in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Die norm wordt mede ingevuld door wettelijke bepalingen, waaronder die uit de Wet op de expertisecentra (WEC).
Schending zorgplicht
Het zoeken van een andere school
3.4.
De gemachtigde van [eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat op Orion een wettelijke verplichting rustte om een andere school voor [zoon] te zoeken toen na zijn aanmelding op 7 september 2018 bleek dat voor hem nog geen plek op school was. Aan die verplichting heeft Orion volgens [eiseres] niet voldaan.
3.5.
Artikel 40 WEC gaat over de toelating en verwijdering van leerlingen. In lid 5 van dat artikel staat kort gezegd dat indien de toelating van een leerling die extra ondersteuning nodig heeft, wordt geweigerd, de weigering niet plaats vindt nadat ervoor is gezorgd dat een andere school bereid is de leerling toe te laten. In het geval van [zoon] is de toelating niet geweigerd. De aanmelding van [zoon] op 7 september is in behandeling genomen door Orion. Aan de voorwaarde voor een wettelijke verplichting tot het zorgen voor een andere school is niet voldaan. [eiseres] heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat er ook buiten de wettelijke verplichting een zorgplicht voor Orion bestond om voor [zoon] een andere school te zoeken of dat Orion [eiseres] had moeten laten weten dat zij voor [zoon] een andere school moest zoeken. Dat was niet aan de orde. De conclusie is dan ook dat Orion geen (wettelijke) verplichting heeft geschonden.
Communicatie vanaf 7 september 2018
3.6.
Volgens [eiseres] heeft Orion vanaf de aanmelding van [zoon] bij Orion steken laten vallen in de communicatie met [eiseres] .
3.7.
Partijen twisten over de vraag vanaf welk moment Orion een zorgplicht had jegens [zoon] . Volgens Orion kan het moment van aanmelding op 7 september 2018 niet het startpunt zijn. Orion droeg op dat moment niet de primaire verantwoordelijkheid voor het aanbieden van onderwijs aan [zoon] . Die verantwoordelijkheid lag bij het [college] waar [zoon] nog steeds stond ingeschreven én bij zijn moeder [eiseres] , aldus Orion.
3.8.
Op 7 september 2018 is de aanmelding van [zoon] niet geweigerd door Orion. Alhoewel [zoon] niet direct in een klas is geplaatst, is Orion met de aanmelding aan de slag gegaan en heeft zij aan [eiseres] laten weten dat de ondersteuningsbehoefte van [zoon] zou worden vastgesteld. Vanaf het aanmelden van [zoon] kwamen partijen tot elkaar in een rechtsverhouding te staan. Binnen die rechtsverhouding diende Orion zich te gedragen als een redelijke en bekwame onderwijsinstelling. Dat betekent dan ook dat vanaf dat moment Orion een zekere zorgplicht voor [zoon] droeg. De kantonrechter zal hierna beoordelen of Orion tussen 7 september 2018 (de aanmelding) tot aan 16 november 2018 (toen het bericht kwam dat [zoon] plaatsbaar is op [de school] ) haar zorgplicht heeft verzaakt.
3.9.
[eiseres] stelt dat Orion aan haar de toezegging heeft gedaan dat [zoon] vanaf 1 november 2018 onderwijs kon gaan volgen op [de school] . Orion heeft dat gemotiveerd weersproken. Van een toezegging of een belofte was geen sprake. Dat blijkt ook uit het logboek - de aantekeningen van [naam] - waarin staat dat tijdens het intake gesprek op 7 september 2018 is verteld dat de
verwachtingwas dat rond 1 november een plek zou zijn (zie onder 1.8), aldus Orion.
3.10.
Tegenover de betwisting van Orion had [eiseres] feiten en omstandigheden moeten stellen waaruit blijkt van een toezegging of waaruit volgt dat [eiseres] er vrijwel zeker op mocht vertrouwen dat [zoon] omstreeks 1 november 2018 kon starten op school. Dat heeft [eiseres] niet gedaan. Zo heeft zij niet toegelicht wanneer de toezegging is gedaan, door wie en in welke bewoordingen. De kantonrechter kan dan ook niet tot de slotsom komen dat Orion ten onrechte een toezegging heeft gedaan of door de wijze waarop zij heeft gecommuniceerd het vertrouwen bij [eiseres] heeft gewekt dat [zoon] op 1 november 2018 naar school kon gaan.
3.11.
Het tweede verwijt ziet op de communicatie met de schoolarts. [eiseres] stelt dat de schoolarts onbereikbaar was en dat hij de informatie van de kinderarts niet tijdig heeft gedeeld met Orion. Orion voert als verweer onder meer aan dat het handelen van de schoolarts niet in de risicosfeer van Orion ligt, omdat de schoolarts in dienst is van de GGD en niet van Orion. De kantonrechter laat dat punt echter in het midden, omdat de kantonrechter niet tot de conclusie komt dat Orion een zorgplicht heeft veronachtzaamd.
In artikel 40 lid 4 van de WEC staat dat de school de ouders kan verzoeken gegevens over te leggen betreffende stoornissen of handicaps van het kind of beperkingen in de onderwijsparticipatie. Op 28 september en 12 oktober 2018 (zie onder 1.9) heeft [naam] aan [eiseres] gevraagd om een verklaring van de kinderarts van [zoon] . Uit e-mails blijkt dat de kinderarts vervolgens contact heeft gehad met de schoolarts, mondeling en via de mail. Op 30 oktober 2018 heeft [naam] bij [eiseres] navraag gedaan en in haar e-mail van 1 november 2018 heeft [naam] aan [eiseres] laten weten dat Orion de informatie van de kinderarts heeft ontvangen. De kantonrechter ziet dat op 28 september 2018 is gevraagd om de informatie en dat deze uiteindelijk op 1 november 2018 bij Orion terecht is gekomen. Die periode is niet dusdanig lang dat van Orion verwacht had mogen worden actiever te zijn in het vragen van informatie. [eiseres] heeft verder ook niet concreet uiteengezet waarom Orion op dit punt een verwijt kan worden gemaakt of in hoeverre de schoolarts of Orion steken hebben laten vallen. Dat betekent dat ook op dit punt Orion geen op haar rustende zorgplicht heeft geschonden.
Het bieden van onderwijs tussen 7 september 2018 en 16 november 2018
3.12.
De kantonrechter zal eerst beoordelen of Orion [zoon] onderwijs had moeten aanbieden in de periode tussen 7 september 2018 (de aanmelding) en 16 november 2018 (na het besluit van de CvB dat [zoon] plaatsbaar is). Voor die beoordeling is het volgende van belang. Ten eerste staat in de wet (artikel 40 lid 7 WEC) dat de beslissing tot toelating binnen zes weken moet worden gegeven. Die termijn kan met vier weken worden verlengd. In dit geval heeft Orion binnen de wettelijke termijn van tien weken beslist. Verder staat tussen partijen vast dat voor de beslissing over de plaatsbaarheid van [zoon] eerst een behoefte-onderzoek nodig was. De CvB nam aan de hand van informatie over [zoon] , van onder meer zijn kinderarts, een beslissing over zijn ondersteuningsbehoefte en plaatsbaarheid. Die beslissing moest worden afgewacht voordat [zoon] kon beginnen op school. Daar komt bij dat er na de aanmelding geen plek voor [zoon] was op school én dat [zoon] nog steeds stond ingeschreven bij het [college] . Orion mocht er in alle redelijkheid van uitgaan dat [zoon] onderwijs volgde op het [college] . [eiseres] heeft tijdens het intake gesprek niet verteld dat [zoon] niet naar school ging. Verder is niet gesteld of gebleken dat zij dat kort na de aanmelding heeft laten weten. Orion kon dus niet weten dat [zoon] geen lessen volgde. Dit alles maakt dat van Orion niet kon worden verwacht voortvarender te handelen vóórdat het besluit over de plaatsbaarheid was genomen. Ook op dit punt heeft Orion geen zorgplicht geschonden.
Het bieden van onderwijs en de communicatie vanaf 16 november 2018
3.13.
Vervolgens rijst de vraag of aan [zoon] vanaf 16 november 2018 onderwijs had moeten worden aangeboden. De wet (artikel 40 WEC) kent een systeem van toelating of van weigering en niet van bijvoorbeeld toelating onder voorbehoud van plek op school. Mede gelet op de toelichting van Orion ter zitting dat op 16 november 2018 de beslissing tot toelating is genomen, kwam vanaf die datum op Orion een zekere verantwoordelijkheid te rusten voor wat betreft het aanbieden van onderwijs aan [zoon] . Op 16 november 2018 kwam dus het bericht dat [zoon] plaatsbaar was op school, maar dat er voor hem nog geen plek was in de klas. Vervolgens stelde Orion op 18 december 2018 voor te starten met thuisonderwijs. Na e-mails van [eiseres] van 14 en 23 januari 2019, kreeg [eiseres] echter pas op 28 januari 2019 een tijdelijk lesrooster waarmee [zoon] kon starten op 11 februari 2019.
3.14.
De kantonrechter begrijpt best dat Orion ná 16 november 2018 niet van de ene op de andere dag les kon geven aan [zoon] . De klassen zaten vol, dus [zoon] kon niet direct naar school gaan. Gezien de bijzondere situatie van [zoon] vroeg het vaststellen van een lesrooster bovendien maatwerk. Daarvoor had Orion tijd nodig. Wel is de kantonrechter van oordeel dat Orion voortvarender had moeten handelen en in ieder geval op kortere termijn enige vorm van onderwijs had moeten aanbieden na het bericht dat [zoon] plaatsbaar was. Verder is de communicatie na 16 november 2018 minimaal geweest. [eiseres] heeft vaak enkele weken moeten wachten op een antwoord en pas ruim twee maanden na het bericht dat [zoon] plaatsbaar was, ontving [eiseres] een tijdelijk – en gedeeltelijk – lesrooster. De kantonrechter kan zich voorstellen dat het eerder opstarten van een tijdelijk lesrooster of een toelichting aan [eiseres] over het uitblijven van onderwijs, tot meer begrip bij [eiseres] en [zoon] had kunnen leiden. De kantonrechter laat echter in het midden of Orion daarmee een zorgplicht heeft verzaakt. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
3.15.
Tussen de gestelde schade en de zorgplichtschending moet (juridisch) causaal verband bestaan. [eiseres] dient feiten en omstandigheden te stellen waaruit van het bestaan van causaal verband blijkt. De vraag is of [zoon] zijn derde studiejaar zou hebben gehaald, indien Orion op een eerder moment na 16 november 2018 onderwijs zou hebben aangeboden. Volgens Orion kon [zoon] op 16 november 2018 niet meer instromen in het praktijkonderwijs. Dat onderwijs vormt een deel van het profiel dat [zoon] zou gaan volgen. Het [samenwerkingsschool] bepaalt tot welk moment instromen nog kan. Het [samenwerkingsschool] achtte instromen ná 20 oktober 2018 niet wenselijk, omdat dan de achterstand te groot is. Omdat Orion het praktijkonderwijs inkoopt bij [samenwerkingsschool] en dit niet zelf doceert, kon zij ook geen inhaalprogramma voor [zoon] opstellen, aldus Orion.
3.16.
Orion heeft het causaal verband dus gemotiveerd bestreden. [eiseres] heeft weliswaar gesteld dat [zoon] met extra werk in de vakanties of extra begeleiding het schooljaar gewoon had kunnen halen, maar zij heeft dat niet verder toegelicht. Met name heeft zij niet uitgelegd hoe [zoon] het praktijkonderwijs had kunnen inhalen. Daarbij is van belang dat [zoon] op 16 november 2018 al een achterstand van ruim twee maanden had. Vanaf begin september ging hij immers niet meer naar school. Tegenover de betwisting door Orion heeft [eiseres] dus niet voldoende onderbouwd dat [zoon] ondanks die achterstand én het niet meer kunnen instromen in het praktijkonderwijs zijn schooljaar toch met goed gevolg had kunnen afronden indien hij op 16 november 2018 zou zijn begonnen op school. Dat betekent dat het niet is komen vast te staan dat er causaal verband is tussen een mogelijke schending van de zorgplicht en de schade die [eiseres] vordert.
3.17.
De kantonrechter is verder van oordeel dat Orion [eiseres] niet hoefde te wijzen op het moment waarop instromen in het praktijkonderwijs niet meer mogelijk was. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [eiseres] Orion niet tijdens of binnen afzienbare termijn na de aanmelding heeft laten weten dat [zoon] vanaf begin september niet meer naar school ging. [zoon] stond nog ingeschreven op het [college] en Orion mocht er in alle redelijkheid van uit gaan dat hij daar scholing en dus ook praktijkonderwijs kreeg. De zorgplicht van een onderwijsinstelling reikt niet zo ver dat zij informatie over de instroommogelijkheden moet geven als nergens uit blijkt dat een leerling een deel van het onderwijs feitelijk niet volgt.
Slotsom
3.18.
De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiseres] af.
3.19.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [eiseres] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Orion tot op heden begroot op € 746,- (2 punten × € 373,-). De nakosten worden ambtshalve toegewezen zoals in de beslissing is vermeld.

4.BESLISSING

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vordering af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Orion tot op heden begroot op € 746,-,
4.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,- aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 71,- aan salaris gemachtigde en de explootkosten van betekening van de uitspraak en
4.4.
verklaart de proceskostenveroordelingen onder 4.2 en 4.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. H.J. Schaberg, kantonrechter, bijgestaan door mr. C.E.P. Honing, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 februari 2021.
De griffier De kantonrechter