ECLI:NL:RBAMS:2021:843

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
AMS 21/472
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en voorlopige voorziening bij arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft verzoekster, die al bijna 15 jaar een WIA-uitkering ontvangt vanwege volledige arbeidsongeschiktheid, een voorlopige voorziening aangevraagd nadat het UWV haar uitkering per 27 juli 2020 had beëindigd. De verzekeringsarts van het UWV concludeerde dat verzoekster 0% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. Verzoekster betwist deze conclusie en stelt dat haar medische situatie niet adequaat is beoordeeld, en dat zij in een vicieuze cirkel verkeert waardoor zij geen uitkering in België kan aanvragen. Tijdens de zitting op 10 februari 2021 was het UWV niet aanwezig om hun besluit toe te lichten, wat de voorzieningenrechter ertoe bracht om verzoekster het voordeel van de twijfel te geven. De voorzieningenrechter oordeelde dat het UWV onvoldoende bewijs had geleverd voor de beëindiging van de uitkering en dat verzoekster in haar huidige financiële situatie niet kan wachten op de uitkomst van de beroepsprocedure. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, en werd het UWV opgedragen om verzoekster een voorschot van € 1.075,44 per maand te verstrekken tot zes weken na de uitspraak op het beroep. Tevens werd het UWV veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/472

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 februari 2021 in de zaak tussen

[verzoekster], te Poppel, verzoekster
(gemachtigde: mr. R. Joosen),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. C.J.G. Oom-Roumen).

Procesverloop

Bij besluit van 27 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat de WIA [1] -uitkering van verzoekster wordt beëindigd met ingang van 27 juli 2020.
Bij besluit van 23 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2021. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Heeft verzoekster een spoedeisend belang?
2. Verweerder heeft aangevoerd dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Zij heeft niet aangetoond dat zij in België geen aanspraak kan maken op een uitkering vanuit de OCMW. [2] De gekopieerde e-mails die volgens verzoekster afkomstig zijn van een medewerker van het OCMW is daartoe onvoldoende.
3.1
De voorzieningenrechter kan uit het dossier niet precies opmaken welke inspanningen verzoekster in België heeft verricht om aanspraak te kunnen maken op financiële bijstand van haar gemeente. Wel kan de voorzieningenrechter zien dat verzoekster haar financiële situatie tot nu toe op een andere manier heeft opgelost. Verzoekster heeft een overzicht van haar vaste lasten overlegd en een verklaring van haar ouders waarin zij aangeven deze vaste lasten voor verzoekster te hebben betaald de afgelopen maanden, maar dat zij hiertoe niet langer in staat zijn.
3.2
Op de zitting heeft de gemachtigde van verzoekster daar nog aan toegevoegd dat verzoekster op dit moment op een ander adres woont dan waar zij is ingeschreven, maar dat zij zich op haar feitelijke adres niet kan inschrijven omdat zij geen inkomen heeft. Zonder adresinschrijving kan verzoekster geen uitkering in België aanvragen. Verzoekster bevindt zich dus in een vicieuze cirkel.
4. Onder deze omstandigheden neemt de voorzieningenrechter aan dat verzoekster de uitkomst van de beroepsprocedure niet kan afwachten gelet op haar financiële situatie. Daarbij wijst de voorzieningenrechter er nog op dat verweerder niet op de zitting is verschenen en geen verder verweer heeft gevoerd op vorenstaande punten.
Aanleiding voor deze procedure
5. Verzoekster ontvangt sinds 14 november 2006 een WGA-uitkering. [3] Verweerder heeft verzoekster 80-100% arbeidsongeschikt bevonden. In 2009 en 2018 zijn heronderzoeken verricht. Beide heronderzoeken leidden tot de conclusie dat er geen verbetering is opgetreden in de klachten en dat verdere verbetering van de belastbaarheid niet
werd verwacht. Met ingang van 8 augustus 2018 is aan verzoekster een IVA [4] -uitkering toegekend.
6. Verweerder heeft na een derde herbeoordeling de uitkering van verzoekster beëindigd per 27 juli 2020. Verzoekster is volgens het rapport van 27 januari 2020 van de primaire verzekeringsarts en volgens het rapport van 21 september 2020 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep minder dan 35% (0%) arbeidsongeschikt is.
Standpunt verzoekster
7. Verzoekster is het hiermee niet eens. Zij heeft geen duurzaam benutbare mogelijkheden vanwege ernstige rugklachten. Het is onbegrijpelijk hoe verweerder tot de conclusie komt dat zij 0% arbeidsongeschikt is, terwijl zij op grond van dezelfde medische stukken in het verleden steeds 80-100% arbeidsongeschikt is bevonden en een IVA-uitkering heeft gehad. Volgens haar zijn de klachten juist alleen maar erger geworden. Verzoekster moet ook op korte termijn een operatie ondergaan waarna een lange revalidatie van minimaal zes maanden nodig is. Verweerder heeft onzorgvuldig onderzoek gedaan. Zo is de informatie van dr. [naam 1] , de specialist van verzoekster van 17 september 2019, niet betrokken bij het besluit. In beroep heeft verzoekster nog informatie van specialist dr. [naam 2] van 7 januari 2021 overgelegd.
Oordeel van de voorzieningenrechter
8. Verzoekster ontvangt al bijna 15 jaar een uitkering van verweerder op de grond dat zij volledig arbeidsongeschikt werd bevonden. Uit het thans bestreden besluit blijkt dat verweerder vindt dat verzoekster 0% arbeidsongeschikt is. Verweerder moet dan goede redenen hebben een zo langlopende uitkering te beëindigen.
9. Van dergelijke redenen blijkt uit het dossier hooguit iets voor de periode vanaf 2018. In het rapport van de primaire verzekeringsarts van 20 januari 2020 staat dat de conclusie van verweerder van eind 2018, dat verzoekster nog steeds volledig arbeidsongeschikt is en dat verbetering van de arbeidsmogelijkheden niet of nauwelijks te verwachten is, niet getrokken kon worden op basis van de voorliggende stukken. De herbeoordeling van eind 2018 moet nu opnieuw gedaan worden. Verder is verzoekster in een brief van 11 juni 2019 geïnformeerd over het feit dat een aantal herbeoordelingen niet adequaat is uitgevoerd. Het geeft echter geen begin van een verklaring over de gehele periode vanaf 2006, en het biedt ook geen inhoudelijk inzicht. Waar verweerder ter zitting niet aanwezig was, kon daarover ook ter zitting geen helderheid worden verkregen, en kon daarop van de zijde van verzoekster ook niet worden gereageerd.
10. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat verzoekster, bij een voor haar zo ingrijpend negatief besluit dat haaks staat op verweerders besluiten van de afgelopen 15 jaar, in elk geval mag verwachten dat verweerder haar actuele medische situatie zo volledig mogelijk in beeld brengt. Hiertoe heeft zij ook een medische machtiging verstrekt, maar zoals de gemachtigde van verzoekster op de zitting heeft toegelicht, heeft verweerder hier niets mee gedaan. Er is geen informatie bij verzoeksters behandelaars opgevraagd.
11. Onder deze omstandigheden geeft de voorzieningenrechter verzoekster het voordeel van de twijfel. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom toegewezen.
Conclusie
12. Dat betekent dat verzoekster vanaf 23 december 2020 een voorschot op haar uitkering ter hoogte van de norm voor een alleenstaande/alleenstaande ouder krijgt. Dat komt neer op een nettobedrag van € 1.075,44. Verweerder moet dit maandelijks uitbetalen, tot zes weken na verzending van de uitspraak op het beroep.
13. De voorzieningenrechter zal nu niet beslissen op het beroep. Zoals besproken op de zitting is de wens van verzoekster dat in de beroepsprocedure een onafhankelijke verzekeringsarts onderzoek doet naar verzoekster. Daarvoor is geen plaats in een spoedprocedure als deze. De voorzieningenrechter zal het daartoe leiden dat in het kader van het vooronderzoek in de beroepszaak een onafhankelijke verzekeringsarts als deskundige wordt aangezocht. Daar krijgt verzoekster binnen zes weken na het toezenden van deze uitspraak bericht over.
14. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster op basis van de overgelegde stukken moet worden vrijgesteld van de verplichting tot betaling van het griffierecht.
15. Tot slot veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
Omdat aan verzoekster een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit en het primaire besluit tot zes weken na de uitspraak op het beroep;
  • draagt verweerder op vanaf 23 december 2020 gedurende die periode bij wijze van voorschot op de WIA-uitkering een bedrag van € 1.075,44 maandelijks aan verzoekster uit te keren;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Journée, griffier. De beslissing is uitgesproken op 24 februari 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Gemeentelijke openbare instantie in België, voluit 'Openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn'.
3.Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten, uitkering op grond van de WIA.
4.Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten, uitkering op grond van de WIA.