ECLI:NL:RBAMS:2021:844

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
8053074 CV EXPL 19-19856 EV
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van kredietovereenkomst wegens schending van precontractuele informatieplicht en onvoldoende kredietwaardigheidstoets

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 19 februari 2021 een eindvonnis gewezen in een geschil tussen de naamloze vennootschap InterBank N.V. (hierna: de Bank) en een consument. De zaak betreft de vraag of een kredietovereenkomst vernietigd kan worden op grond van schending van de precontractuele informatieplicht en het niet toereikend toetsen van de kredietwaardigheid van de consument. De Bank had een consumentenkrediet verstrekt, maar de kantonrechter oordeelde dat de Bank haar verplichtingen niet was nagekomen. De consument had niet voldoende informatie ontvangen over de kredietovereenkomst voordat deze tot stand kwam, en de kredietwaardigheid was niet adequaat beoordeeld. De kantonrechter oordeelde dat de Bank de consument niet voldoende had geïnformeerd over de voorwaarden van de overeenkomst en dat de kredietwaardigheidstoets pas na het sluiten van de overeenkomst had plaatsgevonden. Dit leidde tot de conclusie dat de overeenkomst vernietigd moest worden, omdat de consument niet in staat was gesteld om een weloverwogen beslissing te nemen. De kantonrechter heeft de Bank veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 9.620,00 aan de consument, en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8053074 CV EXPL 19-19856
vonnis van: 19 februari 2021
fno.: 393

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

de naamloze vennootschap InterBank N.V.

gevestigd te Amsterdam
eisende partij
hierna mede te noemen: de Bank
gemachtigde: voorheen [naam 1]
thans mr. C.H.D.W. van den Borne-Verheijen en mr. R.J.M. Sanders
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
verschenen

VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Op 6 juli 2020 is een tussenvonnis gewezen. Ter uitvoering van dat tussenvonnis heeft eisende partij op 31 augustus 2020 een akte ingediend.
Gedaagde partij heeft niet gereageerd.
Vervolgens heeft eisende partij pleidooi gevraagd.
Op 11 december 2020 is een mondelinge behandeling gehouden waarbij zijn verschenen: gedaagde partij, [naam 2] en [naam 3] , beiden werkzaam bij de Bank, namens eisende partij en mr. C.H.D.W. van den Borne-Verheijen en mr. R.J.M. Sanders als gemachtigden.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Bij tussenvonnis is onder andere overwogen dat eisende partij haar precontractuele informatieplichten heeft geschonden omdat zij deze informatie en een toereikende kredietwaardigheidstoets niet geruime tijd voordat gedaagde partij door de kredietovereenkomst was gebonden heeft verstrekt. Eisende partij is in de gelegenheid gesteld hierop en op het voornemen om de kredietovereenkomst te vernietigingen te reageren.
Eisende partij heeft in haar akte en pleidooi - kort weergegeven en voor zover van belang - het volgende betoogd:
Eisende partij verstrekt alleen consumentenkredieten via een kredietbemiddelaar. Op grond van de mondeling verstrekte financiële gegevens van de consument en een BKR toets verstrekt de Bank een offerte in de vorm van een (ontwerp)overeenkomst. Deze wordt door de consument ondertekend. Vervolgens dient de consument een kopie van zijn identificatiebewijs en schriftelijke bewijzen van zijn financiële positie te verstrekken. Na ontvangst van deze stukken volgt een definitieve krediettoets.
Zolang het krediet niet is uitbetaald, is er volgens eisende partij geen overeenkomst tot stand gekomen. Partijen hebben overeenstemming bereikt over de tekst van de overeenkomst, zonder daar juridisch aan gebonden te zijn. Artikel 8: “Bindendheid krediet” is in de overeenkomst opgenomen om de status van de kredietovereenkomst te verduidelijken. Dit beding is een totstandkomingsvoorwaarde, geen ontbindende voorwaarde. Dit is geen oneerlijk beding in de zin van Richtlijn 93/13. Eisende partij krijgt niet meer rechten dan de consument, aangezien de consument tot aan verstrekking van het krediet nog nergens aan gehouden kan worden. De consument heeft na uitbetaling van het krediet nog twee weken gelegenheid om het krediet kosteloos op te zeggen.
Deze werkwijze vergt volgens eisende partij voor alle partijen zo min mogelijk belasting en voorkomt dat er meerdere versies (een versie bij informatieverstrekking en een versie die ondertekend is op de dag van uitbetaling) in omloop zijn of vergissingen worden gemaakt. Ook het vooraf ondertekenen van de betalingsopdracht, incassomachtiging en opzeggingsbrief is volgens eisende in het belang van de consument; dat scheelt extra tijd en de nodige belasting van partijen. De consument hoeft immers na ondertekening niet nogmaals naar de bemiddelaar.
Volgens eisende partij komt de consumentenbescherming door deze handelswijze van de Bank niet in het geding. Het gaat hier om een eenvoudig product dat slechts enkele variabelen kent en de informatie die verstrekt wordt is beperkt van omvang.

Beoordeling

Nakomen precontractuele informatieplicht
7. Het betoog van eisende partij dat gedaagde partij nog niet gebonden is aan de door hem ondertekende kredietovereenkomst zolang het krediet nog niet is uitbetaald kan de kantonrechter, ook na akte en pleidooi, niet volgen.
8. Uit de tekst van artikel 8 van de overeenkomst, waar eisende partij thans naar verwijst, blijkt immers dat de overeenkomst alleen voor eisende partij zelf, en onder de door haar bedongen voorwaarde, niet bindend is. De door eisende partij gestelde omstandigheid dat zij gedaagde partij nooit zou binden aan onderhavige overeenkomst indien hij dat voor uitbetaling van het krediet zou aangeven, maakt dat niet anders. Bij de beoordeling van het vermoedelijk oneerlijke karakter van een beding dient immers te worden uitgegaan van de datum van totstandkoming van de overeenkomst en de omstandigheden rond de sluiting van die overeenkomst. Indien het de bedoeling van eisende partij was gedaagde partij voor uitbetaling van het krediet nog niet te binden, dan had het op haar weg gelegen hem daar duidelijk en begrijpelijk over te informeren zodat gedaagde partij de gevolgen die daar voor hem uit voortvloeien kon inschatten.
9. Hoewel eisende partij bij akte en pleidooi nogmaals stelt dat gedaagde na uitbetaling van de kredietsom op 10 maart 2017 nog twee weken gelegenheid heeft gehad om het krediet te herroepen, licht zij dat niet toe. Gelet op hetgeen de kantonrechter reeds heeft overwogen bij tussenvonnis van 6 juli 2020, behoeft deze stelling geen nadere bespreking meer.
10. Dat met de door eisende partij gehanteerde werkwijze van contracteren wordt voorkomen dat er foutjes worden gemaakt of verschillende versies van dezelfde overeenkomst kunnen ontstaan, is niet aannemelijk. Zoals eisende partij zelf stelt, gaat het hier immers om een eenvoudig product dat weinig variabelen kent. Aangezien ter zitting is gebleken dat de onderhavige overeenkomst op afstand (on-line krediet-bemiddelaar) tot stand is gekomen, is de stelling van eisende partij dat zij door deze werkwijze van contracteren gedaagde een tweede bezoek aan de bemiddelaar bespaart onbegrijpelijk.
11. Hetgeen eisende partij bij akte en pleidooi met betrekking tot de totstandkoming van de overeenkomst heeft betoogd leidt derhalve niet tot een ander oordeel dan de kantonrechter reeds in zijn tussenvonnis van 6 juli 2020 heeft overwogen.

kredietwaardigheidstoetsing

12. Eisende partij heeft thans de door haar verrichtte kredietwaardigheidstoets voldoende toegelicht. Deze toetsing heeft, zoals hiervoor is overwogen, pas na het sluiten van de overeenkomst plaatsgevonden.
12. De kantonrechter vernietigt de tussen partijen gesloten overeenkomst. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit een passende sanctie op de schending van het niet nakomen van de precontractuele verplichtingen. De precontractuele informatieplicht heeft tot doel de consument voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst goed te informeren, hem in staat te stellen aanbiedingen te vergelijken en zo een weloverwogen beslissing te nemen. Door het niet nakomen van deze verplichtingen is gedaagde partij daartoe niet, althans niet voldoende, in de gelegenheid gesteld.
12. Voorts heeft eisende partij de kredietwaardigheid voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst niet toereikend getoetst. Zij heeft de overeenkomst gesloten uitsluitend op basis van niet gestaafde verklaringen van gedaagde partij. Pas na totstandkoming van de overeenkomst heeft zij gedaagde partij verzocht deze verklaringen met stukken te onderbouwen en is een krediettoets op basis van die stukken gedaan.
12. De verplichting om de kredietwaardigheid van gedaagde partij voor het sluiten van de overeenkomst toereikend, dat wil zeggen verklaringen van de consument onderbouwd met bewijsstukken, te toetsen, strekt er toe kredietgevers een verantwoorde- lijkheidsbesef bij te brengen en te voorkomen dat leningen worden verleend aan consumenten die niet kredietwaardig zijn, zie HvJ EU 2014,C-449/13, CA Consumer Finance/Bakkaus/Bonato.
12. Door deze werkwijze van eisende partij bestaat een niet te verwaarlozen kans dat zij haar beoordeling van de kredietwaardigheid aanpast aan het reeds overeengekomen krediet, in plaats van de hoogte van het mogelijk uit te lenen krediet vooraf af te stemmen aan de kredietwaardigheid van de consument. Daardoor kan de doelstelling van de richtlijn consumentenkrediet mogelijk in gevaar komen.

vernietiging kredietovereenkomst

17. Vernietiging van het door eisende partij verstrekte krediet is daarom naar het oordeel van de kantonrechter een passende sanctie. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat uit de door eisende partij toegelichte procedure blijkt dat deze schendingen van de wettelijke verplichtingen onderdeel zijn van de wijze van contracteren met consumenten. De kantonrechter ziet daarom geen aanleiding om de vernietiging van de kredietovereenkomst te beperken tot € 5.000,00 (het deel van het overeengekomen krediet dat rechtstreeks aan gedaagde partij is uitgekeerd).
17. De hiervoor bedoelde vernietiging van de overeenkomst is een gevolg van het feit dat eisende partij niet heeft voldaan aan wettelijke verplichtingen die strekken tot bescherming van de consument. Het zou in strijd zijn met de effectieve bescherming van de consument die door de art.7:60 en 7:61 BW wordt geboden, indien een mogelijk door gedaagde partij genoten voordeel zou worden betrokken bij de gevolgen van deze schending.
17. Het voorgaande betekent dat er geen grondslag is voor het bij gedaagde partij in rekening brengen van kosten en rente.
17. Eisende partij heeft een overzicht overgelegd van de door gedaagde partij gedane betalingen en in rekening gebrachte rente en kosten. Daaruit blijkt dat gedaagde partij totaal € 380,43 heeft betaald, zodat na aftrek van betalingen en rente een bedrag van afgerond € 9.620,00 toewijsbaar is.
21. Gelet op het voorgaande worden de proceskosten gecompenseerd in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
21. Mitsdien wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde partij om aan eisende partij te betalen het bedrag van € 9.620,00;
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder de eigen proceskosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.W. Inden, kantonrechter, en in het openbaar
uitgesproken op 19 februari 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.