ECLI:NL:RBAMS:2021:847

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
13/204342-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het Tallon-criterium leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in drugszaken

Op 23 februari 2021 vond de terechtzitting plaats in de Rechtbank Amsterdam, waar de politierechter A.A. Spoel de zaak behandelde tegen een verdachte die beschuldigd werd van het verkopen en afleveren van cocaïne op 21 juli 2018. De verdachte, werkzaam als Welcome Ambassador in een hotel, werd beschuldigd van het regelen van drugs voor hotelgasten. Tijdens de zitting verklaarde de verdachte dat hij op verzoek van een klant cocaïne had geregeld, maar dat hij dit niet als zijn gebruikelijke praktijk beschouwde. De officier van justitie stelde dat de verdachte opzettelijk cocaïne had verkocht en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De verdediging voerde aan dat de inzet van het opsporingsmiddel pseudokoop onrechtmatig was en dat er sprake was van uitlokking, wat in strijd zou zijn met het Tallon-criterium. De politierechter oordeelde dat er inderdaad sprake was van uitlokking, omdat de verdachte door de vraagstelling van de pseudokoper tot de verkoop van cocaïne was gebracht, terwijl niet vaststond dat zijn opzet daar op gericht was. Hierdoor werd het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte. De politierechter benadrukte dat de inzet van het opsporingsmiddel niet proportioneel was en dat de schending van het Tallon-criterium leidde tot een vormverzuim. Het vonnis werd mondeling uitgesproken, waarbij de officier van justitie de mogelijkheid kreeg om binnen 14 dagen hoger beroep aan te tekenen.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/204342-18
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de politierechter in bovengenoemde rechtbank op 23 februari 2021.
Tegenwoordig zijn:
mr. A.A. Spoel, politierechter en
mr. L. van Breukelen, griffier.
Het Openbaar Ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. O.J.M. van der Bijl, officier van justitie.
De politierechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte antwoordt op de vragen van de politierechter te zijn:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] .
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. V.R.C. Shukrula, advocaat te Amsterdam.
De politierechter zegt tegen verdachte dat hij niet tot antwoorden verplicht is en goed moet opletten.
De zaak wordt gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaak met parketnummer 13/204314-18 tegen medeverdachte [medeverdachte] . Dit proces-verbaal geeft slechts het verhandelde ter terechtzitting weer voor zover dit betrekking heeft op of relevant is voor de zaak tegen verdachte.
De officier van justitie draagt de zaak voor.
Voor zover op deze terechtzitting verklaringen zijn afgelegd, zijn deze steeds zakelijk weergegeven.
De politierechter vermeldt dat recentelijk stukken aan het dossier zijn toegevoegd. Het gaat om de verhoren van pseudokopers B043, B044, B045, B004 en B005 bij de
rechter-commissaris. Ook zijn werknemers van het [naam hotel] , te weten: [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] als getuige gehoord bij de rechter-commissaris. De politierechter beschikt alleen over de concept versie van het verhoor van getuige [naam 2] van 14 oktober 2019. De stukken zijn ook naar de raadsman toegezonden.
Verdachte verklaart als volgt op vragen van de politierechter:
Ik was werkzaam als Welcome Ambassador in het [naam hotel] . Ik werd op zaterdagochtend 21 juli 2018 benaderd door een dame in de lobby van het hotel met de vraag of ik haar kon helpen om de bagage van haar kamer naar de auto te brengen. Zij stond op het punt om uit te checken. Omdat ik op dat moment nog bezig was met andere werkzaamheden, ben ik op een later moment naar haar kamer gegaan. Daar trof ik vier dames aan. Ik heb ze wat tips gegeven voor hun verblijf in Amsterdam. Vervolgens ging het gesprek over festivals en vroeg de dame of er niet iets geregeld kon worden. Toen ik vroeg wat er geregeld moest worden, zei ze: cocaïne of XTC. Ik heb toen aangegeven dat ik wel wat kon regelen. Ik ben weggegaan, heb een telefoontje gepleegd en ging vervolgens terug naar de kamer. Ik vertelde dat ik geen XTC kon regelen omdat de persoon die ik belde niet kon garanderen dat de kwaliteit voldoende was. Vervolgens gaf de dame aan dat zij cocaïne wilden hebben. Daarna ben ik weggegaan. Omdat ik was vergeten hoeveel ze wilden hebben, ben ik nog een keer teruggegaan naar de kamer. Zij zeiden toen dat ze in plaats van twee gram één gram wilden. Ik ben toen weggegaan en heb de drugs geregeld. Vervolgens heb ik de drugs overhandigd. Daar heb ik ook geld voor gekregen.
U vraagt mij of ik het wel wilde doen. Het was meer zo dat ik op dat moment geen andere uitweg zag. Ik zag dat de dames VIP-bandjes om hadden van een club bij het hotel. Daar komen gasten niet zomaar binnen.
Dit was de eerste keer dat gasten vroegen om drugs te regelen. Ik doe dit soort dingen niet. Ik heb wel eens mensen naar de coffeeshop verwezen. Ik weet wel wie ik moet benaderen, want ik ga zelf ook wel eens naar festivals. Er is altijd wel iemand die iemand kent die drugs kan regelen. Als zij mij niet hadden gevraagd om drugs te regelen, dan had ik nog bij het [naam hotel] gewerkt. Ik ben vanwege dit voorval ontslagen. U vraagt mij of ik de indruk had dat er collega’s waren die zich met dit soort praktijken bezig hielden. Nee die indruk had ik niet.
U houdt mij voor dat op 11 en 12 mei 2018 tijdens observaties is gezien dat ik een pakketje en enveloppe heb aangenomen van iemand die in een auto aan kwam rijden, dat ik toen even weg liep en ik de bestuurder vervolgens geld overhandigde. Ik vind het knap dat ze dat hebben gezien van die afstand, maar het klopt. Ze hadden gemakkelijk kunnen achterhalen dat dit mijn broertje was. Mijn jongste dochter was geboren en de vriendin van mijn broertje had een jurkje voor haar gekocht. Dat is hij komen brengen. Ik had een eigen bedrijf waar mijn broertje werkzaamheden voor had verricht en hij kreeg daarvoor nog geld van mij. Dit is overigens op één datum geweest, op 12 mei 2018, en niet op 11 en 12 mei 2018. In het dossier worden heel wat fouten gemaakt met data en waarnemingen.
De politierechter stelt de officier van justitie en de raadsman in de gelegenheid tot het stellen van vragen aan verdachte.
Verdachte verklaart als volgt op vragen van de raadsman:
U zegt mij dat uit het dossier blijkt dat de agenten mij € 50,- hebben betaald voor de drugs. Ik heb zelf ook € 50,- voor de drugs betaald.
De goederen die in beslag zijn genomen, heb ik inmiddels teruggekregen.
De politierechter deelt mee dat de zaak eerder op zitting stond gepland, maar dat de dagvaarding toen is ingetrokken. De raadsman van medeverdachte heeft verzocht om getuigen te horen, waar de raadsman van verdachte zich later bij heeft aangesloten. De rechtbank heeft een aantal getuigen toegewezen.
De politierechter bespreekt kort de belangrijkste stukken in het dossier, waaronder de stukken met betrekking tot het ontstaan van de verdenking en de uitvoering van de pseudokoop. Vervolgens deelt dat de politierechter mee dat het in deze zaak met name draait om de vraag of het opsporingsmiddel pseudokoop (art. 126i Wetboek van Strafvordering) op de juiste wijze is ingezet. De officier van justitie kan bij een voldoende verdenking een bevel pseudokoop afgeven. Uit de wet en uit jurisprudentie volgt dat een pseudokoper niet iemand ergens toe mag brengen waar zijn opzet niet op was gericht. Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk kan worden verklaard als wordt vastgesteld dat sprake is geweest van uitlokking. Bij de vraag of van uitlokking sprake is, spelen de omstandigheden van het geval een rol. In het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 13 december 2016 (ECLI:2016:5302) had de pseudokoper aan de verdachte gevraagd om ‘snoep, wit’. Het hof oordeelde dat sprake was van uitlokking en verklaarde het Openbaar Ministerie vanwege schending van het Tallon-criterium niet-ontvankelijk in de vervolging. In een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 14 februari 2018 (ECLI:2018:240) waar de verdachte de pseudokoper benaderde, oordeelde het hof dat geen sprake was van uitlokking. Ook als sprake is van uitlokking, kan de inzet van pseudokoop als opsporingsmiddel toelaatbaar worden geacht als bijvoorbeeld uit het dossier blijkt dat de verdachte in kwestie dik in de handel zat en al opzet had op het verhandelen van drugs (zie Hoge Raad 8 februari 2020, ECLI:2020:1964).
De politierechter bespreekt de persoonlijke omstandigheden, waaronder het strafblad van verdachte.
Verdachte verklaart op vragen van de politierechter over zijn persoonlijke omstandigheden als volgt:
Ik werk als ZZP-er. Ik heb een autoschoonmaakbedrijf. Daar is op dit moment heel weinig geld mee te verdienen. Ik ben op zoek naar een nieuwe baan.
Het klopt dat ik in het verleden wel eens met politie in aanraking bent geweest. Dat is al lang geleden en hield geen verband met drugsfeiten.
Ik ben vader van twee dochters. Ze zijn negen en drie jaar. Mijn vriendin werkt ook. We redden het financieel gezien net aan.
Als het hotel mij gewoon had benaderd, dan was deze hele situatie niet ontstaan. Ik voel wel wat boosheid gezien de manier waarop het is gegaan. Het is zonde van de belastingcenten die ze hebben verspild.
De officier van justitie rekwireert als volgt:
Ik denk dat we het erover eens kunnen zijn dat verdachte op 21 juli 2018 een hoeveelheid van 0,99 gram cocaïne aanwezig heeft gehad, verkocht en afgeleverd. Verdachte heeft dit ook toegegeven. Daarmee kan het tenlastegelegde worden bewezen.
De vraag is of het Openbaar Ministerie en de politie in het opsporingsonderzoek op de juiste wijze hebben gehandeld. Het [naam hotel] heeft de politie benaderd omdat zij te kampen hadden met een probleem. Vanuit verschillende bronnen, een anonieme melding, TCI-informatie en het rapport van het [naam hotel] , kwam naar voren dat portiers in het hotel aan het dealen waren. In theorie kan alle informatie van één en dezelfde bron afkomstig zijn, maar dat is niet waarschijnlijk. In het ene geval is de informatie meer specifiek en worden namen genoemd, anderzijds is de informatie meer algemeen. Op basis van de informatie ontstond in ieder geval een verdenking. Er is een onderzoek ingesteld waarbij is geobserveerd en getapt. Al snel bleek dat verdachte in het [naam hotel] werkzaam was, maar er was nog geen bewijs dat hij daar aan het dealen was. Vervolgens is besloten om een pseudokoopactie op te zetten. Dit middel wordt met het horeca-interventieteam vaker ingezet. Binnen de horeca kunnen op een laagdrempelige manier harddrugs en gestolen goederen worden verhandeld. Een pseudokoper is een agent die vermomd is en zich voordoet als iemand die bij de horecagelegenheid klant is en zich als een normale klant gedraagt. De pseudokoper kijkt vervolgens of er dingen gebeuren die niet mogen. In deze zaak hebben politieagenten zich gedragen op de manier waarop sommige normale gasten zich gedragen. Dit heeft zich afgespeeld in een professionele situatie. Van een portier kun je aannemen dat hij met enige regelmaat geconfronteerd wordt met klanten die vragen om bijvoorbeeld drugs. Het was voor verdachte niet de eerste keer dat hij een dergelijk verzoek kreeg. Het stond hem vrij om nee te zeggen.
Wanneer verdachte wordt gevraagd of hij iets heeft voor een feestje, geeft hij aan dat hij het kan regelen maar dan moet hij eerst iemand bellen. Hij stelt de vraag wat de pseudokopers willen hebben en die geven vervolgens aan dat zij cocaïne en XTC willen. Verdachte geeft aan dat hij zo snel mogelijk langs komt op de kamer. Even later vraagt hij opnieuw naar de hoeveelheid en geeft hij aan dat het niet lukt om XTC te leveren omdat hij de kwaliteit daarvan niet kan garanderen. Dat suggereert dat hij affiniteit heeft met het proces waar hij mee bezig is omdat hij zich ervan bewust is waar je op moet letten als het gaat om de kwaliteit van XTC. Hij geeft ook letterlijk aan dat hij de drugs niet via zijn vaste dealer kan krijgen. Hij geeft aan dat het wel mogelijk is om cocaïne te leveren.
De cocaïne is vervolgens daadwerkelijk afgeleverd. Het is niet zo dat het mislukt is. Het inzetten van pseudokoop als opsporingsmiddel is proportioneel geweest en ook is voldaan aan de subsidiariteitseis. Het middel wordt vaker ingezet in een dergelijke situatie. Omdat het middel is ingezet binnen de werkomgeving is sprake van een minder vergaande inbreuk op grondrechten dan het geval is bij een huiszoeking of telefoontap. De grenzen van het Tallon-criterium zijn niet overschreden. Het tenlastegelegde kan worden bewezen.
Bij het bepalen van mijn eis houd ik er in het voordeel van verdachte rekening mee dat het feit van langer geleden is en hij zwaar door het gebeuren is getroffen omdat hij zijn baan is kwijtgeraakt. Ik sla geen acht op recidive.
Ik eis een taakstraf voor de duur van 30 uren.
De officier van justitie legt de vordering over aan de politierechter.
De raadsman van verdachte voert het woord overeenkomstig de pleitnota, die aan dit proces-verbaal is gehecht. De inhoud daarvan dient als hier ingelast te worden beschouwd.
De officier van justitie krijgt de gelegenheid om te reageren en voert het woord als volgt:
We wilden onderzoeken of het waar was dat portiers in het hotel drugs verkochten aan klanten. Ik stel me daarbij niet voor dat in het hotel portiers werken die klanten vanuit zichzelf de hele tijd lastig vallen met drugs. Het vermoeden was dat een aantal portiers op verzoek van klanten drugs zouden verschaffen. Dat hebben we onderzocht met de inzet van pseudokopers. Dat kunnen we niet onderzoeken door te blijven afwachten. De essentie van drugs dealen in een hotel is juist dat er een bepaald systeem ontstaat waarbij het aanspreekpunt waar je alles aan kunt vragen zich ook inlaat met illegale zaken.
De raadsman krijgt de gelegenheid om te reageren en voert het woord als volgt:
Ik heb gelet op het verweer van mijn collega in de zaak van medeverdachte zelf ook even gekeken naar de goednummers van de inbeslaggenomen drugs. Cliënt wordt verweten dat hij 0,99 gram cocaïne heeft verkocht, maar op pagina 03 van het dossier staat zijn naam bij 1,34 gram met goednummer 5632458. Op pagina B 33 staat vervolgens het goednummer 5620509 vermeld bij de 0,99 gram cocaïne. Op pagina B 31 wordt juist het goednummer 5620509 gekoppeld aan cliënt en niet goednummer 5632458. Ik kan er geen chocola van maken. Ik wil u subsidiair verzoeken om cliënt vrij te spreken, omdat niet duidelijk is welk goednummer aan cliënt kan worden gelinkt.
Het Openbaar Ministerie zegt zelf dat ze cliënt wel moesten uitlokken omdat het anders niet was gelukt. De jurisprudentie is dan klip en klaar. Het opzet van cliënt was niet al gericht op het verkopen van drugs.
De politierechter geeft verdachte het laatste woord.
De verdachte verklaart:
Het valt mij wel op dat niet meer in het algemeen is onderzocht of Welcome Ambassadors drugs aan het dealen waren. Men heeft zich specifiek op mij gericht.
De politierechter sluit het onderzoek en wijst na een korte onderbreking van het onderzoek ter terechtzitting mondeling vonnis.

AANTEKENING VAN HET MONDELING VONNIS

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 juli 2018 te Amsterdam opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 0,99 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde kan worden bewezen. Verdachte heeft 0,99 gram cocaïne afgeleverd en verkocht aan de pseudokopers. Op basis van de anonieme melding, de TCI-melding en de informatie van het [naam hotel] , was voldoende verdenking gerezen dat verdachte zich bezig hield met handel in drugs aan hotelgasten. Het was proportioneel om het opsporingsmiddel pseudokoop in te zetten en ook is aan de subsidiariteitseis voldaan. Er is geen sprake van uitlokking, omdat de verbalisanten die als pseudokopers opereerden verdachte niet op iets anders hebben gebracht dan waar zijn opzet op gericht was. Het Openbaar Ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het opsporingsmiddel pseudokoop onrechtmatig is ingezet, omdat verdachte op het moment van de inzet niet als verdachte kon worden aangemerkt. De inzet van deze opsporingsmethode is eveneens onrechtmatig omdat de inzet niet voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Anderzijds is de raadsman van mening dat het Tallon-criterium is geschonden omdat de pseudokopers verdachte tot het leveren van de drugs hebben uitgelokt, waardoor het Openbaar Ministerie in strijd met art. 126i lid 2 Wetboek van Strafvordering heeft gehandeld en er sprake is van schending op het recht op een eerlijk proces. Dit heeft ertoe te leiden dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging of tot uitsluiting van de processen-verbaal die op de pseudokoop zien.
Als het voorgaande niet slaagt, dient verdachte te worden vrijgesproken omdat op grond van het dossier niet is vast te stellen of verdachte daadwerkelijk cocaïne heeft geleverd.
Oordeel politierechter
Anders dan de raadsman, is de politierechter van oordeel dat er voldoende verdenking bestond dat verdachte zich bezig hield met drugshandel in het [naam hotel] . Het dossier bevat een anonieme melding en een TCI-melding waaruit volgt dat medewerkers van het hotel drugs aan het dealen waren. Medewerker [naam 1] heeft een rapport bijgehouden met informatie die hem bereikte. Door een derde werd de naam van verdachte genoemd. Ondanks dat de politierechter wel vaststelt dat de verdenking richting verdachte niet erg concreet was, kon het Openbaar Ministerie op basis van het voorgaande wel overgaan tot het instellen van een onderzoek waarbij het opsporingsmiddel pseudokoop (art. 126i Wetboek van Strafvordering) kon worden ingezet. De inzet van dit middel is proportioneel geweest en ook is voldaan aan de subsidiariteitseis.
Vervolgens moet de politierechter de vraag beantwoorden of bij de inzet van het opsporingsmiddel pseudokoop sprake is geweest van uitlokking en zo ja, of de uitlokking in dat geval toelaatbaar was of niet. Het criterium daarbij is, anders dan de officier van justitie stelt, niet of verbalisanten zich uitzonderlijk hebben gedragen. De politierechter is met de officier van justitie eens dat het op zichzelf niet vreemd is hoe verbalisanten verdachte hebben benaderd. De politierechter is echter van oordeel dat verdachte door de vraagstelling van de pseudokoper tot de verkoop van cocaïne is gebracht, terwijl niet vast staat dat zijn opzet daar op was gericht. De verbalisering van de pseudokoop is summier. Duidelijk is wel dat de pseudokoper verdachte heeft benaderd en als eerste expliciet om cocaïne en XTC heeft gevraagd, zo blijkt uit de processen-verbaal in het dossier en dat is ook wat verdachte op de zitting heeft verklaard. Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de pseudokoop toch rechtmatig kan zijn als duidelijk blijkt dat verdachte ook al vóór het moment van de pseudokoop bezig was met drugshandel. Uit het dossier blijkt dat in dit geval echter niet. Daarbij weegt de politierechter mee dat de verdenking richting verdachte, zoals hiervoor is vastgesteld, bij aanvang van het onderzoek al weinig concreet was. De politierechter is van oordeel dat juridisch gezien sprake is geweest van uitlokking. Hiermee is het Tallon-criterium geschonden en is sprake van een vormverzuim als bedoeld in 359a van het Wetboek van Strafvordering. Gelet op vaste jurisprudentie is het rechtsgevolg dat hieraan verbonden dient te worden dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. De politierechter verklaart het Openbaar Ministerie daarom niet-ontvankelijk vanwege schending van het Tallon-criterium.
Aangezien het gevoerde verweer van de raadsman slaagt, komt de politierechter niet toe aan een bespreking van de overige verweren.

DE UITSPRAAK

De politierechter
verklaarthet Openbaar Ministerie
niet-ontvankelijkvanwege schending van het Tallon-criterium.
De politierechter zegt tegen verdachte dat de officier van justitie binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen tegen dit vonnis.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de politierechter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.