3.2Op de zitting heeft de gemachtigde van verzoekster daar nog aan toegevoegd dat verzoekster op dit moment op een ander adres woont dan waar zij is ingeschreven, maar dat zij zich op haar feitelijke adres niet kan inschrijven omdat zij geen inkomen heeft. Zonder adresinschrijving kan verzoekster geen uitkering in België aanvragen. Verzoekster bevindt zich dus in een vicieuze cirkel.
4. Onder deze omstandigheden neemt de voorzieningenrechter aan dat verzoekster de uitkomst van de beroepsprocedure niet kan afwachten gelet op haar financiële situatie. Daarbij wijst de voorzieningenrechter er nog op dat verweerder niet op de zitting is verschenen en geen verder verweer heeft gevoerd op vorenstaande punten.
Aanleiding voor deze procedure
5. Verzoekster ontvangt sinds 14 november 2006 een WGA-uitkering.Verweerder heeft verzoekster 80-100% arbeidsongeschikt bevonden. In 2009 en 2018 zijn heronderzoeken verricht. Beide heronderzoeken leidden tot de conclusie dat er geen verbetering is opgetreden in de klachten en dat verdere verbetering van de belastbaarheid niet
werd verwacht. Met ingang van 8 augustus 2018 is aan verzoekster een IVA-uitkering toegekend.
6. Verweerder heeft na een derde herbeoordeling de uitkering van verzoekster beëindigd per 27 juli 2020. Verzoekster is volgens het rapport van 27 januari 2020 van de primaire verzekeringsarts en volgens het rapport van 21 september 2020 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep minder dan 35% (0%) arbeidsongeschikt is.
7. Verzoekster is het hiermee niet eens. Zij heeft geen duurzaam benutbare mogelijkheden vanwege ernstige rugklachten. Het is onbegrijpelijk hoe verweerder tot de conclusie komt dat zij 0% arbeidsongeschikt is, terwijl zij op grond van dezelfde medische stukken in het verleden steeds 80-100% arbeidsongeschikt is bevonden en een IVA-uitkering heeft gehad. Volgens haar zijn de klachten juist alleen maar erger geworden. Verzoekster moet ook op korte termijn een operatie ondergaan waarna een lange revalidatie van minimaal zes maanden nodig is. Verweerder heeft onzorgvuldig onderzoek gedaan. Zo is de informatie van dr. [naam 1] , de specialist van verzoekster van 17 september 2019, niet betrokken bij het besluit. In beroep heeft verzoekster nog informatie van specialist dr. [naam 2] van 7 januari 2021 overgelegd.
Oordeel van de voorzieningenrechter
8. Verzoekster ontvangt al bijna 15 jaar een uitkering van verweerder op de grond dat zij volledig arbeidsongeschikt werd bevonden. Uit het thans bestreden besluit blijkt dat verweerder vindt dat verzoekster 0% arbeidsongeschikt is. Verweerder moet dan goede redenen hebben een zo langlopende uitkering te beëindigen.
9. Van dergelijke redenen blijkt uit het dossier hooguit iets voor de periode vanaf 2018. In het rapport van de primaire verzekeringsarts van 20 januari 2020 staat dat de conclusie van verweerder van eind 2018, dat verzoekster nog steeds volledig arbeidsongeschikt is en dat verbetering van de arbeidsmogelijkheden niet of nauwelijks te verwachten is, niet getrokken kon worden op basis van de voorliggende stukken. De herbeoordeling van eind 2018 moet nu opnieuw gedaan worden. Verder is verzoekster in een brief van 11 juni 2019 geïnformeerd over het feit dat een aantal herbeoordelingen niet adequaat is uitgevoerd. Het geeft echter geen begin van een verklaring over de gehele periode vanaf 2006, en het biedt ook geen inhoudelijk inzicht. Waar verweerder ter zitting niet aanwezig was, kon daarover ook ter zitting geen helderheid worden verkregen, en kon daarop van de zijde van verzoekster ook niet worden gereageerd.
10. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat verzoekster, bij een voor haar zo ingrijpend negatief besluit dat haaks staat op verweerders besluiten van de afgelopen 15 jaar, in elk geval mag verwachten dat verweerder haar actuele medische situatie zo volledig mogelijk in beeld brengt. Hiertoe heeft zij ook een medische machtiging verstrekt, maar zoals de gemachtigde van verzoekster op de zitting heeft toegelicht, heeft verweerder hier niets mee gedaan. Er is geen informatie bij verzoeksters behandelaars opgevraagd.
11. Onder deze omstandigheden geeft de voorzieningenrechter verzoekster het voordeel van de twijfel. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom toegewezen.
12. Dat betekent dat verzoekster vanaf 23 december 2020 een voorschot op haar uitkering ter hoogte van de norm voor een alleenstaande/alleenstaande ouder krijgt. Dat komt neer op een nettobedrag van € 1.075,44. Verweerder moet dit maandelijks uitbetalen, tot zes weken na verzending van de uitspraak op het beroep.
13. De voorzieningenrechter zal nu niet beslissen op het beroep. Zoals besproken op de zitting is de wens van verzoekster dat in de beroepsprocedure een onafhankelijke verzekeringsarts onderzoek doet naar verzoekster. Daarvoor is geen plaats in een spoedprocedure als deze. De voorzieningenrechter zal het daartoe leiden dat in het kader van het vooronderzoek in de beroepszaak een onafhankelijke verzekeringsarts als deskundige wordt aangezocht. Daar krijgt verzoekster binnen zes weken na het toezenden van deze uitspraak bericht over.
14. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster op basis van de overgelegde stukken moet worden vrijgesteld van de verplichting tot betaling van het griffierecht.
15. Tot slot veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
Omdat aan verzoekster een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.