ECLI:NL:RBAMS:2021:851

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
AWB 20-4841
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenbehandelingstelling aanvraag extra uren rechtsbijstand in strafzaak

In deze zaak heeft eiser II op 13 januari 2020 een verzoek ingediend om 44 extra uren rechtsbijstand te mogen besteden aan de strafzaak van eiser I. De Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam heeft de aanvraag echter buiten behandeling gesteld, omdat eiser II geen aanvullende informatie heeft verstrekt na een verzoek daartoe. Eiser II heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard. Hierop hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 13 januari 2021 de zaak behandeld. Tijdens de zitting is vastgesteld dat eiser I niet-ontvankelijk is in zijn beroep, omdat hij geen bezwaarschrift heeft ingediend. De rechtbank heeft ook de zorgvuldigheid van het besluitvormingsproces beoordeeld en geconcludeerd dat verweerder niet onzorgvuldig heeft gehandeld. Eiser II had de gelegenheid om aanvullende informatie te verstrekken, maar heeft dit nagelaten. De rechtbank oordeelt dat de beslissing van verweerder om de aanvraag buiten behandeling te stellen rechtmatig was.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van eiser I niet-ontvankelijk verklaard en het beroep van eiser II ongegrond verklaard. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/4841

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] ,te [plaatsnaam] , eiser I; en,
[eiser 2], kantoorhoudende te [plaatsnaam] , eiser II,
tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. [eiser 2] ),
en
de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser II om extra uren rechtsbijstand te mogen besteden in een strafzaak buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 28 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser II ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2021. Eisers zijn vertegenwoordigd door [naam] , als waarneemster van hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1.
Eiser II heeft op 13 januari 2020 bij verweerder een verzoek ingediend om 44 uren extra aan de strafzaak van eiser I te mogen besteden.
1.2.
Verweerder heeft bij brief van 5 februari 2020 verzocht om aanvullende informatie met betrekking tot de feitelijke en/of juridische complexiteit. In deze brief staat dat de aanvraag buiten behandeling zal worden gesteld als de aanvullende informatie niet uiterlijk op 2 maart 2020 is ontvangen.
1.3.
Verweerder heeft geen aanvullende informatie ontvangen. Met het primaire besluit heeft verweerder daarom de aanvraag buiten behandeling gesteld.
1.4.
Eiser II heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar, onder verwijzing naar een advies van de bezwarencommissie van 17 juli 2020, ongegrond verklaard.
2.1.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. In beroep hebben eisers het standpunt van verweerder gemotiveerd bestreden. De rechtbank zal hierna eerst beoordelen of eiser I ontvankelijk is in zijn beroep. Daarna zal de rechtbank de beroepsgronden bespreken die zien op de zorgvuldigheid van de besluitvormingsprocedure. Ten slotte zal de rechtbank beoordelen of verweerder in redelijkheid gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen.
2.2.
Voordat de rechtbank aan de bespreking van de beroepsgronden toekomt overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank heeft het verweerschrift de middag voor de zitting ontvangen. Met het oog op de voorbereiding van de zaak door zowel de rechtbank als eisers is dit zeer onwenselijk. De rechtbank verzoekt verweerder in het vervolg om het verweerschrift tijdig bij de rechtbank in te dienen, zodat alle procespartijen tijdig kennis kunnen nemen van het verweerschrift. De rechtbank zal in dit geval geen consequenties verbinden aan de late indiening van het verweerschrift, met name omdat hierin geen nieuwe informatie is opgenomen.
Ontvankelijkheid eiser I
3.1.
Eisers stellen zich op het standpunt dat eiser I ontvankelijk is in zijn beroep. Daartoe voeren zij aan dat, hoewel dit niet expliciet uit het bezwaarschrift blijkt, bedoeld was om ook namens eiser I bezwaar in te stellen tegen het primaire besluit.
3.2.
De rechtbank volgt het betoog van eisers niet. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de bewoordingen van het bezwaarschrift van 4 mei 2020 niet kan worden afgeleid dat het bezwaarschrift mede is ingediend namens eiser I. Dit betekent dat eiser I geen bezwaarschrift heeft ingediend, terwijl dit op grond van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wel een vereiste is om beroep in te stellen. De rechtbank zal het beroep van eiser I daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Zorgvuldigheid van het besluitvormingsproces
4.1.
Eiser II stelt zich op het standpunt dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld. Twee dagen na de aanvraag is de strafzaak van eiser I overgedragen aan een andere advocaat, [naam] . Eiser II heeft het verzoek om aanvullende informatie doorgestuurd naar de andere advocaat om te bespreken wie deze informatie aan verweerder zal doen toekomen. De nieuwe advocaat is daar niet inhoudelijk op ingegaan, waarna zij veelvuldig over het forfait en de aanvraag extra uren hebben gecorrespondeerd. In de wirwar van die correspondentie is hen beiden de termijn ontschoten. Verweerder had op de hoogte moeten zijn dat er een andere advocaat was, omdat de toevoeging op naam van de andere advocaat is gesteld. Dit had voor verweerder aanleiding moeten zijn om nader onderzoek te doen.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een onzorgvuldige besluitvorming. Daarbij is van belang dat verweerder op 5 februari 2020 aan eiser II heeft verzocht om aanvulling van de aanvraag. Verweerder heeft binnen deze termijn geen reactie van eiser II ontvangen en evenmin is een verzoek om uitstel ingediend. De omstandigheid dat eiser II de termijn is ontschoten gelet op de veelvuldige communicatie met de opvolgende advocaat, komt voor zijn eigen rekening en risico. Verweerder was dan ook niet gehouden nader onderzoek in te stellen.
Buitenbehandelingstelling van de aanvraag
5.1.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Awb kan het bestuursorgaan, als de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of als de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag , besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
5.2.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr), voor zover hier van belang, dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de tijdgrens een aanvraag in bij de raad tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden. Ingevolge het tweede lid van dat artikel stemt de raad geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, als hij van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend. Uit de Werkinstructie “eerste aanvraag extra uren” van verweerder, waarin wordt verwezen naar artikel 31, eerste lid, van het Bvr en een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 september 2009 [1] , volgt dat de rechtsbijstandsverlener
voorafgaandaan het bereiken van de tijdgrens toestemming moet vragen om extra uren te mogen besteden aan de zaak.
6.1.
Eiser II stelt zich op het standpunt dat verweerder in redelijkheid geen gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Hij meent dat zijn belang zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij buitenbehandelingstelling. Daartoe voert hij aan dat door de buitenbehandelingstelling helemaal geen vergoeding van de gewerkte uren wordt verkregen. Dat het forfait met de opvolgende advocaat onderling moet worden verrekend doet hier volgens eiser II niet aan af. Het overgrote deel van de gemaakte uren wordt immers nog steeds niet vergoed.
6.2.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen. In dit kader komt zwaarwegend belang toe aan de omstandigheid dat het buitenbehandeling stellen van een aanvraag een efficiënte manier is om onvolledige aanvragen voortvarend af te doen. Ook komt belang toe aan de omstandigheid dat de gemachtigde van verweerder op de zitting heeft toegezegd dat de reiskosten van eiser II worden vergoed en dat het uiteindelijk om zes extra uren gaat die door de buiten behandeling stelling niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het belang van verweerder weegt daarom zwaarder dan het belang van eiser. Dat een aantal uren daardoor niet vergoed worden brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Eiser II heeft er immers zelf voor gekozen om, anders dan hiervoor onder 5.2. uiteengezet, de werkzaamheden te verrichten voordat toestemming is verkregen om extra uren te mogen besteden aan de zaak. Bovendien is het, zoals onder 4.2. overwogen, aan eiser II te wijten dat hij niet tijdig de aanvullende informatie heeft verstrekt. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandelingstelling van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
Conclusie
7. Het beroep dat is ingesteld namens eiser I is niet-ontvankelijk. Het beroep dat is ingesteld namens eiser II is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eiser I niet-ontvankelijk; en,
  • verklaart het beroep van eiser II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
E.P.W. Kwakman, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.